ECLI:NL:RBGEL:2024:953

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
16.077766.23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zedenzaken door gebrek aan steunbewijs

In de zaak voor de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, is op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De tenlastelegging omvatte onder andere het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, dat op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 22 maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank heeft de verklaringen van zowel de aangeefster als de verdachte zorgvuldig gewogen. De aangeefster had verklaard dat zij de verdachte via de datingsite Badoo had leren kennen en dat er op 22 augustus 2018 seksueel contact had plaatsgevonden. De verdachte ontkende echter dat er enige vorm van seksueel contact had plaatsgevonden en stelde dat de aangeefster hem had benaderd voor een (seks)date, maar dat er geen financiële afspraken waren gemaakt.

De rechtbank oordeelde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastegelegde feiten. Het dossier bevatte geen steunbewijs voor de verklaring van de aangeefster, waardoor de rechtbank niet kon concluderen dat de verdachte de feiten had gepleegd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het tenlastegelegde en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, aangezien er geen bewezenverklaring was.

Dit vonnis benadrukt het belang van steunbewijs in zedenzaken, waarbij de rechtbank stelde dat de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte vaak onverenigbaar zijn en dat zonder voldoende steunbewijs een bewezenverklaring niet mogelijk is. De rechtbank heeft de zaak op basis van de beschikbare bewijsstukken en de geldende juridische normen beoordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 16/077766-23
Datum uitspraak : 9 februari 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [geboorteplaats] ,
raadsman: mr. C.D.A.J. Majoie, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 januari 2024.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 augustus 2018 te Westervoort, althans in Nederland, met
[slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar
nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten (telkens)
- het brengen/duwen van zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het brengen/duwen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het brengen/duwen van zijn penis in de anus van die [slachtoffer] ;
2.
hij op of omstreeks 22 augustus 2018 te Westervoort, althans in Nederland, door
giften en/of beloften van geld en/of goed en/of misbruik van uit feitelijke
verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding, te weten door het
geven van (contant) geld, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , van wie hij,
verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien
jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen een of meer ontuchtige
handelingen te plegen en/of van verdachte te dulden, te weten
- het brengen/duwen van zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het brengen/duwen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het brengen/duwen van zijn penis in de anus van die [slachtoffer] .

2.De standpunten

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
De verdediging heeft voor vrijspraak gepleit.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Aangeefster heeft in haar aangifte die zij op 7 juli 2019 heeft gedaan, verklaard dat zij verdachte via datingsite Badoo heeft leren kennen. Aangeefster bood op deze site aan seks te hebben voor geld. Zij was op dat moment veertien jaar oud. Zij sprak met verdachte af, die haar op 22 augustus 2018 ophaalde bij station Veenendaal waarna zij naar zijn huis in Westervoort gingen. Eenmaal daar, gingen zij meteen naar boven, alwaar volgens aangeefster seksueel contact met verdachte heeft plaatsgevonden. Verdachte zou in eerste instantie vaginaal bij haar zijn binnengedrongen, maar later ook via haar anus. Tevens zou hij haar gevingerd hebben. Zij hadden geen geldbedrag van te voren afgesproken. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar naderhand vijftig euro zou hebben gegeven. Toen zij thuis was heeft zij meteen haar ervaring verteld aan een vriendin van haar. Zij zou ook nog appcontact hebben gehad met verdachte.
Verdachte heeft erkend dat hij aangeefster via Badoo heeft leren kennen. Ze hadden met elkaar afgesproken voor een (seks)date. Toen zij bij hem thuis waren zou aangeefster ineens 400 euro voor het seksuele contact hebben gevraagd. Verdachte was het hier niet mee eens, waarop hij aangeefster weer naar het station heeft gebracht. In de auto merkte verdachte dat aangeefster ‘pissig’ was, omdat zij het geld was misgelopen. Verdachte heeft ontkend dat er enige vorm van seksueel contact tussen hem en aangeefster heeft plaatsgevonden.
Op grond van deze verklaringen staat in ieder geval vast dat aangeefster en verdachte een afspraak met elkaar hebben gehad, waarbij verdachte aangeefster heeft opgehaald. Zij zijn vervolgens bij hem thuis geweest. De verklaringen van aangeefster en verdachte over wat zich tijdens de date heeft afgespeeld lopen uiteen. Volgens aangeefster heeft er seksueel contact plaatsgevonden, maar verdachte heeft dit ontkend.
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken vaak worden gekenmerkt door het gegeven dat naast de verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van de verdachte weinig of geen steunbewijs voorhanden is, omdat bij de ten laste gelegde handelingen alleen de verdachte en het slachtoffer aanwezig zijn geweest. Indien steunbewijs ontbreekt of door de rechter ontoereikend wordt bevonden, blijven de beschuldigende verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van de verdachte als onverenigbaar tegenover elkaar staan. In dat geval laat het systeem van de strafwet geen ruimte voor een bewezenverklaring, omdat op grond van artikel 342, tweede lid Sv de rechter het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend mag baseren op de verklaring van één getuige. Echter, voor het voldoen aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid Sv is niet vereist dat het steunbewijs betrekking dient te hebben op de specifieke ten laste gelegde ontuchtige handelingen.
De officier van justitie heeft in dat verband gewezen op enkele elementen uit de aangifte die zijn komen vast te staan, te weten:
- het door haar vermelde telefoonnummer van verdachte;
- de beschrijving van het huis van verdachte en diens woonplaats;
- de beschrijving van de auto van verdachte;
- de omschrijving van de werkzaamheden van verdachte;
- het contact met verdachte via de datingsite Badoo
- de beschrijving van verdachte’s uiterlijk en leeftijd.
Deze elementen zijn alle bevestigd door andere bewijsmiddelen dan de aangifte zelf. Deze bewijsmiddelen ondersteunen daarmee de aangifte en onderstrepen de juistheid daarvan en daaruit volgt dat de gehele aangifte betrouwbaar is en voor het bewijs kan worden gebezigd. Daarmee is voldaan aan de eis van afdoende steunbewijs, aldus de officier van justitie en is er voldoende bewijs voor een bewezenverklaring.
De rechtbank kan de officier van justitie echter niet volgen in deze redenering. De door haar aangehaalde elementen uit de aangifte betreffen alle details die wellicht relevant zouden zijn bij de identificatie van verdachte als de vermeende dader, maar verdachte heeft al deze onderdelen niet bestreden. Hij geeft toe dat hij contact heeft gehad met aangeefster via Badoo, dat hij haar heeft opgehaald met zijn auto, dat ze naar zijn woning zijn gereden. Al deze omstandigheden zien op geen enkele wijze op de vraag of seksuele handelingen hebben plaats gevonden, hetgeen verdachte nu juist ontkent en diens verklaring komt op de rechtbank authentiek over.
Het is juist dat het wettelijk vereiste steunbewijs niet per se hoeft te zien op de feitelijke ten laste gelegde handelingen, maar dat steunbewijs moet wel redengevend kunnen zijn voor de overtuiging dat verdachte het heeft gedaan, zoals de context van het feitelijke gebeuren waarin een en ander zou hebben plaats gevonden, gedragingen van het slachtoffer nadien en observaties van anderen daarover. Dat alles ontbreekt hier. Zo heeft de politie nagelaten onderzoek te doen naar de vriendin van aangeefster, aan wie zij meteen na het voorval alles zou hebben verteld. Er is in de telefoon geen enkel spoor gevonden van chats tussen aangeefster en verdachte, voor zover daar überhaupt onderzoek naar is gedaan. Steunbewijs moet méér zijn dan de bevestiging van niet bestreden, op zichzelf weinig zeggende details die niet de tenlastegelegde handelingen raken. Vgl. HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717, NJ 2018/298 m.nt. Rozemond; HR 14 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:637, NJ 2020/254 m.nt. Vellinga; HR 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1594, NJ 2022/32 m.nt. Vellinga.
Het dossier bevat naar het oordeel van de rechtbank geen steunbewijs voor de verklaring van aangeefster, waardoor de ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het tenlastegelegde.

4.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met feit 1 en 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend, waarbij zij vordert € 5.500,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Nu de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

5.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.H. Hovens (voorzitter), mr. A.J.H. Steenweg en
mr. J.M. Breimer, rechters, in tegenwoordigheid van L. Willems, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 februari 2024.