ECLI:NL:RBGEL:2025:1228

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
AWB - 23 _ 6472
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de vaststelling van de Wajong-uitkering en terugvordering door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen een besluit van het UWV, waarin zijn Wajong-uitkering over 2021 definitief is vastgesteld. Het UWV heeft bepaald dat eiser geen recht heeft op een garantiebedrag op grond van artikel 8:8 van de Wajong, omdat hij in december 2020 geen inkomen zou hebben gehad. Eiser heeft echter aangevoerd dat hij wel degelijk inkomsten heeft verworven in die maand, en heeft bewijsstukken overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op onjuiste gronden heeft geoordeeld, omdat de wetgeving niet vereist dat het inkomen positief moet zijn om in aanmerking te komen voor het garantiebedrag. De rechtbank oordeelt dat het UWV de definitieve Wajong-uitkering over 2021 onterecht heeft vastgesteld en vernietigt het bestreden besluit. Het UWV moet binnen zes weken een nieuw besluit nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet het UWV het griffierecht van € 50 vergoeden en eiser een proceskostenvergoeding van € 1.814 betalen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/6472

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. O.E. Usma),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het UWV, waarin de uitkering van eiser op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) over het jaar 2021 definitief is vastgesteld.
Het UWV heeft daarbij bepaald dat eiser in 2021 geen recht heeft op een garantiebedrag op grond van artikel 8:8, eerste lid, onderdeel a, van de Wajong (hierna: het garantiebedrag) en de door eiser in 2021 te veel ontvangen Wajong-uitkering ter hoogte van € 12.285,30 bruto teruggevorderd. Daarnaast heeft het UWV het voorschot op de Wajong-uitkering per
1 januari 2022 vastgesteld op € 1.207,56 bruto per maand.
1.1.
Met het bestreden besluit van 30 augustus 2023 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Ook heeft het UWV bij brief van 15 oktober 2024, ontvangen op 21 oktober 2024 een standpunt ingenomen over de betekenis van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 april 2024 [1] voor de zaak van eiser.
1.3.
Hangende beroep heeft mr. O.E. Usma zich gesteld als gemachtigde van eiser. Bij brief van 24 oktober 2024 heeft de gemachtigde van eiser aanvullende gronden van beroep ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 5 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.
Totstandkoming van het besluit
2. Eiser heeft op 6 mei 2013 een Wajong-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 28 augustus 2013 is aan hem met ingang van 26 augustus 2013 een Wajong-uitkering toegekend.
2.1.
Bij brief van 13 oktober 2020 heeft het UWV eiser geïnformeerd over een verandering van de regels in de Wajong per 1 januari 2021.
2.2.
Bij wijzigingsformulier van 11 maart 2021 heeft eiser aan het UWV doorgegeven dat hij zich in 2020 met zijn klusbedrijf [bedrijf 1] heeft ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Verder heeft hij onder meer meegedeeld dat hij nog geen inkomsten heeft en dat hij verwacht dat hij medio april 2021 kan starten met zijn bedrijf.
2.3.
Een aanvraag van eiser om een zogenoemd starterskrediet is bij besluit van 28 juli 2021 afgewezen.
2.4.
Bij besluit van 19 maart 2021 is eiser meegedeeld dat hij op basis van zijn geschatte inkomsten van € 0,00 bruto per jaar vanaf 1 april 2021 een voorschot ontvangt op zijn Wajong-uitkering van € 1.179,29 bruto per maand.
2.5.
Bij besluit van 12 juli 2023 heeft het UWV aan de hand van de gegevens die het UWV heeft ontvangen van de Belastingdienst de Wajong-uitkering van eiser over 2021 definitief berekend. [2] Eiser komt in 2021 niet in aanmerking komt voor het garantiebedrag, omdat hij niet voldoet aan de voorwaarde dat hij in december 2020 inkomsten had naast zijn Wajong-uitkering. Aan eiser is € 12.285,30 te veel aan voorschot uitbetaald. Vanaf 1 januari 2022 krijgt eiser een voorschot op zijn Wajong-uitkering van € 1.207,56 bruto per maand (zonder vakantiegeld).
2.6.
Naar aanleiding van het bezwaar dat eiser heeft gemaakt tegen het besluit van 12 juli 2023, heeft het UWV het bestreden besluit genomen, waartegen door eiser beroep is ingediend en dat in deze procedure ter beoordeling voorligt.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het UWV op goede gronden heeft vastgesteld dat eiser in 2021 niet in aanmerking komt voor het garantiebedrag en in het verlengde daarvan of het UWV de definitieve Wajong-uitkering over 2021 juist heeft vastgesteld. Voorts beoordeelt de rechtbank of het UWV terecht heeft besloten dat eiser te veel voorschot heeft ontvangen en dit moet terugbetalen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat het geschil dat hier ter beoordeling voorligt geen betrekking heeft op het bedrag dat het UWV per 1 januari 2022 ten behoeve van eiser als voorschot op zijn Wajong-uitkering heeft vastgesteld. De rechtbank zal deze vaststelling daarom buiten de beoordeling laten.
Standpunt van het UWV
5. Bij het bestreden besluit heeft het UWV het besluit van 12 juli 2023 gehandhaafd. Uit de gegevens van de Belastingdienst blijkt dat eiser in 2020 een negatief bedrijfsresultaat heeft gehad. Zijn fiscale winst over 2020 staat op nul. Eisers bezwaar dat hij in 2020 wel inkomsten heeft ontvangen, komt niet overeen met de definitieve aanslag die het UWV van de Belastingdienst heeft ontvangen. Eiser voldoet niet aan de voorwaarde dat hij in zowel december 2020 als in januari 2021 inkomsten moet hebben om in aanmerking te komen voor het garantiebedrag. De terugvordering is ontstaan omdat eiser in 2021 een fiscale winst van € 17.551 heeft gemaakt. Dit bedrag heeft het UWV gedeeld door twaalf maanden. Het dagloon maal 21,75 levert het bedrag op per maand waarop eiser recht had. Inclusief het vakantiegeld bedraagt het terugvorderingsbedrag € 12.285,30. Volgens het beleid van het UWV wordt de uitkering die teveel is betaald teruggevorderd, tenzij er een dringende reden bestaat om daarvan af te zien. Het UWV is van mening dat in eisers situatie geen sprake is van een dringende reden.
5.1.
In het verweerschrift is naar aanleiding van de door eiser in bezwaar ingebrachte factuur allereerst opgemerkt dat eiser niet aan het UWV heeft doorgegeven dat hij in 2020 inkomsten uit zelfstandige arbeid had gegenereerd. Verder heeft het UWV overwogen dat eiser, omdat de inkomsten als zelfstandige over het jaar 2020 negatief zijn, ondanks de inkomsten van december 2020 geen recht heeft op het garantiebedrag. Inmiddels is met eiser een betalingsregeling getroffen, zo is in het verweerschrift vermeld.
Verder is in het verweerschrift overwogen dat de beroepsgronden geen aanleiding geven het standpunt te wijzigen. Op grond van artikel 8:8, eerste lid, onderdeel a, van de Wajong moet het UWV een garantiebedrag vaststellen voor jonggehandicapten die in december 2020 inkomen hebben genoten en in januari 2021 nog steeds inkomen genieten. Weliswaar heeft eiser in beroep zijn inkomstenaangifte over het jaar 2020 overgelegd, maar uit de aanslag kan niet worden afgeleid op welke opgegeven inkomsten die aanslag is gebaseerd. Uit de aanslag kan daarom niet worden afgeleid dat eiser in 2020 resultaat uit overige werkzaamheden of winst uit onderneming heeft gehad. Bij het verweerschrift zijn gegevens van de Belastingdienst gevoegd. Daaruit blijkt dat over het jaar 2020 de belastbare winst uit onderneming € 10.801 negatief en de MKB winstvrijstelling € 1.758 negatief zijn en de fiscale winst € 0,00 bedraagt. Over het jaar 2021 bedragen de belastbare winst uit onderneming € 7.531 en de MKB winstvrijstelling € 1.227 en bedraagt de fiscale winst
€ 17.551.
5.2.
In de brief van 15 oktober 2024, ontvangen op 21 oktober 2024, heeft het UWV naar aanleiding van de uitspraak van de CRvB van 18 april 2024 [3] opgemerkt dat eiser in bezwaar noch in beroep feiten en/of omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat
– volgens hem – sprake is van een dringende reden. Ook leidt het UWV uit de stukken niet af dat sprake is van zodanige financiële of sociale gevolgen waardoor sprake is van een dringende reden. Weliswaar zijn er beslagleggingen geweest op de uitkering van eiser, maar deze beslagleggingen zijn in 2023 opgeheven. Bovendien ligt aan het maandelijkse aflossingsbedrag van € 100 geen onderzoek van de beslagvrije voet ten grondslag. De hoogte van het bedrag is op verzoek van eiser afgesproken.
Wat betreft de oorzaak van de terugvordering heeft het UWV overwogen dat per brief van 13 oktober 2020 aan eiser is meegedeeld dat de rekenregels van de Wajong per 1 januari 2021 zullen wijzigen, maar dat de uitkering van eiser ongewijzigd zou blijven.
Eiser heeft het UWV op 11 maart 2021 laten weten dat hij in januari 2021 is begonnen met
werkzaamheden als zelfstandige. De hoogte van het voorschotbedrag dat per 1 april 2021 aan eiser is toegekend is bepaald aan de hand van de door eiser doorgegeven geschatte inkomsten van € 0. Het UWV heeft toen laten weten dat de definitieve berekening zal worden gemaakt nadat de aanslag inkomstenbelasting van de Belastingdienst is ontvangen. Volgens UWV is dan ook geen sprake is van een onzorgvuldige verstrekking van het voorschot.
Dat het UWV pas bij besluit van 21 juni 2022 de definitieve hoogte van de Wajong-uitkering heeft kunnen vaststellen is niet gelegen in een nalatigheid van UWV. Eiser heeft namelijk pas op 15 juni 2022 de definitieve aanslag inkomstenbelasting premie volksverzekeringen over het jaar 2020 bij de Belastingdienst overgelegd. Het UWV is dan ook van mening dat bij eiser geen legitieme verwachting is ontstaan dat hij recht heeft op de uitkering ter hoogte van het verstrekte voorschot.
Standpunt van eiser
6. In beroep voert eiser aan dat hij, anders dan het UWV heeft gesteld, in het jaar 2020 wel degelijk inkomsten heeft gehad. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft hij de aanslag inkomstenbelasting premie volksverzekeringen van de Belastingdienst over het jaar 2020 en een fiscaal rapport aangifte inkomstenbelasting 2020 van [bedrijf 2] overgelegd. Naast de in de bezwaarprocedure ingediende factuur van 10 december 2020, die betrekking heeft op zesenhalf uur aan werkzaamheden die zijn verricht op 8 december 2020, heeft eiser in beroep nog een drietal andere facturen van werkzaamheden die zijn verricht in december 2020 in de procedure gebracht. Uit de fiscale winstberekening die is opgenomen in 4.3 van het fiscaal rapport aangifte inkomstenbelasting 2020 van [bedrijf 2] blijkt, zo voert eiser aan, dat de omzet over het jaar 2020 € 5.593 bedraagt en uit de facturen blijkt dat eiser in de maand december 2020 daadwerkelijk inkomsten heeft verworven. De inkomsten waren in deze maand hoger dan de kosten, waardoor de maand december winstgevend is geweest. Uit de rapportage bedrijfseconomische advisering van 14 juli 2021 blijkt dat het UWV kennis had van de gerealiseerde omzet in 2020. Met die kennis had het UWV nader onderzoek moeten doen naar de werkelijke situatie. Eiser betoogt dat uitsluitend moet worden gekeken naar de inkomsten in de maand(en) december 2020 (en januari 2021) en niet naar het bedrijfsresultaat over heel 2020, zoals het UWV doet. Dit omdat artikel 8:8, eerste lid, van de Wajong geen nadere uitwerking in aanvullende regelingen vindt en er geen eis wordt gesteld aan de hoogte van de inkomsten. Ten slotte betoogt eiser dat het UWV in de persoonlijke situatie van eiser, maar vooral ook gelet op het doel van de in 2021 aangepaste regels in de Wajong, te weten dat werken moet lonen, aanleiding had moeten zien om een dringende reden aan te nemen om van gehele of gedeeltelijke terugvordering af te zien.
Oordeel van de rechtbank
7. Aan de definitieve vaststelling van de Wajong-uitkering over het jaar 2021 en de daaruit voortvloeiende terugvordering ligt ten grondslag dat eiser volgens het UWV niet in aanmerking komt voor het garantiebedrag. Daarom zal de rechtbank eerst beoordelen of het UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor het garantiebedrag.
7.1.
In artikel 8:8, eerste lid, aanhef, en onder a, van de Wajong is bepaald dat het UWV een garantiebedrag vaststelt voor de jonggehandicapte die in de maand voor inwerkingtreding van artikel I, onderdelen S, W, Z, AA en BB van de wet van 27 mei 2020 tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en enkele andere wetten in verband met verdere activering van de participatie van jonggehandicapten en het harmoniseren van de verschillende regimes Wajong (Stb. 2020, 173), inkomen geniet en in de daaropvolgende maand nog steeds inkomen geniet.
7.2.
Uit deze wettelijke bepaling volgt dus dat eiser in de maanden december 2020 en januari 2021 inkomen moet hebben genoten.
7.3.
Volgens het UWV heeft eiser geen recht op het garantiebedrag omdat hij in de maand december 2020 geen inkomen had. Daarbij baseert het UWV zich op definitieve aanslag inkomstenbelasting premie volksverzekeringen over het jaar 2020. Deze aanslag vermeldt een belastbare winst uit onderneming van € 10.801 negatief en een MKB winstvrijstelling van € 1.758 negatief.
7.3.1.
Eiser stelt daar tegenover dat zijn omzet over het jaar 2020
€ 5.593 bedraagt en dat uit de facturen die hij in de procedure heeft gebracht blijkt dat hij in de maand december 2020 inkomen heeft verworven. Omdat het inkomen in de maand december hoger was dan de kosten, is de maand december 2020 zelfs winstgevend geweest, aldus eiser.
7.4.
De rechtbank stelt, op basis van de stukken die beide partijen in de procedure hebben gebracht en mede op grond van wat op de zitting is besproken, vast dat het negatieve bedrijfsresultaat van eiser over het jaar 2020 niet in geschil is. De rechtbank zal hiervan dan ook bij de verdere beoordeling uitgaan. Evenmin is in geschil dat eiser over het jaar 2021 een positief bedrijfsresultaat heeft behaald. Dit betekent dat, voor de beoordeling van de vraag of het UWV terecht geen garantiebedrag heeft vastgesteld, enkel moet worden beoordeeld of eiser in december 2020 geen inkomen heeft genoten, zoals het UWV stelt.
7.5.
Artikel 8:8, achtste lid, van de Wajong bepaalt dat in dit artikel en de daarop berustende bepalingen onder inkomen wordt verstaan het inkomen, bedoeld in artikel 2:6 dan wel (het inmiddels vervallen) artikel 3:48, achtste lid, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel OO, van de in het eerste lid, onderdeel a, genoemde wet.
7.6.
Voor Wajongers zoals eiser, met een uitkering op grond van de Wajong 2010 en de Wajong 2015 is hoofdstuk 2 van de Wajong en dus artikel 2:6 van de Wajong van toepassing. Voor Wajongers met een uitkering op grond van de oude Wajong van voor 2010 is hoofdstuk 3 van de Wajong en daarmee (het inmiddels vervallen) artikel 3:48, achtste lid van toepassing.
7.7.
Aan eiser is een Wajong-uitkering toegekend met ingang van 26 augustus 2013, zodat in zijn geval artikel 2:6 van de Wajong van toepassing is. Volgens deze bepaling wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald wat onder inkomen per dag in de zin van hoofdstuk 2 van de Wajong wordt verstaan. Deze algemene maatregel van bestuur is het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB). [4]
7.8.
Artikel 3:2, eerste lid, aanhef en onder d, van het AIB, bepaalt dat onder inkomen moet worden verstaan de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermeerderd met de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling, bedoeld in de artikelen 3.74 en 3.79a van die wet, met dien verstande dat de bestanddelen van de winst, bedoeld in artikel 3.78, derde lid, van die wet, niet geacht worden te behoren tot de winst.
Artikel 3:2, tweede lid, van het AIB bepaalt dat indien het inkomen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c of d, een negatief bedrag is, dat inkomen op nihil wordt gesteld.
7.9.
Eiser heeft in de procedure gesteld [5] dat werken moet lonen. De rechtbank volgt dit in zoverre dat de bedoeling van de nieuwe rekenregels is geweest om werkende Wajongers te ondersteunen. In de Memorie van Toelichting (MvT) op de Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en enkele andere wetten in verband met verdere activering van de participatie van jonggehandicapten en het harmoniseren van de verschillende regimes Wajong, van 3 juni 2019, staat dat door het instellen van een garantiebedrag wordt gewaarborgd dat werkende Wajongers er door de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning niet – of in ieder geval niet direct – op achteruitgaan. [6] Door het UWV is niet weersproken dat eiser in (december) 2020 een werkende Wajonger was.
7.10.
Bij Wajongers die in loondienst werken bestaat in de regel geen onduidelijkheid over wat onder inkomen moet worden verstaan, namelijk het loon. Dit is per definitie een positief bedrag. Bij zelfstandigen, zoals eiser, kan het inkomen (de belastbare winst uit onderneming) echter zowel positief als negatief zijn. Volgens het AIB wordt een negatief bedrag aan winst op nihil gesteld. Deze nihil stelling laat echter onverlet dat ook in dat geval nog steeds sprake is van inkomen volgens de definitie van het AIB (zie hiervoor onder 7.8.).
7.11.
In de MvT vindt de rechtbank geen aanwijzingen dat de wetgever heeft bedoeld om het in het AIB vastgestelde inkomensbegrip te beperken tot – in dit geval – een positief resultaat uit onderneming. [7] De (directe) verwijzing in artikel 8:8, achtste lid, van de Wajong naar – voor zover hier van belang – artikel 2:6 van de Wajong en de (indirecte) verwijzing naar het AIB duiden hier ook niet op.

Conclusie en gevolgen

8. Het voorgaande heeft tot gevolg dat het UWV op onjuiste gronden bij de definitieve vaststelling van de Wajong-uitkering van eiser over het jaar 2021 heeft bepaald dat eiser geen recht heeft op een garantiebedrag op grond van artikel 8:8, eerste lid, onderdeel a, van de Wajong. Daarmee heeft het UWV eveneens op onjuiste gronden een bedrag van € 12.285,30 bruto aan verstrekt voorschot op grond van de Wajong over het jaar 2021 van eiser teruggevorderd.
8.1.
Omdat het bestreden besluit om deze redenen geen stand kan houden, komt de rechtbank aan de beoordeling van wat eiser nog meer heeft aangevoerd niet toe.
9. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen. De rechtbank ziet geen mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien aangezien zij niet over alle daarvoor benodigde informatie beschikt. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om tussenuitspraak te doen en aan het UWV op te dragen het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus), omdat de rechtbank dat in dit geval niet doelmatig en efficiënt voorkomt. Het UWV zal daarom een nieuwe beslissing moeten nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak.
9.1.
De rechtbank stelt de termijn waarbinnen het UWV een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser moet nemen op zes weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
9.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 50 vergoeden. Daarnaast krijgt eiser een vergoeding van de proceskosten die hij heeft gemaakt, te weten de kosten van rechtsbijstand. Het UWV moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt vastgesteld. De vergoeding bestaat uit twee procespunten (één punt voor de aanvullende gronden van beroep en één punt voor het verschijnen op de zitting), met een waarde per punt van € 907 en wegingsfactor 1 en bedraagt daarmee in totaal € 1.814.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op om binnen zes weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50 dat eiser heeft betaald moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling aan eiser van € 1.814 aan proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van Lee, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. de Vries, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Het indienen van een hogerberoepschrift kan hetzij digitaal via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl hetzij door verzending per post aan de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

2.Het UWV heeft op grond van de vanaf 1 januari 2021 geldende nieuwe regels voor de berekening van de hoogte van de uitkering gekeken naar de grondslag die voor eiser geldt (het basisbedrag voor de Wajong-uitkering) en de inkomsten uit werk of uitkering die eiser naast de Wajong-uitkering ontvangt. Het UWV neemt 70% van de grondslag en trekt daar 70% van de inkomsten vanaf. Om te voorkomen dat de uitkering vanaf 1 januari 2021 lager wordt dan vóór 1 januari 2021, bestaat mogelijk recht op een garantie. Die garantie houdt in dat het UWV bij het berekenen van de uitkering een vergelijking maakt tussen een minimumbedrag (het garantiebedrag) en de uitkering berekend volgens de nieuwe regels. Vanaf 1 januari 2021 bestaat dan recht op het hoogste bedrag van deze twee. In de bijlage bij het besluit van 12 juli 2023 is vermeld dat een voorwaarde voor de garantie is, dat eiser in 2020 en 2021 inkomsten had naast de Wajong-uitkering.
3.Zie noot 1.
4.Volgens het inmiddels vervallen artikel 3:48, achtste lid, van de Wajong wordt bij ministeriële regeling bepaald wat onder inkomen en loon wordt verstaan. Deze ministeriële regeling is de (ook vervallen) Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomen. Zie de uitspraak van deze rechtbank van 29 november 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:8431 voor een zaak waarin deze regeling van toepassing was.
5.Weliswaar in een ander verband, namelijk in het kader van de gestelde aanwezigheid van een dringende reden om van gedeeltelijke of gehele terugvordering af te zien.
6.TK 2018-2019, 35 213, nr. 3, pagina 11.
7.Hetzelfde geldt voor het in de Regeling vastgestelde inkomensbegrip.