ECLI:NL:HR:2021:1848

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
20/01616
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rekening en verantwoording door een goede-doelen-stichting in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Stichting ADP en Stichting Chuminisan. Stichting ADP, opgericht in 2012, is de enige erfgenaam van een bestuurslid van Chuminisan, die in de jaren '80 aanzienlijke bedragen aan deze stichting heeft geschonken. ADP vorderde dat Chuminisan rekening en verantwoording zou afleggen over het gevoerde beleid en de besteding van de schenkingen. Chuminisan weigerde inzage te geven in haar financiën en stelde dat ADP geen recht had op deze informatie. De voorzieningenrechter had de vordering van ADP toegewezen, maar het hof vernietigde dit vonnis en wees de vorderingen van ADP af. Het hof oordeelde dat het geschonken bedrag tot het vermogen van Chuminisan behoort en dat ADP niet had aangetoond dat er een verplichting bestond voor Chuminisan om verantwoording af te leggen. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof en verwierp het principale beroep van ADP, waarbij werd vastgesteld dat er geen rechtsverhouding was die Chuminisan verplichtte tot verantwoording. ADP werd in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/01616
Datum10 december 2021
ARREST
In de zaak van
STICHTING ADP,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
hierna: ADP,
advocaat: J.H.M. van Swaaij,
tegen
STICHTING CHUMINISAN,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
hierna: Chuminisan,
advocaat: H.J.W. Alt.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
het vonnis in de zaak C/13/653651 /KG ZA 18-931 van de rechtbank Amsterdam van 10 oktober 2018;
het arrest in de zaak 200.250.845/01 KG van het gerechtshof Amsterdam van 24 maart 2020.
ADP heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Chuminisan heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor ADP mede door J.M. Moorman.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.F. Assink strekt in het principale cassatieberoep tot vernietiging en verwijzing en in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van Chuminisan heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Chuminisan heeft ten doel om met behulp van een daartoe bestemd vermogen natuurlijke personen en rechtspersonen financieel te ondersteunen, in het kader van het algemeen belang, en meer in het bijzonder van medische, sociale, culturele en kerkelijke belangen. Vanaf de oprichting van Chuminisan in 1983 tot aan zijn overlijden in september 2016 is [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) bestuurslid van Chuminisan geweest. [betrokkene 1] heeft in de jaren 1983 tot en met 1987 jaarlijks fl. 300.000,--, derhalve in totaal fl. 1.500.000,--, aan Chuminisan geschonken.
(ii) ADP is opgericht in juli 2012. Een van haar doelstellingen is het financieel ondersteunen van onderzoek naar de oorzaak van ernstige ziekten en/of de genezing daarvan, in het bijzonder kanker. ADP is de enige erfgenaam van [betrokkene 1].
(iii) ADP heeft Chuminisan in januari 2018 verzocht inzage te geven in de stand van haar vermogen, de wijze waarop haar vermogen is gebruikt en de activiteiten die zijn en worden ondernomen.
(iv) Chuminisan heeft ADP geantwoord dat ADP geen recht heeft op inzage in het vermogen van Chuminisan. Wel heeft Chuminisan uiteengezet dat zij per 31 december 2017 € 380.000,-- aan liquide middelen en € 185.000,-- aan niet verhandelbare aandelen heeft, dat zij al enige jaren geen activiteiten heeft ondernomen, maar dat het voornemen is dat wel weer te gaan doen. Het geld zal geschonken worden aan goede doelen. Daarna zal Chuminisan worden opgeheven.
(v) ADP heeft Chuminisan in juli 2018 verzocht om rekening en verantwoording af te leggen van het door haar gevoerde beleid, welk verzoek Chuminisan heeft afgewezen.
2.2
ADP vordert
- primair: dat Chuminisan wordt veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan ADP over het door haar gevoerde beleid, door aan de hand van bewijsstukken inzicht te verschaffen in haar inkomsten en uitgaven, waaronder de schenkingen die zij heeft gedaan en de keuzes die hieraan ten grondslag hebben gelegen, in het bijzonder aan de hand van bestuursbesluiten, jaarrekeningen, jaarverslagen, winst- en verliesrekeningen en bankafschriften; en
- subsidiair: dat in goede justitie een maatregel wordt getroffen.
2.3
De voorzieningenrechter heeft de primaire vordering toegewezen. [1]
2.4
Het hof heeft het vonnis vernietigd en de vorderingen afgewezen. [2] Het heeft daartoe als volgt overwogen:
“3.4 (…) Het bedrag dat [betrokkene 1] aan Chuminisan heeft geschonken, behoort toe aan Chuminisan. Uitgangspunt is daarom dat het tot de autonomie van Chuminisan behoort om over de besteding van dit bedrag te beslissen. ADP heeft niet aannemelijk gemaakt dat [betrokkene 1] zijn schenkingen heeft gedaan onder een voorwaarde, last of beding op grond waarvan Chuminisan gehouden is aan hem rekening en verantwoording af te leggen over de besteding van de schenkingen die hij aan Chuminisan heeft gedaan. Ook ADP zelf stelt, onder verwijzing naar HR 9 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1089, dat in dit geval met name het ongeschreven recht van belang is, en zij beroept zich op de verwantschap van de rechtsverhouding tussen Chuminisan en [betrokkene 1] met gemeenschap, zaakwaarneming en – in het bijzonder – de overeenkomst van opdracht.
Het hof is voorshands evenwel van oordeel dat noch het feit dat [betrokkene 1] feitelijk nauw bij de oprichting en doelstelling van Chuminisan betrokken is geweest noch het feit dat [betrokkene 1] tot zijn overlijden deel heeft uitgemaakt van het bestuur van Chuminisan noch ook het feit dat Chuminisan ingevolge haar doelstelling gehouden is tot een bepaalde besteding van haar vermogen, de gevolgtrekking kan rechtvaardigen dat krachtens ongeschreven recht tussen Chuminisan enerzijds en [betrokkene 1] anderzijds met of naast de schenkingsovereenkomst een rechtsverhouding is ontstaan die Chuminisan verplicht om zich jegens [betrokkene 1] respectievelijk diens rechtsopvolgers omtrent de behoorlijkheid van het door haar gevoerde vermogensrechtelijke beleid te verantwoorden. Ook als [betrokkene 1] door zijn lidmaatschap van het bestuur van Chuminisan heeft uitgedragen dat hij wilde weten wat Chuminisan met het door hem geschonken vermogen deed, impliceert dat niet dat Chuminisan
verplichtis om aan
[betrokkene 1] in privérekening en verantwoording af te leggen over het door haar gevoerde vermogensrechtelijke beleid. ADP noemt geen andere relevante omstandigheden waaruit dat in dit geval wel zou voortvloeien – als zodanige omstandigheid geldt niet dat ADP vindt dat zij redenen heeft om Chuminisan ervan te verdenken dat zij geen behoorlijk vermogensrechtelijk beleid heeft gevoerd. (…)”

3.Beoordeling van het middel in het principale beroep

3.1
De onderdelen 1-2 van het middel komen met rechts- en motiveringsklachten op tegen het oordeel van het hof in rov. 3.4 dat de door ADP aangevoerde omstandigheden niet de gevolgtrekking kunnen rechtvaardigen dat krachtens ongeschreven recht tussen Chuminisan en [betrokkene 1] een rechtsverhouding is ontstaan die Chuminisan verplicht om zich jegens [betrokkene 1] respectievelijk diens rechtsopvolgers omtrent de behoorlijkheid van het door haar gevoerde vermogensrechtelijke beleid te verantwoorden.
3.2
Een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording kan worden aangenomen indien tussen partijen een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan krachtens welke de een jegens de ander (de rechthebbende) verplicht is om zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te verantwoorden. Een zodanige verhouding kan voortvloeien uit de wet, een rechtshandeling of ongeschreven recht. Aan het oordeel dat op grond van ongeschreven recht een verplichting bestaat om zich te verantwoorden over de behoorlijkheid van het gevoerde beheer, kan bijdragen dat sprake is van een rechtsverhouding die verwantschap vertoont met een of meer in de wet geregelde gevallen waarin een dergelijke verplichting is neergelegd, zoals gemeenschap, opdracht of zaakwaarneming. Voor het overige is het antwoord op de vraag of een zodanige verantwoording geboden is, sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Omstandigheden die in dit verband een rol kunnen spelen zijn onder meer: (i) de redenen waarom het beheer is gevoerd, (ii) de verhouding die bestond tussen degene die het beheer voerde en de rechthebbende, (iii) hetgeen in de relatie tussen partijen of in soortgelijke gevallen gebruikelijk is of was, (iv) de mate waarin degene die het beheer voerde, zelfstandig kon en mocht handelen, en (v) de mate waarin de rechthebbende in staat is geweest de handelingen van degene die het beheer voerde te overzien en voor zijn belangen op te komen. [3]
3.3
De klachten dat het hof heeft miskend dat de door ADP aangevoerde omstandigheden wel degelijk een rol kunnen spelen bij de vraag of krachtens ongeschreven recht een rechtsverhouding is ontstaan die meebrengt dat Chuminisan zich moet verantwoorden over de behoorlijkheid van het door haar gevoerde vermogensrechtelijke beleid, falen bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het oordeel van het hof moet aldus worden begrepen dat de aangevoerde omstandigheden in dit geval onvoldoende zijn voor die gevolgtrekking. Het hof heeft dus niet geoordeeld dat dergelijke omstandigheden geen rol zouden kunnen spelen.
3.4
De klachten dat het oordeel onbegrijpelijk is omdat zonder nadere motivering niet valt in te zien waarom de door ADP aangevoerde omstandigheden de bedoelde gevolgtrekking niet rechtvaardigen, kunnen evenmin tot cassatie leiden. Het hof heeft bij zijn oordeel betrokken dat het bedrag dat [betrokkene 1] aan Chuminisan heeft geschonken tot het vermogen van Chuminisan behoort. Het hof heeft tegen die achtergrond en met inachtneming van de doelstelling van Chuminisan geoordeeld dat de betrokkenheid, bij leven, van [betrokkene 1] bij Chuminisan, bij gebreke van relevante omstandigheden die in andere richting wijzen, niet meebrengt dat een rechtsverhouding is ontstaan die Chuminisan verplicht zich jegens ([betrokkene 1] in privé en) diens rechtsopvolgers te verantwoorden. Anders dan het onderdeel aanvoert, heeft het hof zijn oordeel daarmee voldoende gemotiveerd.
3.5
Onderdeel 4 klaagt dat het hof ten onrechte niet heeft beslist op de subsidiaire vordering van ADP, die strekt tot het in goede justitie treffen van een maatregel. Het onderdeel voert aan dat toewijzing daarvan bijvoorbeeld kan bestaan in een veroordeling van Chuminisan die inhoudt dat zij op hoofdlijnen inzicht dient te geven in het door haar gevoerde vermogensrechtelijke beleid.
3.6
De klacht faalt omdat ADP in de feitelijke instanties haar subsidiaire vordering, die in algemene termen is verwoord, niet heeft toegelicht. Het hof behoefde op deze vordering daarom niet afzonderlijk in te gaan.
3.7
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
3.8
Het principale beroep faalt. Daarmee is de voorwaarde waaronder het incidentele beroep is ingesteld, niet vervuld, zodat het geen behandeling behoeft.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het principale beroep;
- veroordeelt ADP in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Chuminisan begroot op € 902,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.M. Wattendorff, als voorzitter, F.J.P. Lock en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op
10 december 2021.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 10 oktober 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:7062.
2.Gerechtshof Amsterdam 24 maart 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:930.
3.Vgl. HR 9 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1089, rov. 3.6.