ECLI:NL:RBGEL:2025:1168

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
05/112479-23 + 05/104446-23 + 05/070277-21 (Tul)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met zware mishandeling en mishandeling met vrijspraak voor poging tot doodslag

Op 11 februari 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van bedreiging met zware mishandeling en mishandeling. De zaak betreft twee incidenten: de eerste vond plaats op 26 juni 2022, waarbij de verdachte met zijn auto op een verkeersregelaar, [slachtoffer 1], inreed, wat leidde tot de beschuldiging van bedreiging met zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk dreigend met zijn auto op [slachtoffer 1] is ingereden, wat bij deze een redelijke vrees voor zwaar letsel heeft veroorzaakt. De verdachte werd hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden.

Het tweede incident vond plaats op 23 november 2022, waarbij de verdachte [slachtoffer 2] zou hebben mishandeld en geprobeerd zou hebben hem met een mes te steken. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag en zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk met een mes had gestoken. Wel werd bewezen dat de verdachte [slachtoffer 2] had mishandeld door hem meerdere vuistslagen in het gezicht te geven, wat leidde tot een hersenschudding en een wond op de linkerslaap. De rechtbank legde een vrijheidsbeperkende maatregel op, waarbij de verdachte contactverbod met [slachtoffer 2] kreeg voor de duur van 3 jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan [slachtoffer 2] voor de geleden materiële schade en smartengeld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05/112479-23 + 05/104446-23 + 05/070277-21 (Tul)
Datum uitspraak : 11 februari 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1990 in [geboorteplaats] (Irak),
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsman: mr. J.A. Schadd, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 05/112479-23
hij op of omstreeks 26 juni 2022 te Duiven [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een door hem, verdachte, bestuurde (personen)auto (met een hoge, althans aanzienlijke snelheid) op die [slachtoffer 1] ingereden of toegereden, althans feitelijkheden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
Parketnummer 05/104446-23
hij op of omstreeks 23 november 2022 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer 2] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een of meerdere malen in/op/tegen de linkerslaap en/of het hoofd, althans het (boven)lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 november 2022 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- voornoemde [slachtoffer 2] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een of meerdere malen in/op/tegen de linkerslaap en/of het hoofd, althans het (boven)lichaam, heeft gestoken en/of gesneden en/of
- voornoemde [slachtoffer 2] een of meerdere malen in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans het bovenlichaam, heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 november 2022 te [plaats] [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- voornoemde [slachtoffer 2] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een of meerdere malen in/op/tegen de linkerslaap en/of het hoofd, althans het (boven)lichaam, te steken en/of te snijden en/of
- voornoemde [slachtoffer 2] een of meerdere malen in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans het bovenlichaam, te slaan en/of te stompen;

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Ten aanzien van parketnummer 05/112479-23 [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de ten laste gelegde bedreiging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer 1] heeft het volgende verklaard. Op 26 juni 2022 was hij werkzaam als verkeersregelaar. Hij was herkenbaar gekleed in fel geel en oranje kleding. Hij stond het verkeer te regelen op de burgemeester van Dort tot Medlerstraat, kruising Van Goyenstraat en de Kennedystraat in Duiven. Er kwam een auto (Audi) aanrijden. Toen de auto op een meter of dertig van [slachtoffer 1] af was, gaf hij de bestuurder een duidelijk stopteken. Met zijn linkerhand wees hij de bestuurder de stopplek aan. Dit was zeker een meter of drie voor hem. [slachtoffer 1] stond in het midden van de rijbaan waar de Audi reed. De bestuurder liet de auto uitrollen tot een centimeter of drie, maximaal vijf centimeter voor aangever. Dit deed hij op een rustige manier. [slachtoffer 1] gaf de bestuurder een handgebaar dat hij iets achteruit moest rijden. De bestuurder reed rustig ongeveer een meter of dertig achteruit. [slachtoffer 1] dacht dat hij ging keren. Dit deed de bestuurder echter niet. Hij hoorde dat de bestuurder gas gaf. Hij hoorde de motor behoorlijk in toeren oplopen. Ineens zag hij de auto met flinke snelheid op hem afkomen. Hij hoorde de motor van de auto nog steeds flink toeren maken. Op dat moment dacht [slachtoffer 1] : ‘daar ga je [slachtoffer 1] , hij rijdt op je in’. Hij was echt bang dat de auto hem zou raken. Hij stond klaar om te springen, zodat hij op de motorkap zou landen en niet platgereden zou worden. Vlak voor hem remde de bestuurder hard. De auto kwam zeer dichtbij hem tot stilstand. Ook nu was het centimeterwerk. [slachtoffer 1] denkt dat het maximaal een centimeter of vijf was. [2]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij op de Van Goyenstraat in Duiven liep. Zij liep al spelend in een drumband. De drumband kwam bij de kruising Burgemeester van Dorth tot Medlerstraat en de Van Goyenstraat. Op de kruising stond een verkeersregelaar. Zij zag dat er rechts van hen een zwarte Audi aan kwam rijden. Zij zag dat de Audi naar de verkeersregelaar reed en dat de bestuurder vlak voor de verkeersregelaar stopte. Zij zag toen dat de auto vanaf de verkeersregelaar achteruit reed. Zij zag vervolgens dat de Audi snel optrok. Zij hoorde het toerental hoog aanslaan. Zij zag dat de op het allerlaatste moment heel hard remde voor de verkeersregelaar. [3]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 26 juni 2022 de bestuurder was van de Audi en dat hij een stopteken kreeg van de verkeersregelaar. [4]
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte met aanzienlijke snelheid met zijn auto op [slachtoffer 1] is ingereden of toegereden en pas enkele centimeters voor hem tot stilstand is gekomen. [slachtoffer 1] bevond zich ten opzichte van de auto van verdachte in een kwetsbare positie als (onbeschermde) verkeersregelaar op het midden van de weg. Onder deze omstandigheden kon bij [slachtoffer 1] de redelijke vrees ontstaan dat hij zwaar letsel zou oplopen door het handelen van verdachte. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling.
Ten aanzien van parketnummer 05/104446-23 [5]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag van [slachtoffer 2] .
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit ten aanzien van de ten laste gelegde feiten. Als het gaat om de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling is door de raadsman aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een steekincident met een mes. Omdat de aangifte van [slachtoffer 2] is toegespitst op het steken met een mes, kan ook de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen worden.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer 2] heeft bij de politie het volgende verklaard. Op 23 november 2022 was hij in de avond bij [naam 1] . Zij woont in [plaats] . Omstreeks 19:30 uur liep hij naar buiten. Daar zag hij de auto staan van [verdachte] . Aangever liep richting zijn auto. Hij liep nietsvermoedend over de stoep, totdat hij de auto aan zag komen rijden. Op het moment dat hij overstak, kwam [verdachte] hard aanrijden. Er zaten twee jongens in het voertuig. [verdachte] was de bestuurder. De bijrijder was de buurjongen van [naam 1] . Beiden stapten uit en [verdachte] liep naar hem toe. Zonder iets te zeggen begon [verdachte] hem klappen te geven met zijn vuisten tegen zijn gezicht. Aangever voelde sowieso drie vuistslagen in zijn gezicht. Hij voelde direct pijn in zijn gezicht van de vuistslagen. [6]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met [naam 2] in de auto zat op 23 november 2022. Zij stapten allebei uit. Zij liepen naar [slachtoffer 2] toe. Zij – verdachte en [slachtoffer 2] – hebben gevochten. Ze raakten in gevecht en verdachte heeft [slachtoffer 2] daarbij ook een paar flinke tikken met de vuist gegeven in het gezicht. [7]
In het verslag van de huisartsenpost van 23 november 2022 is beschreven dat aangever een contusio cerebri
(de rechtbank begrijpt dat dit een zware hersenschudding betreft)en een wond op zijn linkerslaap heeft opgelopen. [8]
Het toegepaste geweld
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer 2] op 23 november 2022 in [plaats] heeft opgewacht bij de woning van [naam 1] . Toen [slachtoffer 2] buiten kwam, reed verdachte [slachtoffer 2] klem. Verdachte en [naam 2] zijn uit de auto gestapt en het is vervolgens tot een gevecht tussen verdachte en [slachtoffer 2] gekomen. Daarbij is [slachtoffer 2] meermaals in het gezicht geslagen door verdachte.
Aan verdachte is ook ten laste gelegd dat hij [slachtoffer 2] tijdens het gevecht, met een mes in zijn linkerslaap zou hebben gestoken. Verdachte heeft steeds ontkend dat hij een mes bij zich had en dat hij [slachtoffer 2] heeft gestoken. Over de wond op de slaap van [slachtoffer 2] heeft verdachte verklaard dat deze mogelijk door het slaan met een ring om zijn vinger kan zijn ontstaan.
De rechtbank overweegt het volgende. Vast staat dat sprake is van een langer lopend conflict tussen verdachte en [slachtoffer 2] . Hun verklaringen moeten daarom met behoedzaamheid worden bekeken. Hetgeen zij verklaren kan, beiderzijds, niet zonder meer voor waar worden aangenomen.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte hem met een mes in zijn slaap heeft gestoken. Deze verklaring van [slachtoffer 2] wordt in beginsel ondersteund door het verslag van de huisartsenpost. Hieruit volgt dat [slachtoffer 2] een snij- dan wel steekwond(je) van 1,5 centimeter op zijn linkerslaap had. Uit het verslag valt echter af te leiden dat de huisarts dit concludeert op basis van de informatie die [slachtoffer 2] , dan wel diens broer, over de toedracht van de wond heeft verstrekt. Ook de informatie die de broer geeft is afkomstig van [slachtoffer 2] . De broer was immers niet aanwezig bij het incident, maar is daarna ingelicht door [slachtoffer 2] . De rechtbank kan op basis van de informatie van de huisartsenpost niet zonder meer vaststellen dat de wond op de linkerslaap van [slachtoffer 2] is toegebracht met een mes. Uit de informatie blijkt immers niet dat de huisarts zelfstandig onderzoek heeft gedaan naar de toedracht van het letsel. Nader forensisch onderzoek naar het letsel door een daartoe aangewezen deskundige, is niet verricht. Omstandigheden die de rechtbank verder van belang acht, is dat getuige [naam 2] , die het gevecht van dichtbij heeft gezien, heeft verklaard dat hij geen mes heeft gezien. Het mes is bovendien - ondanks een zoektocht - nergens aangetroffen door de politie. Daarbij komt dat eveneens tegenover de arts zou zijn gezegd dat [slachtoffer 2] is geschopt tegen het hoofd, waarover [slachtoffer 2] later niet (meer) verklaart. Al het voorgaande, bezien tegen de achtergrond dat verdachte en [slachtoffer 2] een al langer lopend conflict met elkaar hadden, leidt ertoe dat de rechtbank onvoldoende objectieve ondersteuning ziet voor de verklaring van aangever dat verdachte hem met een mes heeft gestoken. Het bij [slachtoffer 2] geconstateerde letsel kan, gelet op al het voorgaande, ook op een andere manier zijn ontstaan. Verdachte zal daarom van het steken met het mes worden vrijgesproken.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe het handelen van verdachte – het meermaals slaan met de vuisten in het gezicht van [slachtoffer 2] – juridisch moet worden geduid.
Poging tot doodslag / poging tot zware mishandeling (vrijspraak)
Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte de intentie had om [slachtoffer 2] te doden of zwaar te mishandelen. Van vol opzet op de dood of zware mishandeling van [slachtoffer 2] is daarom geen sprake. De rechtbank is van oordeel dat het dossier eveneens onvoldoende informatie bevat om te kunnen vaststellen dat de geweldshandelingen van verdachte van een dusdanige kracht waren, dat daarmee een aanmerkelijke kans ontstond dat [slachtoffer 2] gedood zou worden, dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Zoals eerder benoemd, is er geen forensisch onderzoek verricht met betrekking tot het letsel bij [slachtoffer 2] . Getuige [naam 2] heeft bovendien verklaard dat sprake was van een gevecht, waarbij verdachte en [slachtoffer 2] met elkaar (
de rechtbank begrijpt over en weer)op de vuist gingen. Zij stonden beiden rechtop en er is onvoldoende gebleken van bijvoorbeeld het trappen tegen het hoofd met de (geschoeide) voet of het gebruik van een hard voorwerp. Gelet op het voorgaande kan eveneens niet worden vastgesteld dat verdachte met zijn handelen het voorwaardelijk opzet had om [slachtoffer 2] te doden of zwaar te mishandelen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van zowel de primair ten laste gelegde poging tot doodslag als de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Mishandeling
De rechtbank acht op basis van de verklaringen van [slachtoffer 2] en verdachte zelf wel bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft mishandeld, door hem meermaals met de vuist in het gezicht te slaan. Uit het dossier volgt dat [slachtoffer 2] daardoor ook letsel heeft opgelopen in de vorm van een wond op de linkerslaap en een hersenkneuzing.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde onder
05/112479-23
05/104446-23, meer subsidiair
heeft begaan, te weten dat:
Parketnummer 05/112479-23
hij op
of omstreeks26 juni 2022 te Duiven [slachtoffer 1] heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht en/of metzware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een door hem, verdachte, bestuurde (personen)auto (met een
hoge, althansaanzienlijke snelheid) op die [slachtoffer 1] ingereden of toegereden
, althans feitelijkheden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
Parketnummer 05/104446-23
hij op
of omstreeks23 november 2022 te [plaats] [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- voornoemde [slachtoffer 2] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een of meerdere malen in/op/tegen de linkerslaap en/of het hoofd, althans het (boven)lichaam, te steken en/of te snijden en/of -voornoemde [slachtoffer 2]
een ofmeerdere malen
in/op/tegen
het gezicht en/ofhet hoofd
, althans het bovenlichaam, te slaan en/ofte stompen;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 05/112479-23:
Bedreiging met zware mishandeling;
Ten aanzien van parketnummer 05/104446-23, meer subsidiair:
Mishandeling.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden, uitgaande van bewezenverklaring van een bedreiging en een poging tot doodslag. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden wordt opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de strafmaat.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 1] , door met zijn auto op [slachtoffer 1] in te rijden. [slachtoffer 1] was op dat moment werkzaam als vrijwilliger tijdens een vierdaagse-evenement in Duiven. Als verkeersregelaar zorgde hij ervoor dat deelnemers aan het evenement op een veilige manier konden oversteken. Daarbij bevond [slachtoffer 1] zich in een kwetsbare positie, onbeschermd op het midden van de openbare weg. Met zijn handelen heeft verdachte [slachtoffer 1] – en ook omstanders – een enorm angstig moment bezorgd. Dit deed verdachte enkel en alleen omdat hij van [slachtoffer 1] een stopteken kreeg, terwijl hij liever snel wilde doorrijden. Het is op geen enkele manier gebleken dat [slachtoffer 1] de uitlatingen zou hebben gedaan waarover verdachte naderhand heeft verklaard. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij [slachtoffer 1] hiermee achteraf heeft belast. Op de terechtzitting heeft de rechtbank ook gezien hoezeer deze beschuldigingen [slachtoffer 1] hebben geraakt.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2] . Gebleken is dat verdachte, op inseinen van de bovenbuurman, naar de woning van zijn ex-partner is gegaan om verhaal te halen bij [slachtoffer 2] , die een relatie zou hebben met zijn ex-partner. Daar kwam het tot een ruzie, waarbij verdachte [slachtoffer 2] meermaals met de vuist in het gezicht sloeg. Hoewel verdachte heeft verklaard dat hij kwam om met [slachtoffer 2] te praten, blijkt uit het dossier dat verdachte [slachtoffer 2] op deze betreffende dag heeft opgewacht en de initiator was van de agressie, zodat hij hiervoor verantwoordelijk wordt gehouden.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte op 15 juni 2022 is veroordeeld voor overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Nu de bedreiging van [slachtoffer 1] zich eveneens afspeelde in het verkeer, houdt de rechtbank in strafverzwarende rekening met deze eerdere veroordeling. Verdachte is in de afgelopen vijf jaren vaker veroordeeld voor strafbare feiten, maar ten aanzien van die veroordelingen is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Kijkend naar de ernst van de feiten, het strafblad van verdachte, de oriëntatiepunten voor straftoemeting die rechters in Nederland hanteren en de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, acht de rechtbank enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 4 maanden. In de omstandigheid dat verdachte op de openbare weg zijn auto inzette als dreigmiddel richting [slachtoffer 1] , ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte ook een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
Zoals benoemd, is uit het dossier naar voren gekomen dat sprake is van een langer lopend conflict tussen verdachte en [slachtoffer 2] . Ook op de terechtzitting is gebleken dat dit conflict nog niet geluwd is. Gezien deze omstandigheden, zal de rechtbank aan verdachte – ter bescherming van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten – een vrijheidsbeperkende maatregel opleggen ingevolge artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. Die maatregel houdt in dat het verdachte wordt verboden om (direct dan wel indirect) contact te zoeken met [slachtoffer 2] . De rechtbank bepaalt dat deze maatregel voor de duur van 3 jaren zal gelden. De vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden. De rechtbank zal verder bepalen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank moet er - gelet op het voornoemde conflict en de emoties op de terechtzitting - ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens [slachtoffer 2] .

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De volgende benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend:
1. [slachtoffer 1] vordert in de zaak met parketnummer 05/112479-23 in totaal
€ 385,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
2) [slachtoffer 2] vordert in de zaak met parketnummer 05/104446-23 in totaal
€ 11.270,24 aan materiële schade, bestaande uit:
a. € 3.920,00 gederfde inkomsten;
b. € 1.155,00 eigen risico;
c. € 405,30 hulp persoonlijke verzorging;
d. € 789,84 kleding,
en € 35.000,00 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
1) [slachtoffer 1]
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering moet worden verklaard. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat er bij verdachte geen oogmerk bestond tot het veroorzaken van immateriële schade. Ten aanzien van het beroep op de aantasting van de persoon op andere wijze wordt verwezen naar jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2024:1148). Uit dit arrest volgt dat het lastig is om immateriële schade toe te wijzen als het gaat om een bedreiging. Hiervoor moet sprake zijn van psychische schade en dat moet blijken uit voldoende concrete gegevens.
Overweging van de rechtbank
De benadeelde partij heeft ingevolge artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Namens de benadeelde partij is primair gesteld dat verdachte met zijn handelen het oogmerk had om de benadeelde vrees aan te jagen en daarmee nadeel toe te brengen als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder a, BW.
De rechtbank overweegt dat het oogmerk tot het toebrengen van nadeel/immateriële schade in de (strafrecht)praktijk een beperkt toepassingsbereik kent. Toekennen van immateriële schade op grond van deze categorie is enkel weggelegd voor de gevallen waarin het oogmerk (de uitdrukkelijke bedoeling) van verdachte gericht is geweest op het toebrengen van deze specifieke immateriële schade. De enkele omstandigheid dat een verdachte opzettelijk een situatie heeft geschapen waardoor ander nadeel dan vermogensschade is toegebracht, kan de gevolgtrekking dat de verdachte het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen niet dragen. [9]
Namens de benadeelde partij is gesteld dat verdachte met zijn handelen de bedoeling heeft gehad om de benadeelde vrees aan te jagen. Gelet op het voorgaande, kan dit niet zonder meer leiden tot de conclusie dat verdachte daarmee ook het oogmerk had om immateriële schade aan de benadeelde toe te brengen. De stelling dat in de aard van het misdrijf bedreiging het oogmerk besloten ligt, vindt geen steun in het recht. De rechtbank kan op basis van de namens de benadeelde naar voren gebrachte omstandigheden daarom niet vaststellen dat de verdachte het oogmerk had om het nadeel/immateriële schade als bedoeld in artikel 6:106, aanhef, onder a, BW toe te brengen.
Subsidiair is namens de benadeelde partij gesteld dat de aard en de ernst van de bedreiging met zich brengen dat sprake is van een aantasting in persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW.
De rechtbank overweegt dat van een ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ in ieder geval sprake is indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept zal echter voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat door het bewezenverklaarde psychische schade is ontstaan. Dit geestelijk letsel dient de rechtbank op basis van objectieve maatstaven te kunnen vaststellen. De rechtbank constateert dat de benadeelde partij geen objectieve concrete gegevens (zoals bijvoorbeeld medische stukken) in het geding heeft gebracht op basis waarvan eventueel geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, kunnen de aard en de ernst van de normschending al dan niet in combinatie met de gestelde gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze toch sprake is. Daarover wordt het volgende overwogen.
De rechtbank acht het zonder meer begrijpelijk dat de benadeelde angstig is geworden naar aanleiding van de bedreiging door verdachte en dat die angst een tijdlang heeft aangehouden na het incident. Aan die gevoelens wil de rechtbank niets afdoen. Daarbij is ook voorstelbaar dat de benadeelde heeft getwijfeld om opnieuw als vrijwilliger aan de slag te gaan. De lat voor toewijzing van immateriële schade op deze grond ligt ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad echter hoog. Afgaande op deze jurisprudentie, is de bewezenverklaarde bedreiging op zichzelf een onvoldoende ernstige normschending om reeds daarom de aantasting in de persoon op andere wijze aan te nemen. Indien dit wordt beoordeeld tezamen met de door de benadeelde gestelde gevoelens van angst en onveiligheid, wordt dit oordeel niet anders. Daarvoor zijn de gestelde gevolgen onvoldoende concreet.
Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding.
2) [slachtoffer 2]
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij deels kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De benadeelde partij heeft onder a. een bedrag van in totaal € 3.920,00 aan gederfde inkomsten gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de benadeelde op de genoemde datum zou gaan starten met een nieuwe baan en dat hij als gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit 4 maanden niet heeft kunnen werken. Zij acht de vordering onvoldoende onderbouwd en zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren voor dit deel van de vordering.
De benadeelde partij heeft voorts onder b. een bedrag van € 1.155,00 gevorderd ter vergoeding van het door hem betaalde eigen risico aan de zorgverzekeraar. De rechtbank constateert dat de gemaakte kosten niet zijn onderbouwd met stukken. Bij ontbreken van een onderbouwing, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren voor dit deel van de vordering.
Onder c. heeft de benadeelde partij een bedrag gevorderd van € 405,30 ter vergoeding van persoonlijke verzorging door zijn moeder. De rechtbank acht het op basis van het dossier aannemelijk dat de benadeelde als gevolg van de door de huisarts geconstateerde hersenkneuzing gedurende de eerste week na het incident is verzorgd door zijn moeder. Het gevorderde bedrag is bovendien onderbouwd. De rechtbank zal dit bedrag van € 405,30 in het geheel toewijzen.
Onder d. heeft de benadeelde partij een bedrag van € 789,84 gevorderd ter vervanging van beschadigde kleding. De rechtbank wil aannemen dat er door het incident met verdachte bloed op de kleding van de benadeelde is gekomen. Wat er precies beschadigd is, valt echter niet zonder meer af te leiden uit het dossier en/of uit de vordering. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank niet redelijk voor, zodat zij niet het gehele bedrag zal toewijzen.
Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek, zal de rechtbank een bedrag toewijzen ter hoogte van € 300,00.
Smartengeld
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden door de bewezenverklaarde mishandeling. Door de gedragingen van verdachte heeft de benadeelde lichamelijk letsel opgelopen, te weten een zware hersenschudding en een wond op de linkerslaap.
Namens de benadeelde partij is verder aangevoerd dat hij op andere wijze in de persoon is aangetast, aangezien bij hem geestelijk letsel is vastgesteld in de vorm van een PTSS. Uit de stukken ter onderbouwing (bijlage 12) valt af te leiden dat meerdere traumatische ervaringen een rol spelen bij deze klachten, waarbij het steekincident in de beleving van de benadeelde op de voorgrond staat. De EMDR-sessies die vervolgens hebben plaatsgevonden, waren eveneens gericht op het steekincident. Nu de rechtbank niet bewezen heeft verklaard dat verdachte de benadeelde heeft gestoken met een mes, kan er naar het oordeel van de rechtbank geen causaal verband worden vastgesteld tussen het handelen van verdachte (te weten het slaan) en het geestelijk letsel bij de benadeelde. De rechtbank zal de hoogte van de immateriële schade daarom niet baseren op deze grondslag.
De benadeelde partij heeft als gevolg van het handelen van verdachte een hoofdwond opgelopen die gehecht moest worden. Daarnaast was sprake van een zware hersenschudding, waarbij de benadeelde enige tijd door zijn moeder verzorgd moest worden. Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te wijzen, zal een bedrag aan smartengeld van € 1.000,00 worden toegekend.
Conclusie
In totaal zal een bedrag van € 705,30 aan materiële schade en € 1.000,00 aan smartengeld worden toegewezen.
Verdachte is wettelijke rente verschuldigd over dit bedrag vanaf 23 november 2022.
De proceskosten worden tot op heden begroot op nul.
De rechtbank ziet tot slot aanleiding om op grond van artikel 36f Sr de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 05/070277-21)

De politierechter heeft verdachte op 2 juni 2021 veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 200,00.
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van die straf vanwege het nieuwe strafbare feit, tenlastegelegd onder parketnummer 05/104446-23.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering tot tenuitvoerlegging kan worden toegewezen indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt.
Bewezen is dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit (mishandeling). De rechtbank is van oordeel dat de voorwaardelijk opgelegde straf daarom ten uitvoer moet worden gelegd.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 57, 63, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht;
- 179 a van de Wegenverkeerswet 1994;

11.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder parketnummer 05/104446-23 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden;
 ontzegt verdachte ten aanzien van het onder 05/112479-23 bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden;
 bepaalt dat deze ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
 legt een
vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op, inhoudende dat op geen enkele manier – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 2] 2002, zo lang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt, voor maximaal 3 jaren. De politie ziet toe op de handhaving van dit contactverbod;
 beveelt dat vervangende hechtenis van 2 weken wordt toegepast voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van ten hoogste 6 maanden;
 beveelt dat de maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
Beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging
 beveelt de tenuitvoerlegging van de op 2 juni 2021 door de politierechter voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een
geldboete van € 200,00(parketnummer 05/070277-21);
Beslissing ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
Beslissingen ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • veroordeelt verdachte in verband met parketnummer 05/104446-23 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 705,30 aan materiële schade en € 1.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 november 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade/smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag te betalen van € 1.705,30 aan materiële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 november 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 27 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Vogel (voorzitter), mr. J.M. Graat en mr. M.C. Gerritsen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 februari 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022304614, gesloten op 26 september 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 3-4.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 9.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 24
5.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, onderzoek TAUPO / ON5R022090, gesloten op 17 april 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
6.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 19-20.
7.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 januari 2025.
8.Bijlage bij geneeskundige verklaring (huisartsenpost [plaats] ), p. 36
9.Vgl. HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:868.