ECLI:NL:RBGEL:2024:5991

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
C/05/433926 / HA ZA 24-168
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidenten tot zekerheidsstelling van proceskosten en inzage in stukken ex artikel 843a Rv in een civiele procedure

Op 4 september 2024 heeft de Rechtbank Gelderland een tussenuitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres in de hoofdzaak] en Melkweg Holland B.V. In deze zaak vorderde Melkweg Holland dat [eiseres in de hoofdzaak] zekerheid zou stellen voor de proceskosten, omdat zij een verblijfplaats buiten Nederland heeft. [Eiseres in de hoofdzaak] stelde dat zij onderdaan is van de Verenigde Staten en op basis van het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart geen zekerheid hoeft te stellen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel [eiseres in de hoofdzaak] een onderdaan van de Verenigde Staten is, zij geen woon- of verblijfplaats in Nederland heeft en daarom op grond van artikel 224 Rv verplicht is om zekerheid te stellen voor de proceskosten. De rechtbank bepaalde dat de te stellen zekerheid € 11.089,- bedraagt, te stellen binnen vier weken na de uitspraak.

Daarnaast vorderde Melkweg Holland inzage in stukken op grond van artikel 843a Rv, maar de rechtbank wees deze vordering af. Melkweg Holland had niet voldoende onderbouwd waarom de gevraagde stukken relevant waren voor de onderbouwing van hun vordering. De rechtbank oordeelde dat de vordering de schijn van een fishing expedition had en dat Melkweg Holland niet had aangetoond dat zij een rechtmatig belang had bij de gevraagde bescheiden.

De rechtbank veroordeelde [eiseres in de hoofdzaak] in de proceskosten van het incident tot zekerheidstelling, en Melkweg Holland in de proceskosten van het incident tot inzage in stukken. De zaak zal op 16 oktober 2024 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/433926 / HA ZA 24-168
Vonnis in incident van 4 september 2024
in de zaak van
[eiseres in de hoofdzaak],
wonende in [woonplaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in de incidenten,
hierna te noemen: [eiseres in de hoofdzaak] ,
advocaat: mr. M.A. Hupkes te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MELKWEG HOLLAND B.V.,
gevestigd in De Klomp,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in de incidenten,
hierna te noemen: Melkweg Holland,
advocaat: mr. G.J.M. de Jager te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 53 en A. tot en met N.;
  • de incidentele vorderingen ex artikel 224 Rv en 843a RV met productie 1;
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in de incidenten.

2.Kern van het geschil in de hoofdzaak

2.1.
[eiseres in de hoofdzaak] is naar eigen zeggen slachtoffer geweest van fraude, waarbij haar een grote som geld afhandig is gemaakt. Volgens [eiseres in de hoofdzaak] zijn de daders van de fraude niet meer te traceren, maar hebben zij wel via Melkweg Holland het geld witgewassen. Daarbij stelt [eiseres in de hoofdzaak] dat Melkweg Holland onvoldoende heeft gedaan om de gestelde witwaspraktijken tegen te gaan en dat zij om die reden jegens haar een onrechtmatig daad heeft gepleegd in de zin van artikel 6:162 BW.

3.Het geschil in de incidenten

3.1.
Melkweg Holland vordert dat [eiseres in de hoofdzaak] zekerheid stelt voor de proceskosten en schadevergoeding waarin zij veroordeeld zou kunnen worden. Daarbij stelt Melkweg Holland dat [eiseres in de hoofdzaak] een verblijfplaats heeft buiten Nederland en dat geen van de uitzonderingsgronden van artikel 224 Rv van toepassing is. Om die reden moet [eiseres in de hoofdzaak] zekerheid stellen voor de proceskosten waarin zij mogelijk veroordeeld kan worden.
3.2.
[eiseres in de hoofdzaak] voert verweer. Zij beroept zich op het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika (hierna: het Verdrag). Daarbij stelt [eiseres in de hoofdzaak] dat zij onderdaan is van de Verenigde Staten en zodoende op basis van het Verdrag geen zekerheid hoeft te stellen voor de proceskosten.
3.3.
Verder vordert Melkweg Holland op grond van artikel 843a Rv inzage in de correspondentie tussen [eiseres in de hoofdzaak] en verschillende personen, omdat het voor Melkweg Holland onduidelijk is wat er precies is voorgevallen rondom het overmaken van de geldsom aan de fraudeurs door [eiseres in de hoofdzaak] .
3.4.
[eiseres in de hoofdzaak] voert verweer. Volgens [eiseres in de hoofdzaak] heeft Melkweg Holland haar vordering te summier onderbouwd en specificeert zij onvoldoende wat zij wil bewijzen en welke specifieke bescheiden zij daarvoor nodig heeft.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in de incidenten

Rechtsmacht

4.1.
Indien een zaak een internationaal karakter heeft, dient de rechter ambtshalve te onderzoeken of hij rechtsmacht heeft.
4.2.
Omdat Melkweg Holland gevestigd is in Nederland, is de Nederlandse rechter bevoegd op grond van artikel 4 van de Brussel I bis verordening.
Zekerheidstelling proceskosten
4.3.
Met betrekking tot de incidentele vordering van Melkweg Holland tot zekerheidsstelling voor haar proceskosten heeft [eiseres in de hoofdzaak] een beroep gedaan op het Verdrag. Volgens [eiseres in de hoofdzaak] staat dit verdrag eraan in de weg dat zij wordt gedwongen tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten. Meer specifiek heeft zij verwezen naar artikel V, lid 1, van het Verdrag in verbinding met artikel 5 van het bij het Verdrag behorend Protocol.
4.4.
Artikel V lid 1 van het Verdrag bepaalt – voor zover relevant – dat onderdanen van de ene Partij binnen het grondgebied van de andere Partij nationale behandeling genieten met betrekking tot het recht zich in elke aanleg te wenden tot de gewone rechter, zowel ter verkrijging als ter verdediging van hun recht.
4.5.
Op grond van artikel XXIII van het Verdrag moet onder “nationale behandeling” kort gezegd worden verstaan een behandeling binnen het grondgebied van een Partij, welke in overeenkomstige omstandigheden niet minder gunstig is dan de behandeling welke binnen dat gebied aan onderdanen van die Partij wordt toegekend.
4.6.
In artikel 5 van het bij het Verdrag behorende Protocol is aanvullend bepaald dat het in artikel V lid 1 genoemde recht onder meer omvat het recht op vrijstelling van het storten van een waarborgsom voor de kosten.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank komt het samenstel van deze bepalingen erop neer dat onderdanen van de Verenigde Staten ten aanzien van het recht op vrijstelling van het storten van een waarborgsom voor de kosten, in overeenkomstige omstandigheden, niet minder gunstig mogen worden behandeld dan onderdanen van Nederland.
4.8.
[eiseres in de hoofdzaak] kan daarom aanspraak maken op een vrijstelling van het storten van een waarborgsom voor de proceskosten, indien een Nederlandse onderdaan in overeenkomstige omstandigheden hierop aanspraak heeft.
4.9.
Die situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank niet voor. Het is niet in geschil dat [eiseres in de hoofdzaak] weliswaar een onderdaan is van de Verenigde Staten, maar aldaar geen woon- of verblijfplaats heeft. Zij woont in Thailand. Een Nederlandse eiser die naar Thailand is geëmigreerd en alleen daar woon- of verblijfplaats heeft, moet op grond van artikel 224 Rv in beginsel op vordering van de wederpartij zekerheid stellen voor de proceskosten. Op grond van die bepaling zijn namelijk allen zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die bij een Nederlandse rechter een vordering instellen in een geding, verplicht op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan zij veroordeeld zouden kunnen worden.
4.10.
Aangezien een Nederlandse onderdaan in overeenkomstige omstandigheden als die waarin [eiseres in de hoofdzaak] verkeert in beginsel verplicht is om zekerheid te stellen voor de proceskosten, staat het in het Verdrag neergelegde recht op gelijke behandeling er niet aan in de weg dat ook [eiseres in de hoofdzaak] hiertoe verplicht wordt.
4.11.
Voor het overige heeft [eiseres in de hoofdzaak] geen verweer gevoerd tegen de gevorderde zekerheidstelling. Op grond van artikel 224 Rv zal de rechtbank [eiseres in de hoofdzaak] daarom hiertoe veroordelen.
4.12.
Voor de hoogte van de te stellen zekerheid zal de rechtbank aansluiting zoeken bij het financiële belang van de vordering, zoals dat in het liquidatietarief wordt onderscheiden. Het gaat in dit geval om tarief V, € 1.929,- per punt. Vooralsnog is er geen aanleiding om uit te gaan van een hoger aantal dan twee punten. Daarnaast dient zekerheid gesteld te worden voor het door Melkweg Holland betaalde griffierecht van € 6.617,-. De zekerheidstelling voor de hoofdzaak bedraagt dan € 10.475,-. Dit bedrag moet nog worden vermeerderd met de kosten van het incident tot zekerheidstelling, te weten € 614,- (1 punt x € 614,-, op basis van tarief II). De totale zekerheidsstelling bedraagt daarmee € 11.089,-. Hetgeen Melkweg Holland meer aan zekerheidsstelling heeft gevorderd, wijst de rechtbank af.
4.13.
[eiseres in de hoofdzaak] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit incident worden beoordeeld. De kosten aan de zijde van Melkweg Holland worden zoals hiervoor is overwogen begroot op € 614,-.
4.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.15.
Indien [eiseres in de hoofdzaak] aan de onder 4.13 bedoelde proceskostenveroordeling heeft voldaan vóór het moment waarop ingevolge dit vonnis uiterlijk door haar zekerheid moet zijn gesteld, wordt het hiervoor in 4.12 bepaalde bedrag waarvoor [eiseres in de hoofdzaak] zekerheid moet stellen, verminderd met het bedrag van deze proceskostenveroordeling, zoals vermeld in de beslissing.
Inzage ex artikel 843a Rv
4.16.
Een verzoek op grond van artikel 843a Rv kan worden toegewezen als aan de vier
volgende cumulatieve voorwaarden van het eerste lid is voldaan:
(1) degene die de vordering instelt, moet een rechtmatig belang hebben,
(2) het moet gaan om bepaalde bescheiden (gegevens),
(3) de gedaagde heeft de beschikking over deze bescheiden, en
(4) de gegevens hebben betrekking tot een rechtsbetrekking waarin de eiser partij is.
Verder bepaalt artikel 843a, lid 4, Rv dat niet aan het verzoek behoeft te worden voldaan indien daarvoor gewichtige redenen zijn of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde stukken is gewaarborgd.
Door deze beperkingen kunnen zogenaamde fishing expeditions worden voorkomen.
4.17.
Met betrekking tot de eis van een rechtmatig belang is het aan de partij die afgifte van bepaalde bescheiden verlangt, te stellen waarom zij die bescheiden nodig heeft. Doorgaans zal dit zijn om een vordering of verweer in de hoofdzaak te onderbouwen. Die partij zal dan moeten stellen welk verwijt zij de wederpartij maakt, dan wel welk verweer zij wil voeren en waarom dat zou leiden tot toewijzing/afwijzing van de (betreffende) vordering. Voorts zal zij moeten stellen waarom juist de gevraagde stukken relevant zijn voor de onderbouwing van de vordering of het verweer (HR 18 november 2011, ECLI:NL:HR:BS1706).
4.18.
Aan dit laatste vereiste is hier niet voldaan. Melkweg Holland heeft gesteld dat zij een rechtmatig belang heeft bij de gevorderde bescheiden, omdat zij wil bezien of [eiseres in de hoofdzaak] zelf schuld heeft bij het verliezen van het geldbedrag, al dan niet doordat [eiseres in de hoofdzaak] op enig punt nalatig is geweest. Dit geeft de schijn van een fishing expedition. Melkweg Holland heeft niet aangegeven waaruit de eventuele nalatigheid van [eiseres in de hoofdzaak] bestaat, uit welke feiten die nalatigheid blijkt en met welke specifieke bescheiden zij die feiten wil bewijzen. Melkweg Holland heeft slechts gesteld dat zij correspondentie van [eiseres in de hoofdzaak] wil doorzoeken om te bezien of daarin enige fout van [eiseres in de hoofdzaak] kan worden gevonden. Daarvoor is de regeling van artikel 843a Rv niet bedoeld. Om die reden zal de vordering worden afgewezen.
4.19.
Melkweg Holland zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van dit incident. De kosten aan de zijde van [eiseres in de hoofdzaak] worden begroot op € 614,- (1 punt x € 614,-, gebaseerd op tarief II).

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident tot zekerheidstelling voor de proceskosten
5.1.
veroordeelt [eiseres in de hoofdzaak] tot het stellen van zekerheid tot een bedrag van € 11.089,- voor de proceskosten waarin zij in deze procedure in eerste aanleg kan worden veroordeeld, welk bedrag wordt verminderd met € 614,- indien zij uiterlijk op 2 oktober 2024 heeft voldaan aan de hierna uit te spreken proceskostenveroordeling,
5.2.
bepaalt dat [eiseres in de hoofdzaak] voormelde zekerheid stelt in de vorm van een gebruikelijke onherroepelijke afroepgarantie af te geven door een gerenommeerde Nederlandse bank op de gebruikelijke garantievoorwaarden,
5.3.
bepaalt dat de zekerheid moet zijn gesteld binnen vier weken na de datum van deze uitspraak, derhalve uiterlijk op 2 oktober 2024, op straffe van niet-ontvankelijkheid van [eiseres in de hoofdzaak] in de hoofdzaak,
5.4.
veroordeelt [eiseres in de hoofdzaak] in de proceskosten in het incident, aan de zijde van Melkweg Holland tot op heden begroot op € 614,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,- plus de kosten van betekening als [eiseres in de hoofdzaak] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
veroordeelt [eiseres in de hoofdzaak] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in het incident tot inzage in stukken
5.7.
wijst het gevorderde af,
5.8.
veroordeelt Melkweg Holland in de proceskosten in het incident, aan de zijde van [eiseres in de hoofdzaak] tot op heden begroot op € 614,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,- plus de kosten van betekening als Melkweg Holland niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
in de hoofdzaak
5.9.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 16 oktober 2024 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Schippers en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2024.