ECLI:NL:RBGEL:2025:131

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
AWB - 23 _ 940
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke premie en omleiding zorgtoeslag in het kader van de Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 15 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Centraal Administratie Kantoor (CAK) over de uitbetaling van zorgtoeslag. De eiser, die als wanbetaler was aangemeld bij zijn zorgverzekeraar, ontving een besluit van het CAK waarin werd meegedeeld dat zijn zorgtoeslag zou worden uitbetaald aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) ter gedeeltelijke voldoening van de door hem verschuldigde bestuursrechtelijke premie. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het CAK verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 19 augustus 2024 behandeld. Eiser stelde dat de inhouding van de zorgtoeslag in strijd was met het ne bis in idem-beginsel en dat hij dubbel gestraft werd. De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk was, omdat het CAK met het tweede bestreden besluit het eerste had vervangen. De rechtbank concludeerde dat de zorgtoeslag terecht aan het CJIB was uitbetaald en dat er geen sprake was van dubbele bestraffing.

De rechtbank heeft ook het beroep van eiser op het evenredigheidsbeginsel afgewezen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de wet rechtvaardigden. De rechtbank heeft bepaald dat het CAK het griffierecht aan eiser moet vergoeden en hem een proceskostenvergoeding van € 2.267,50 moet betalen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/940

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: [naam] ),
en

Centraal Administratie Kantoor, het CAK

(gemachtigde: mr. W.D. Dorenbos).

Inleiding

1. Met het primaire besluit van 9 september 2022 heeft het CAK aan eiser meegedeeld dat zijn zorgtoeslag wordt uitbetaald aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) ter gedeeltelijke voldoening van de door eiser verschuldigde bestuursrechtelijke premie (omleiding zorgtoeslag). Voor het resterende premiebedrag ontvangt eiser maandelijks een acceptgiro.
1.1.
Met het bestreden besluit 1 van 6 januari 2023 heeft het CAK het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Met het bestreden besluit 2 (hangende het beroep) van 5 september 2023 heeft het CAK het bestreden besluit 1 vervangen en het bezwaar van eiser (opnieuw) ongegrond verklaard.
1.3.
Het CAK heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 19 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het CAK. De gemachtigde van het CAK is werkzaam bij het CJIB.
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting van 19 augustus 2024 geschorst.
Eiser heeft aan de zorgverzekeraar Centraal Ziekenfonds (CZ) een bedrag van € 4.902,11 betaald naar aanleiding van het voorstel tot finale kwijting in de brief van CZ van 7 september 2022. Hij heeft dit bedrag op 26 september 2022 aan CZ overgemaakt. Eiser heeft gesteld dat in dit bedrag ook de bestuursrechtelijke premie over het jaar 2022 begrepen zit. De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld dit aan te tonen.
1.6.
Eiser heeft bij brief van 16 september 2024 gereageerd. Bij brief van 29 oktober 2024 heeft het CAK hierop weer gereageerd. Zowel eiser als het CAK zijn tot de conclusie gekomen dat uit de door eiser bij zijn brief van 16 september 2024 overlegde stukken niet is gebleken dat met de betaling aan CZ van het bedrag van € 4.902,11 tevens bestuursrechtelijke premie over 2022 is betaald.
1.7.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nadere zitting achterwege gebleven en heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is met ingang van 19 januari 2016 door zijn zorgverzekeraar bij het Zorginstituut Nederland aangemeld als wanbetaler in de zin van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Daarom is hij maandelijks een bestuursrechtelijke premie verschuldigd. Vanaf 1 januari 2017 oefent het CAK de bevoegdheden uit die voorheen door het Zorginstituut Nederland werden uitgeoefend.
2.1.
Het CAK is hierna overgegaan tot de besluitvorming als vermeld onder het kopje “Inleiding”.
2.2.
Nadat eiser aan CZ het onder 1.5. genoemde bedrag van € 4.902,11 had betaald heeft het CAK met het besluit van 4 oktober 2022 aan eiser meegedeeld dat de zorgverzekeraar hem per 1 oktober 2022 als wanbetaler heeft afgemeld bij het CAK. Vanaf dat moment moet eiser zelf weer zijn premie aan zijn zorgverzekeraar betalen.
2.3.
Na 1 oktober 2022 is de Belastingdienst ten onrechte nog enkele maanden doorgegaan met de uitbetaling van de zorgtoeslag aan het CJIB. Inmiddels is de zorgtoeslag, die het CJIB na 1 oktober 2022 heeft ontvangen, volledig overgemaakt aan eiser.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de zorgtoeslag van eiser terecht is uitbetaald aan het CJIB ter gedeeltelijke voldoening van de door eiser verschuldigde bestuursrechtelijke premie. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk is en dat het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De rechtbank stelt vast dat het CAK hangende het beroep het bestreden besluit 2 heeft genomen. Bij dit besluit is een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij het CAK eiser alsnog in de gelegenheid heeft gesteld gehoord te worden. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van eiser mede betrekking op het bestreden besluit 2.
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen procesbelang meer heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit 1, omdat het CAK met het bestreden besluit 2 het bestreden besluit 1 heeft vervangen. De rechtbank kan daarom uitsluitend nog het bestreden besluit 2 beoordelen. Op grond van artikel 8:69 van de Awb moet de bestuursrechter uitspraak doen op grondslag van het beroepschrift. Eiser heeft in zijn beroepschrift van 26 september 2023 beroepsgronden aangevoerd tegen het bestreden besluit 2. De rechtbank zal daarom hierna deze beroepsgronden beoordelen.
7. Volgens eiser is er - kort samengevat - ten onrechte aan hem een bestuursrechtelijke premie opgelegd. Hiernaast is zijn zorgtoeslag ten onrechte ingehouden ter voldoening van de bestuursrechtelijke premie. Volgens eiser is de inhouding van de zorgtoeslag in strijd met het ne bis in idem-beginsel omdat er ook al sprake is van een bestuursrechtelijke premie. Hierdoor wordt eiser dubbel gestraft. Ten slotte heeft eiser gesteld dat het verrekenen van de zorgtoeslag met de bestuursrechtelijke premie in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
7.1.
Uit artikel 8:5, eerste lid, van de Awb en artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak volgt dat tegen een besluit over de verschuldigdheid van bestuursrechtelijke premie of de hoogte daarvan, geen beroep kan worden ingesteld. Omdat de aanmelding als wanbetaler door de zorgverzekeraar een voorwaarde is voor het verschuldigd zijn van de bestuursrechtelijke premie, kan ook de aanmelding niet in een bestuursrechtelijke procedure worden aangevochten. Dit betekent dat de gronden van eiser die gericht zijn tegen de aanmelding, de verschuldigdheid en de hoogte van de bestuursrechtelijke premie, niet door de rechtbank kunnen worden beoordeeld. Daarom zal de rechtbank alleen de gronden van eiser beoordelen die gericht zijn tegen de uitbetaling aan het CJIB van de zorgtoeslag van eiser als tegemoetkoming in de bestuursrechtelijke premie van eiser (omleiding zorgtoeslag). [1]
7.2.
De besluitvorming van het CAK houdt in dat wanneer zorgtoeslag aan eiser of zijn partner wordt uitbetaald, dit rechtstreeks zal worden overgemaakt aan het CAK als tegemoetkoming in de bestuursrechtelijke premie. De bevoegdheid hiertoe is neergelegd in de Zvw. In artikel 18f, zesde lid, van de Zvw is namelijk bepaald dat in opdracht van het CAK een aan de verzekeringnemer of zijn partner uit te betalen zorgtoeslag als bedoeld in de Wet op de zorgtoeslag of een voorschot daarop, in afwijking van artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijk regelingen, als tegemoetkoming in de bestuursrechtelijke premie aan het CAK wordt uitbetaald. Zoals het CAK terecht heeft opgemerkt is van financiële benadeling van eiser geen sprake, omdat de zorgtoeslag niet is gestopt. De zorgtoeslag is tot 1 oktober 2022 aangewend voor het doel waarvoor zij is verstrekt, te weten het betalen van de wettelijk verschuldigde zorgpremie. Eiser wordt door de gang van zaken niet dubbel gestraft. Er is namelijk geen sprake van een situatie dat eiser én geen zorgtoeslag krijgt én een hogere zorgpremie (in de vorm van de bestuursrechtelijke premie) moet betalen. Verder heeft eiser in de brief van 16 september 2024 erkend dat in het bedrag van € 4.902,11 niet de bestuursrechtelijke premie van 2022 is inbegrepen; deze is dus niet twee keer voldaan. Geoordeeld wordt dan ook dat het bestreden besluit 2 terecht is genomen. [2]
7.3.
Wat betreft het beroep van eiser op het evenredigheidsbeginsel overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de dwingende formulering van artikel 18f, zesde lid, van de Zvw is er geen ruimte voor toepassing van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Artikel 11 van de Wet algemene bepalingen en het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet staan hieraan in de weg. Dit betekent dat de rechter niet mag oordelen over de belangenafweging die de wetgever in de wet heeft verricht of geacht moet worden te hebben verricht. Dit ligt slechts anders als de wetgever bij de totstandkoming van een wet bijzondere omstandigheden niet of niet volledig onder ogen heeft gezien en die omstandigheden meebrengen dat strikte toepassing van de wet zozeer in strijd is met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. In dat geval kan de bestuursrechter de wet in een concreet geval buiten toepassing laten wegens strijd met algemene rechtsbeginselen, waaronder het evenredigheidsbeginsel, of (ander) ongeschreven recht.
Naar het oordeel van de rechtbank doen zich geen bijzondere omstandigheden voor die leiden tot (onevenredige) gevolgen die niet stroken met wat de wetgever bedoeld en voorzien kan hebben. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond. Dat betekent dat de zorgtoeslag van eiser terecht is uitbetaald aan het CJIB ter gedeeltelijke voldoening van de door eiser verschuldigde bestuursrechtelijke premie.
9. Omdat het CAK in beroep het bestreden besluit 2 heeft genomen, moet het CAK wel het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het CAK moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt
€ 2.267,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen het bestreden besluit 1,
1. punt voor het verschijnen ter zitting en een half punt voor het indienen van het beroepschrift tegen het bestreden besluit 2, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond;
- bepaalt dat het CAK het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het CAK tot betaling van € 2.267,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.P. Hoenderboom, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vgl. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 26 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:450.
2.Vgl. de uitspraken van de CRvB van 26 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2324, en de rechtbank Rotterdam van 7 oktober 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:9605.