Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 53 en A. tot en met N.;
- de incidentele vorderingen ex artikel 224 Rv en 843a RV met productie 1;
- de incidentele conclusie van antwoord.
Rechtbank Gelderland
Op 4 september 2024 heeft de Rechtbank Gelderland een tussenuitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres in de hoofdzaak] en Melkweg Holland B.V. In deze zaak vorderde Melkweg Holland dat [eiseres in de hoofdzaak] zekerheid zou stellen voor de proceskosten, omdat zij een verblijfplaats buiten Nederland heeft. [Eiseres in de hoofdzaak] stelde dat zij onderdaan is van de Verenigde Staten en op basis van het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart geen zekerheid hoeft te stellen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel [eiseres in de hoofdzaak] een onderdaan van de Verenigde Staten is, zij geen woon- of verblijfplaats in Nederland heeft en daarom op grond van artikel 224 Rv verplicht is om zekerheid te stellen voor de proceskosten. De rechtbank bepaalde dat de te stellen zekerheid € 11.089,- bedraagt, te stellen binnen vier weken na de uitspraak.
Daarnaast vorderde Melkweg Holland inzage in stukken op grond van artikel 843a Rv, maar de rechtbank wees deze vordering af. Melkweg Holland had niet voldoende onderbouwd waarom de gevraagde stukken relevant waren voor de onderbouwing van hun vordering. De rechtbank oordeelde dat de vordering de schijn van een fishing expedition had en dat Melkweg Holland niet had aangetoond dat zij een rechtmatig belang had bij de gevraagde bescheiden.
De rechtbank veroordeelde [eiseres in de hoofdzaak] in de proceskosten van het incident tot zekerheidstelling, en Melkweg Holland in de proceskosten van het incident tot inzage in stukken. De zaak zal op 16 oktober 2024 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.