Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank beoordeelt de aanslag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
6. De rechtbank is van oordeel dat de aanslag moet worden vernietigd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. Artikel 9.4, eerste lid, van de wet IB 2001 bepaalt onder welke omstandigheden de inspecteur een aanslag vaststelt. Indien de verschuldigde belasting het voorheffingssaldo met meer dan € 48 te boven gaat, dan bepaalt artikel 9.4, derde lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 dat de inspecteur geen aanslag vaststelt indien de belastingplichtige (1) in het kalenderjaar de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en (2) het verzamelinkomen van belanghebbende uitsluitend bestaat uit een AOW-uitkering.Deze uitzondering is echter niet van toepassing indien een voorlopige teruggaaf is vastgesteld waarbij ook rekening is gehouden met negatieve bestanddelen van het belastbare inkomen.
8. Belanghebbende stelt dat de inspecteur pas in het verweerschrift voor het eerst het standpunt inneemt dat het verzamelinkomen ook uit inkomsten uit eigen woning bestaat. De belastbare inkomsten uit eigen woning zijn echter verwaarloosbaar klein, namelijk € 12, zodat dit niet zou moeten uitmaken. Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om een herverdeling van die inkomsten, namelijk in die zin dat die inkomsten volledig worden toegerekend aan haar partner.
9. De inspecteur stelt dat hij de aanslag terecht heeft opgelegd, omdat het verzamelinkomen niet uitsluitend bestaat uit een AOW-uitkering. Voor zover belanghebbende in beroep de onderlinge verhouding van de belastbare inkomsten uit eigen woning wil herverdelen, dan kan dat volgens de inspecteur niet leiden tot de door belanghebbende gewenste uitkomst. Een herverdeling in beroep betekent niet dat de aanslag ten onrechte is vastgesteld, omdat tijdens het vaststellen van de aanslag het inkomen niet alleen uit AOW bestond. Daarnaast is in dit geval sprake van negatieve bestanddelen van het belastbare inkomen in de zin van artikel 9.4, vierde lid, van de Wet IB 2001, gelet op de aftrekbare rente ter zake van de eigenwoningschuld. Daarom is de regeling van het derde lid, onderdeel a, niet van toepassing.
10. De rechtbank stelt vast dat het verzamelinkomen van belanghebbende, zoals dit is aangegeven, bestaat uit een AOW-uitkering en belastbare inkomsten uit eigen woning. De uitzondering van artikel 9.4, derde lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 is niet van toepassing, omdat het verzamelinkomen ten tijde van het opleggen van de aanslag niet uitsluitend bestond uit een AOW-uitkering. De omstandigheid dat de belastbare inkomsten uit eigen woning volgens belanghebbende verwaarloosbaar klein waren doet daar niet aan af, want de tekst van de wet (“uitsluitend bestaat uit”) laat geen ruimte om bij een klein bedrag aan extra inkomsten de uitzondering toch toe te passen. De inspecteur heeft daarom terecht een aanslag opgelegd.
11. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende de onderlinge verhouding van de belastbare inkomsten uit eigen woning in beroep nog kan herverdelen, omdat haar aanslag nog niet onherroepelijk vaststaat.Ter zitting heeft belanghebbende voor zichzelf en, naar de rechtbank aannemelijk voorkomt, ook namens haar partner verzocht om een wijziging van de onderlinge verhouding van de belastbare inkomsten uit eigen woning, in die zin dat die inkomsten geheel worden toegerekend aan haar partner. Het verzamelinkomen van belanghebbende bestaat na die herverdeling wel uitsluitend uit een AOW-uitkering en dus is de uitzondering van artikel 9.4, derde lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 dan wel van toepassing. De stelling van de inspecteur dat artikel 9.4, vierde lid, van de Wet IB 2001 van toepassing is, omdat sprake is van negatieve bestanddelen, volgt de rechtbank niet. Die bepaling is namelijk alleen van toepassing indien een voorlopige teruggaaf is vastgesteld waarbij ook rekening is gehouden met negatieve bestanddelen van het belastbare inkomen. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de inspecteur de voorlopige teruggaaf heeft vastgesteld op basis van een verzamelinkomen van nihil. De teruggaaf vindt zijn oorzaak in de heffingskorting, wat geen negatief inkomensbestanddeel is. Dat toch op enige wijze rekening is gehouden met negatieve inkomensbestanddelen is gesteld noch gebleken. Er is hier ook geen sprake geweest van negatieve bestanddelen in de zin van een aftrekpost eigen woning, omdat ter zake de eigen woning juist een positief bedrag van € 12 bij het inkomen is geteld.
12. Vervolgens rijst de vraag of de hiervoor bedoelde herverdeling tot het door belanghebbende gewenste effect kan leiden dat zij het ontvangen voorschotbedrag van € 723 niet hoeft terug te betalen. Dat gewenste effect wordt met een vermindering van de aanslag met die € 12 voor de eigen woning namelijk niet bereikt. De bij voorschot uitbetaalde heffingskorting moet dan namelijk nog steeds worden terugbetaald. Alhoewel de inspecteur de aanslag op grond van artikel 9.4 van de Wet IB 2001 terecht heeft vastgesteld, brengt een redelijke wetstoepassing naar het oordeel van de rechtbank mee dat de aanslag moet worden vernietigd. Er is hier namelijk sprake geweest van een kleine vergissing aan de zijde van belanghebbende bij het doen van de aangifte, met als gevolg dat belanghebbende het voordeel zou mislopen dat de wetgever bewust in de wet heeft opgenomen voor de groep waartoe belanghebbende behoort. Dit voordeel geldt voor alle mensen die voor hun AOW-gerechtigde leeftijd geen inkomsten hadden en daarom elk jaar (bij voorschot) de heffingskorting uitbetaald kregen. Als die mensen in de loop van een kalenderjaar recht krijgen op AOW en daarom geen recht meer hebben op die uitbetaling van de heffingskorting, zouden zij dit al ontvangen voorschot moeten terugbetalen en dat heeft de wetgever niet wenselijk geacht. Belanghebbende behoort tot de door de wetgever bedoelde groep en zij behoort dit voordeel dus ook te krijgen. De kleine vergissing bij de aangifte, die door de toegezegde herverdeling is/wordt hersteld, is onvoldoende om haar dit voordeel te onthouden.