In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet, welke door het college op 9 maart 2023 was afgewezen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het college verklaarde het bezwaar op 30 mei 2023 kennelijk niet-ontvankelijk, omdat eiseres geen procesbelang meer zou hebben. Dit was het gevolg van een nieuwe aanvraag die eiseres had ingediend en die wel was goedgekeurd. De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 18 december 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.
De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte had gesteld dat eiseres geen belang had bij de inhoudelijke behandeling van haar bezwaar. De rechtbank stelde vast dat de referteperiode door de goedkeuring van de tweede aanvraag was verschoven, wat eiseres de mogelijkheid bood om in de toekomst in aanmerking te komen voor de individuele inkomenstoeslag. De rechtbank vernietigde het besluit van het college en droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten aan eiseres, die op € 1.814 werden vastgesteld.
De rechtbank benadrukte dat de familierelatie tussen eiseres en haar gemachtigde niet in de weg stond aan de toekenning van proceskosten, omdat de rechtsbijstand op een zakelijke basis was verleend. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.