5.2.In de brief van 15 oktober 2024, ontvangen op 21 oktober 2024, heeft het UWV naar aanleiding van de uitspraak van de CRvB van 18 april 2024opgemerkt dat eiser in bezwaar noch in beroep feiten en/of omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat
– volgens hem – sprake is van een dringende reden. Ook leidt het UWV uit de stukken niet af dat sprake is van zodanige financiële of sociale gevolgen waardoor sprake is van een dringende reden. Weliswaar zijn er beslagleggingen geweest op de uitkering van eiser, maar deze beslagleggingen zijn in 2023 opgeheven. Bovendien ligt aan het maandelijkse aflossingsbedrag van € 100 geen onderzoek van de beslagvrije voet ten grondslag. De hoogte van het bedrag is op verzoek van eiser afgesproken.
Wat betreft de oorzaak van de terugvordering heeft het UWV overwogen dat per brief van 13 oktober 2020 aan eiser is meegedeeld dat de rekenregels van de Wajong per 1 januari 2021 zullen wijzigen, maar dat de uitkering van eiser ongewijzigd zou blijven.
Eiser heeft het UWV op 11 maart 2021 laten weten dat hij in januari 2021 is begonnen met
werkzaamheden als zelfstandige. De hoogte van het voorschotbedrag dat per 1 april 2021 aan eiser is toegekend is bepaald aan de hand van de door eiser doorgegeven geschatte inkomsten van € 0. Het UWV heeft toen laten weten dat de definitieve berekening zal worden gemaakt nadat de aanslag inkomstenbelasting van de Belastingdienst is ontvangen. Volgens UWV is dan ook geen sprake is van een onzorgvuldige verstrekking van het voorschot.
Dat het UWV pas bij besluit van 21 juni 2022 de definitieve hoogte van de Wajong-uitkering heeft kunnen vaststellen is niet gelegen in een nalatigheid van UWV. Eiser heeft namelijk pas op 15 juni 2022 de definitieve aanslag inkomstenbelasting premie volksverzekeringen over het jaar 2020 bij de Belastingdienst overgelegd. Het UWV is dan ook van mening dat bij eiser geen legitieme verwachting is ontstaan dat hij recht heeft op de uitkering ter hoogte van het verstrekte voorschot.
6. In beroep voert eiser aan dat hij, anders dan het UWV heeft gesteld, in het jaar 2020 wel degelijk inkomsten heeft gehad. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft hij de aanslag inkomstenbelasting premie volksverzekeringen van de Belastingdienst over het jaar 2020 en een fiscaal rapport aangifte inkomstenbelasting 2020 van [bedrijf 2] overgelegd. Naast de in de bezwaarprocedure ingediende factuur van 10 december 2020, die betrekking heeft op zesenhalf uur aan werkzaamheden die zijn verricht op 8 december 2020, heeft eiser in beroep nog een drietal andere facturen van werkzaamheden die zijn verricht in december 2020 in de procedure gebracht. Uit de fiscale winstberekening die is opgenomen in 4.3 van het fiscaal rapport aangifte inkomstenbelasting 2020 van [bedrijf 2] blijkt, zo voert eiser aan, dat de omzet over het jaar 2020 € 5.593 bedraagt en uit de facturen blijkt dat eiser in de maand december 2020 daadwerkelijk inkomsten heeft verworven. De inkomsten waren in deze maand hoger dan de kosten, waardoor de maand december winstgevend is geweest. Uit de rapportage bedrijfseconomische advisering van 14 juli 2021 blijkt dat het UWV kennis had van de gerealiseerde omzet in 2020. Met die kennis had het UWV nader onderzoek moeten doen naar de werkelijke situatie. Eiser betoogt dat uitsluitend moet worden gekeken naar de inkomsten in de maand(en) december 2020 (en januari 2021) en niet naar het bedrijfsresultaat over heel 2020, zoals het UWV doet. Dit omdat artikel 8:8, eerste lid, van de Wajong geen nadere uitwerking in aanvullende regelingen vindt en er geen eis wordt gesteld aan de hoogte van de inkomsten. Ten slotte betoogt eiser dat het UWV in de persoonlijke situatie van eiser, maar vooral ook gelet op het doel van de in 2021 aangepaste regels in de Wajong, te weten dat werken moet lonen, aanleiding had moeten zien om een dringende reden aan te nemen om van gehele of gedeeltelijke terugvordering af te zien.
7. Aan de definitieve vaststelling van de Wajong-uitkering over het jaar 2021 en de daaruit voortvloeiende terugvordering ligt ten grondslag dat eiser volgens het UWV niet in aanmerking komt voor het garantiebedrag. Daarom zal de rechtbank eerst beoordelen of het UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor het garantiebedrag.