ECLI:NL:RBGEL:2024:9523

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
27 december 2024
Zaaknummer
C/05/433926 / HA ZA 24-168
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over zekerheid voor proceskosten in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Gelderland op 6 november 2024 een tussenuitspraak gedaan in de zaak tussen [eiseres] en Melkweg Holland B.V. De zaak betreft de vraag of [eiseres] tijdig en genoegzaam zekerheid heeft gesteld voor de proceskosten, zoals eerder bevolen in een tussenvonnis van 4 september 2024. De rechtbank had [eiseres] opgedragen om uiterlijk op 2 oktober 2024 zekerheid te stellen in de vorm van een bankgarantie ter hoogte van € 11.089,00. Op 1 oktober 2024 verzocht [eiseres] om uitstel tot 9 oktober 2024 voor het stellen van deze zekerheid. Melkweg Holland stelde dat zij niet tijdig een ondertekende bankgarantie had ontvangen en dat de bankgarantie die in voorbereiding was niet voldeed, waardoor [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard moest worden in haar vorderingen.

De rechtbank oordeelde dat [eiseres] tijdig zekerheid had gesteld, omdat de bankgarantie op 4 oktober 2024 was overhandigd, en dat de hoofdzaak verder kon worden geprocedeerd. De rechtbank benadrukte dat de verklaring van de bank voldoende zekerheid bood in de zin van artikel 6:51 lid 2 BW, ondanks dat de zekerheid werd gesteld door een stichting gelieerd aan de advocaat van [eiseres]. De rechtbank concludeerde dat de procedure voortgezet kon worden en dat de zaak op 18 december 2024 weer op de rol zou komen voor het nemen van een conclusie van antwoord.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/433926 / HA ZA 24-168 512/1011
Vonnis van 6 november 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. M.A. Hupkes,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MELKWEG HOLLAND B.V.,
gevestigd te De Klomp,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Melkweg Holland,
advocaat: mr. G.J.M. de Jager.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidenteel vonnis van 4 september 2024
- de rolberichten met bijlagen van [eiseres] van 1, 2, 3 en 15 oktober 2024
- het rolbericht van Melkweg Holland van 2 oktober 2024
- de rolbeslissing van 15 oktober 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 4 september 2024 heeft de rechtbank [eiseres] kort gezegd op de voet van art. 224 Rv veroordeeld om uiterlijk op 2 oktober 2024 voor de proceskosten tot een bedrag van € 11.089,00 zekerheid te stellen, in de vorm van een bankgarantie.
2.2.
Op 1 oktober 2024 heeft [eiseres] verzocht voor het stellen van zekerheid uitstel te verlenen tot 9 oktober 2024. Op 2 oktober 2024 heeft Melkweg Holland laten weten dat zij niet tijdig een (ondertekende) bankgarantie heeft ontvangen en dat de bankgarantie die in voorbereiding is niet voldoet, zodat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen in de hoofdzaak. Op 4 oktober 2024 is een verklaring van [de bank] (verder: de bank), namens de bank op 1 oktober 2024 ondertekend, bij Melkweg Holland bezorgd.
2.3.
Aan de orde is of [eiseres] tijdig, en zo ja, ook genoegzaam zekerheid heeft gesteld. Melkweg Holland heeft de verklaring van de bank niet uiterlijk op 2 oktober 2024 en dus niet tijdig ontvangen. Zoals in het tussenvonnis is beslist leidt dit in beginsel ertoe dat [eiseres] (op de voet van art. 616 lid 3 aanhef en onder a Rv) niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen ten gronde. Blijkens het vierde lid van deze bepaling kan de rechtbank de termijn voor het stellen van zekerheid echter verlengen, als daarom wordt verzocht voordat de termijn is verstreken, zoals [eiseres] heeft gedaan. Nu op 1 oktober 2024 het stellen van zekerheid reeds in de afrondende fase verkeerde, op 4 oktober 2024 alsnog zekerheid is gesteld en de hoofdzaak door inwilliging van het verzoek dus geen wezenlijke vertraging zou oplopen, zal de rechtbank daartoe overgaan. [eiseres] heeft dan ook tijdig zekerheid gesteld.
2.4.
Dat onvoldoende zekerheid is gesteld baseert Melkweg Holland erop dat uit de verklaring van de bank volgt dat het de derdengeldenstichting van de advocaat van [eiseres] is die de zekerheid stelt. Daarin kan Melkweg Holland niet worden gevolgd. In haar verklaring stelt de bank zich onherroepelijk tot een maximumbedrag van € 11.089,00 tegenover Melkweg Holland garant voor de stipte nakoming door [eiseres] van haar financiële verplichtingen tegenover Melkweg Holland uit hoofde van een eventuele proceskostenveroordeling in de onderhavige zaak. Dat is een genoegzame zekerheid in de zin van art. 6:51 lid 2 BW. Dat in de verklaring ook staat dat [de stichting] bereid is om de zekerheid te stellen doet daaraan niet af, te meer niet nu deze passage volgens [eiseres] slechts uitdrukt dat de bank een door [eiseres] op de rekening van deze stichting te storten gelijk bedrag zal blokkeren voor de duur van de door de bank verstrekte garantie. Uit HR 25 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1740 volgt overigens dat, anders dan uit art. 616 lid 1 Rv zou kunnen worden opgemaakt, in de onderhavige situatie waarin de zaak nog aanhangig is, beslechting van een geschil over een krachtens een vonnis te stellen zekerheid niet aan de voorzieningenrechter in kort geding is voorbehouden.
2.5.
De slotsom is dat in de hoofdzaak verder kan worden geprocedeerd, met het nemen van de conclusie van antwoord. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verleent aan [eiseres] uitstel voor het stellen van zekerheid tot 9 oktober 2024 en verstaat dat [eiseres] alsnog tijdig en genoegzaam zekerheid heeft gesteld,
3.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 18 december 2024voor het nemen van een conclusie van antwoord,
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Schippers en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2024.