In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 februari 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure over de erfopvolging van de nalatenschap van de heer [erflater]. De eiseres, [eiseres], vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat de erfopvolging niet volgens het wettelijk versterferfrecht diende te geschieden, maar op basis van een concept-testament dat door de erflater was opgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erflater en eiseres een affectieve relatie hadden en dat erflater voornemens was om met eiseres te trouwen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat erflater op 25 augustus 2023 een bespreking had gevoerd met een notaris over het opstellen van een testament en dat hij op 5 maart 2024 een concept-testament had opgestuurd naar de notaris, maar dat dit testament niet tijdig was gepasseerd vanwege zijn onverwachte overlijden op [maart] 2024.
De rechtbank overwoog dat het concept-testament niet voldeed aan de wettelijke vereisten voor een uiterste wil, omdat het geen notariële akte was en niet bij de notaris in bewaring was gegeven. Echter, de rechtbank oordeelde dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om de nalatenschap volgens het versterferfrecht af te wikkelen, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank concludeerde dat erflater de intentie had om zijn uiterste wil vast te leggen in een notariële akte en dat het concept-testament de wil van erflater correct weergeeft. Daarom werd de vordering van eiseres toegewezen en werd verklaard dat de erfopvolging diende te geschieden volgens het concept-testament.
De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. De beslissing werd genomen zonder uitvoerbaarverklaring bij voorraad, omdat de verklaring voor recht niet voor uitvoerbaarverklaring bij voorraad in aanmerking kwam.