SAMENVATTING:
Het betreft een thans 57-jarige betrokkene die in 1996 een bedrijfsongeval is overkomen waarbij hij een hoog energetisch trauma heeft opgelopen. Daarbij liep hij een gecompliceerde pilonfractuur op aan de rechterzijde met een subluxatie van de talus. Ook had hij een comminutieve intra-articulaire fractuur van zijn linker calcaneus. De
calcaneusfractuur werd in gips behandeld en is genezen in een malunion met verkorting, verbreding en in valgus. Hierdoor kreeg hij een platvoet aan de linkerzijde. De behandeling van de rechter enkel is gecompliceerd verlopen.
Bij operatieve ingrepen in het Scheper Ziekenhuis in Emmen zijn medische fouten gemaakt waarvoor er uiteindelijk drie hersteloperaties zijn verricht door [arts 1] in Keulen in Duitsland. Dit heeft geleid tot een volledige artrodese van het bovenste - en het onderste spronggewricht van de rechter enkel. Deze behandeling werd nog gecompliceerd door een diepe infectie met osteomyelitis. Hiervoor werd uiteindelijk de artrodese pen verwijderd. De artrodese is volledig vastgegroeid in een suboptimale stand.
Voor de gecompliceerde behandeling en medische fout heeft betrokkene een medische aansprakelijkheid procedure aangespannen met een financiële vergoeding via Centramed. Na dit ongeval heeft betrokkene tot 2003 moeten revalideren. In dat jaar kon hij weer een klein beetje aan het werk gaan in zijn eigen bedrijf. Vanaf 2005 is hij volgens eigen zeggen weer volledig aan het werk gegaan. Hierbij had hij wel beperkingen door de opgeheven beweeglijkheid in zijn rechter enkel. Aan de linkerzijde had hij een pijnloze platvoet.
Van 2005 t/m 2013 heeft hij fulltime kunnen werken met wel enige beperking in zijn rechter enkel. Zijn “linker been” moest het meeste werk verrichten. Dit ging volgens betrokkene zonder pijnklachten.
In
2013is hem een tweede bedrijfsongeval overkomen waarbij er een zwaar houten prefab bouwelement van 2½ meter hoogte op zijn beide voeten terecht is gekomen. Daarbij is hij achterover gevallen. Bij dit ongeval heeft hij aan de linkerzijde een Maisonneuve fractuur van de linker enkel opgelopen en fracturen van de basis van metatarsale 2, 3 en 4 met een goede stand. Aan de rechter voet had hij een fractuur van de basis van metatarsale 4 eveneens met een goede stand. Zijn benen werden in het ziekenhuis in Heerenveen ingegipst en hij ging voor verdere behandeling naar het Scheper Ziekenhuis in Emmen. Daar is hij geopereerd aan zijn linker enkel waarbij, voor de Maisonneuve fractuur, een zogenoemde stelschroef is geplaatst die 8 weken later weer is verwijderd. Sinds dit ingeval heeft betrokkene hevige pijnklachten in zijn linker enkel en voet. Dit ondanks dat de breuken van het ongeval van 2013 in goede stand zijn genezen. Vanwege de aanhoudende pijnklachten ging betrokkene voor een second opinion naar de Sint Maartenskliniek. Daar werd een infiltratie gegeven in het onderste spronggewricht van de linker enkel. Deze had al een afwijkende stand en er was al posttraumatische artrose in het linker onderste spronggewricht van het ongeval in 1996. Uiteindelijk is besloten om het onderste spronggewricht van de linker enkel vast te zetten. Deze operatie werd in 2014 in de Sint Maartenskliniek
verricht. Hierna mocht hij zijn enkel 6 weken niet belasten en had hij daarna 6 weken een loopgips. De artrodese is in een valgusstand vastgegroeid waardoor betrokkene een platvoet houdt. De artrodese van het onderste spronggewricht aan de linkerzijde heeft de pijnklachten in zijn voet en enkel niet verbeterd. Vanwege deze forse pijnklachten met VAS scores tussen de 8 en 10 heeft betrokkene sinds 2013 zijn werk niet meer kunnen
uitvoeren. Vanwege deze klachten bezocht hij in 2019 nogmaals [arts 1] in Keulen. Die adviseerde hem om geen operaties te doen omdat er in zijn linker voet en enkel al zoveel littekens waren dat hij van mening was dat een nieuwe operatie zijn klachten niet zou verbeteren. Daarna is betrokkene verwezen voor orthopedische schoenen. Met name de linker voet is echter zo gevoelig voor druk dat hij geen orthopedische schoenen kan
dragen. Sindsdien loopt hij op soort open slippers die weinig druk geven op zijn voeten. Na 2019 is hij niet meer behandeld voor zijn pijnklachten. Betrokkene wordt door de pijn sterk beperkt in elke mate van belasting van zijn linker enkel en voet.
Bij het lichamelijk onderzoek is er sprake van een antalgisch looppatroon en een verminderde afwikkeling van beide enkels en voeten. Met zijn sloffen aan kan hij redelijk lopen met de voeten in enige exorotatie. Op blote voeten lopen gaat zeer moeizaam. De hakken- en tenengang is niet mogelijk. Er is een bekkenscheefstand ten nadele van rechts van ongeveer 2 cm. De rechter voet staat in enige spits en exorotatie. Bij onderzoek van de benen is er enige drukpijn over de mediale gewrichtsspleet van beide knieën. Er zijn uitgebreide littekens over beide enkels van de operaties. De rechter enkel heeft geen beweeglijkheid en de linker enkel heeft een
dorso-/plantairflexie van 0/0/20°. In- en eversie links is opgeheven.
De rechter voet is zeer stijf en er is nauwelijks beweeglijkheid in de tenen. Er is een minimale beweeglijkheid in het IP-gewricht van de hallux. De linker voet heeft nauwelijks beweeglijkheid in het Chopart gewricht en een minimale beweeglijkheid in het Lisfranc gewricht. Tevens is er enige drukpijn over de aanhechting van de tibialis posterior pees. Wat betreft de tenen is er een minimale flexie in de MTP-gewrichten. Dig 4 en 5 waren
volledig stijf. De hallux heeft een flexie/extensie van 0/20/20°.
Aan beide voeten is er sprake van enige hamerteenstand van dig 2 tot 4. Aan de linker voet is er een doof gevoel en hyperesthesie van de laterale zijde voet met name over metatarsale 4 en 5 en in iets mindere metatarsale 3. Tevens is er een doof gevoel en hyperesthesie over de laterale zijde van de voetzool. Verder is er een verminderde sensibiliteit rond enkele littekens. Er is sprake van milde spieratrofie van het rechter onderbeen.
Aanvullend onderzoek door middel van röntgenfoto’s van beide enkels en voeten toont een status na een volledige artrodese van het bovenste - en onderste spronggewricht aan de rechterzijde in enige valgus en spitsstand. Tevens zijn er artrotische afwijkingen in het Chopart gewricht. Aan de linkerzijde is er sprake van status na een onderste spronggewricht artrodese met enige valgusstand. Milde degeneratieve afwijkingen van het
bovenste spronggewricht en van het Chopart gewricht.
Betrokkene wordt sterk beperkt in al zijn activiteiten voornamelijk door de pijnklachten in de linker voet en in mindere mate de linker enkel. En door de bewegingsbeperking in de rechter enkel.
BESCHOUWING:
Het is duidelijk dat betrokkene in 1996 een ernstig ongeval is overkomen met ernstige letsels. Deze letsels en de gevolgen van deze letsels worden uitgebreid en goed beschreven in de expertises die zijn verricht door [arts 2] in 1999 en [arts 3] in 2004. Ten gevolge van dit ongeval heeft betrokkene een bovenste - en onderste spronggewricht artrodese moeten ondergaan van de rechter enkel. Na een gecompliceerd verlopen behandeling met ook een medische aansprakelijkheidsclaim die is gehonoreerd.
De artrodese is in een suboptimale stand geconsolideerd met enige spits- en valgusstand. De artrodese werd uitgevoerd met een intramedullaire pen. Deze behandeling werd gecompliceerd door een diepe infectie met osteomyelitis. Hiervoor is uiteindelijk de pen verwijderd. Bij de röntgenfoto’s ten tijde van de expertise bleek er nog een (Genta)kralenketting in de tibia en distale calcaneus aanwezig te zijn. Het moge duidelijk zijn dat een bovenste - en onderste spronggewricht artrodese beperkingen geven in het bewegen en belasten van het rechter been. Statische en rustig lopende activiteiten kunnen met een pijnloze artrodese goed worden uitgevoerd. Rennen, springen en op de tenen staan zijn uiteraard niet goed mogelijk. Datzelfde geldt voor lopen op onregelmatige ondergrond zonder goede schoenen. Betrokkene heeft van dit ongeval lang moeten revalideren. Uit de correspondentie blijkt dat hij in 2002 nog behoorlijk beperkt was en 100% arbeidsongeschikt. In 2003 ging het geleidelijk aan beter en werd hij 45-55% arbeidsongeschikt verklaard. Hij is toen ook weer gedeeltelijk aan het werk gegaan in zijn eigen bedrijf. Beschreven wordt dat hij in 2005 weer 2 uur kon lopen en dat hij toen minder dan 25% arbeidsongeschikt was waarmee hij het op dat moment niet eens was. Hij vertelt zelf dat hij in 2005 weer volledig aan het werk is gegaan. Daarbij had hij uiteraard beperkingen van zijn rechter enkel. Hij vertelt dat zijn linker voet een platvoet was geworden, maar niet pijnlijk was en dat hij deze volledig kon belasten.
Deze situatie is stationair gebleven tot 2013 waarin het tweede bedrijfsongeval heeft plaatsgevonden. Hierbij liep betrokkene een crushletsel op van beide voeten wat uiteindelijk heeft geleid tot fracturen aan de linkerzijde die bestonden uit een Maisonneuve fractuur van de linker enkel en basis metatarsale fracturen van MT 2, 3 en 4. Er was eveneens een fractuur van de basis van metatarsale 4 van de rechterzijde.
De traumafoto’s waren voor mij niet beschikbaar. Uit de correspondentie heb ik vernomen dat de metatarsale fracturen ongedisloceerd waren en derhalve werd er gekozen om deze met gips te behandelen.
Daarnaast was er sprake van een Maisonneuve fractuur van de linker enkel waarvoor een week na het ongeval een zogenoemde stelschroef is geplaatst en uiteraard de gipsbehandeling. Na 8 weken is de stelschroef verwijderd. Dit was in die tijd nog een gebruikelijke behandelmethode. Tegenwoordig worden stelschroeven ook wel in situ gelaten.
De fracturen zijn in goede stand genezen en ook de Maisonneuve fractuur is goed genezen waarbij er een congruente enkelvork aanwezig is. Wel was er al sprake van milde artrotische afwijkingen van het bovenste spronggewricht van de linker enkel bij een al ernstige artrose van het onderste spronggewricht van de linker enkel. Betrokkene geeft zelf aan dat hij voor het ongeval van 2013 geen pijnklachten had van het onderste
spronggewricht van zijn linker enkel. Dit is ongebruikelijk bij een malunion met forse artrose, maar aangezien betrokkene lange tijd heeft kunnen werken, met een al beperkte rechter enkel, is het wel aannemelijk. Het kan zijn dat het onderste spronggewricht al zo stijf was geworden dat betrokkene van de posttraumatische artrose van het ongeval van 1996 geen of weinig pijnklachten ervoer.
Normaal gesproken zijn basis metatarsale fracturen en een Maisonneuve fractuur, letsels die goed genezen en niet dermate veel restklachten hoeven te geven dat dit de oorzaak is waardoor betrokkene niet meer kan werken. Bij het ongeval van 2013 zijn er echter niet alleen fracturen opgelopen maar was er sprake van een crushletsel van de voeten door het zware bouwelement. Hierbij is het goed mogelijk dat ook de weke delen en zenuwen in,
voornamelijk de linker voet, beschadigd zijn geraakt wat chronische pijnklachten kan veroorzaken. Betrokkene is voor deze (chronische) pijnklachten voor een second opinion naar de Sint Maartenskliniek gegaan.
In de correspondentie van 24.04.2014 van [arts 4] , orthopedisch chirurg, van de Sint Maartenskliniek staat dat betrokkene een artrose had links subtalair wat nooit een probleem was geweest. Na een trauma met syndesmose letsel en fracturen pijn in de voet en de enkel. Er was sprake van een continue milde pijn.
Bij het lichamelijk onderzoek werd beschreven dat er aan de linkerkant een valgusstand was en dat er een goede pijnloze beweeglijkheid was van de enkel. Wel last in de laterale goot. De calcaneus was verbreed en er was geen beweging in de voetwortel. De vraag werd gesteld of de pijn uit subtalair kwam. Bij de conclusie werd vermeld dat er een CT geleide marcainisatie van het subtalaire gewricht zou worden gedaan om te kijken of daar
de pijn vandaan kwam of dat er sprake was van impingement tussen de fibula en de calcaneus. Dat was moeilijk te differentiëren.
Verdere verslaglegging uit de Sint Maartenskliniek is voor mij niet beschikbaar maar uiteindelijk is er besloten tot een onderste spronggewricht artrodese. Aanvankelijk was er ook het plan om een calcaneus osteotomie te verrichten om de valgusstand te herstellen. Uiteindelijk is bij de operatie besloten om dit niet te doen.
[arts 4] zou achteraf gezegd hebben dat dit niet een goede beslissing was geweest. De artrodese is volledig vastgegroeid met een aanhoudende valgusstand in de linker achtervoet. Betrokkene geeft
zelf aan dat de pijnklachten die gekomen zijn na het ongeval in 2013 niet verbeterd zijn door de onderste spronggewricht artrodese aan de linkerzijde. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de pre-existente posttraumatische artrose van het ongeval van 1996 waarvoor de onderste spronggewricht artrodese links in 2014 is uitgevoerd niet de oorzaak lijkt van de huidige klachten en beperkingen van betrokkene. Derhalve lijkt van de huidige klachten en beperkingen van betrokkene door het ongeval van 2013 te zijn veroorzaakt.
Het verhaal van betrokkene, de bevindingen bij lichamelijk onderzoek lijkt meer op een chronische pijnklacht in de linker voet en in mindere mate in de enkel die is ontstaan door het crushletsel en niet het gevolg is van de opgelopen fracturen. Dit past ook bij de doofheid en de hyperesthesie van de huid wat past bij chronische pijn ten gevolge van het crushletsel met zenuw en weke delen beschadiging. Het voldoet niet aan de criteria van
een complex regionaal pijnsyndroom. Dit is een belangrijk punt in deze expertise. Het is dus zo dat de artrose en valgusstand van het subtalaire gewricht van de linker enkel pre-existent was voor het ongeval van 2013 en dat de operatie die in 2014 is uitgevoerd, de onderste spronggewricht artrodese, een behandeling is geweest van letsel dat was opgelopen in 1996. Zoals reeds opgemerkt lijkt het dat de klachten en de beperkingen die
betrokkene nu ervaart, dus niet komen door het letsel van het onderste spronggewricht van de linkerzijde, maar meer uit de voet en het bovenste spronggewricht. Deze klachten zijn dus bij het ongeval van 2013 ontstaan en niet meer overgegaan.
Op orthopedisch chirurgisch vakgebied is er geen objectiveerbare afwijking voor de hevige pijnklachten. Deze kunnen niet verklaard worden door de fracturen.
Derhalve kan er gesproken worden van een chronische pijn in de linker voet en in mindere mate de enkel door het crushletsel. Dit aspect wordt al naar voren gebracht door [arts 5] , plastisch chirurg en verzekeringsarts, in zijn correspondentie van 09.05.2023. Voor chronische pijn is het moeilijk om een uitspraak te doen over het beloop of de prognose. Wel lijkt het mij verstandig om betrokkene te verwijzen naar een revalidatiearts of chronische pijnkliniek voor behandeling van deze pijnklachten. Hiermee kan dus ook de vraag beantwoord worden of de huidige pijnklachten en beperkingen ook aanwezig zouden zijn zonder het ongeval van 2013. Ik heb geen aanwijzingen dat dit het geval zou zijn. Wel ben ik van mening dat de valgusstand en de artrose in het onderste spronggewricht aan de linkerzijde op termijn symptomatisch zou kunnen zijn geworden en deze valgusstand ook het risico gaf van het ontwikkelen van meer artrose in het bovenste spronggewricht van de linker enkel. Zonder het ongeval van 2013 was er dus ook kans op klachten van de linker enkel zowel in het bovenste - en onderste spronggewricht. Maar in mindere mate in de linker voet. Deze klachten zouden denk ik minder hevig en minder beperkend zijn dan wat betrokkene nu heeft.
Verder wil ik nog opmerken dat in het rapport van [arts 6] wordt beschreven dat wanneer een posttraumatische artrose na 5 jaar geen klachten geeft deze meestal ook geen klachten meer gaat geven. Uit de literatuur ken ik dit aspect niet, het is juist zo dat artrose op de lange termijn wel weer klachten kan geven. Binnen het orthopedisch chirurgisch vakgebied werd over het algemeen aangehouden dat bij een letsel (meestal intra-articulair letsel) dat wanneer er na 5 jaar geen enkele tekenen waren van posttraumatische artrose de
kans dat dit daarna alsnog zou ontstaan klein is, dat is een ander aspect van artrose dan wat wordt beschreven in de expertise van [arts 6] en daarom beschrijf ik ook dat betrokkene zonder het ongeval dus wel kans zou hebben op het ontwikkelen van klachten en beperkingen van de linker enkel. Op welke termijn precies en welke mate is lastig om een uitspraak over te doen.
Het verhaal van betrokkene, de bevindingen bij lichamelijk -, aanvullend onderzoek en de beschikbare correspondentie kwam grotendeels met elkaar overeen. Het specifiek diagnosticeren en behandelen van chronische pijnklachten valt officieel buiten het vakgebied van de orthopedisch chirurg.