Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak tussen
[eisers] en [eisers], uit [woonplaats], eisers
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Betuwe
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), hierna: de Staat.
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Wat ging aan deze uitspraak vooraf?
Omdat op de peildatum geen sprake was van aangevangen bedrijfsvoering waardoor eisers inkomen of winst zijn misgelopen, is SAOZ van mening dat de door eisers geclaimde inkomensschade volgens vaste jurisprudentie niet voor vergoeding in aanmerking komt. Ten overvloede wijst SAOZ er op dat er sprake is van risicoaanvaarding door eisers.
Naar aanleiding van het vervolgens ingediende bezwaarschrift heeft SAOZ met een advies van oktober 2019 nader geadviseerd. Verweerder heeft de adviezen van SAOZ met het advies van de bezwaarschriftencommissie aan het bestreden besluit van 19 december 2019 ten grondslag gelegd en besloten om de aanvraag om tegemoetkoming in planschade af te wijzen.
“8.3. Uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, volgt dat gemist voordeel uit op de peildatum niet aangevangen bedrijfsvoering niet voor tegemoetkoming op de voet van afdeling 6.1. van de Wro in aanmerking komt (uitspraak van 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3968). In gevallen waarin de aanvrager op de peildatum onomkeerbare investeringen heeft gedaan en de planologische maatregel de exploitatie niet onmogelijk maakt, geldt deze regel niet (uitspraak van 23 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1621). Dit ging om een geval van indirecte planschade.Beoordeling rechtbank8.4. Vast staat dat op de peildatum eisers nog niet waren aangevangen met het telen van meer dan 250.000 aardbeiplanten. Inkomensschade kan in dit geval daarom alleen voor vergoeding in aanmerking komen in die gevallen waarin de aanvrager op de peildatum onomkeerbare investeringen heeft gedaan en de planologische maatregel de exploitatie niet onmogelijk maakt.Uit de overwegingen over voorzienbaarheid volgt dat de rechtbank van oordeel is dat eisers voor de peildatum van 30 mei 2014 al onomkeerbare investeringen hadden gedaan in en een aanvang hebben gemaakt met de kweek van 250.000 aardbeiplanten ter plaatse van het perceel aan de [locatie] te [woonplaats]. Verweerder heeft, hiervan uitgaande, niet duidelijk gemaakt waarom de gevraagde inkomensschade in dit geval, bij directe planschade, niet voor vergoeding in aanmerking komt.”
Met betrekking tot de inkomensschade heeft SAOZ het standpunt ingenomen dat uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat ook bij directe planschade de hoofdregel geldt dat inkomensderving door gemist voordeel uit op de peildatum nog niet aangevangen bedrijfsvoering, niet voor tegemoetkoming in aanmerking komt. SAOZ baseert dat op de uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2020. [1] Daarnaast stelt SAOZ met betrekking tot de inkomensschade dat de omstandigheid dat aanvrager heeft geïnvesteerd in middelen voor het telen van 250.000 aardbeienplanten geen inkomensschade oplevert, reeds omdat daaruit ook na de planwijziging nog steeds inkomen wordt verkregen. Dat er eerder gronden zijn aangekocht waar ook letterlijk en figuurlijk ruimte zou zijn voor meer dan die 250.000 planten lever evenmin een grondslag op voor inkomensschade nu de theoretische extra verdiencapaciteit daarvan al terugkomt in de waarde en waardedaling van de gronden. Voor zover nog gesteld zou kunnen worden dat in 2013 in een grotere loods is geïnvesteerd dan voor de exploitatie van 250.000 aardbeienplanten nodig zou zijn geweest, is daar bij de bepaling van de waardevermindering ook al rekening mee gehouden, omdat daarin de door de taxateur vermelde ‘onrendabele top’ al is betrokken. Van overige ‘onomkeerbare investeringen’ is SAOZ niet gebleken. Ten slotte merkt SAOZ op dat geen financiële gegevens zijn overgelegd op basis waarvan een eventuele inkomensschadebeoordeling zou kunnen plaatsvinden.
In het nieuwe besluit op bezwaar van 8 juni 2022 heeft het college op basis van dit advies besloten om het bestreden besluit te herroepen en aan eisers een tegemoetkoming in planschade toe te kennen vanwege waardevermindering van de percelen van € 51.560,- exclusief wettelijke rente en vergoeding van deskundigenkosten en terugbetaling van het drempelbedrag. De inkomensschade heeft het college opnieuw afgewezen.
Is de inkomensschade reeds vergoed?
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 8 juni 2022 voor zover daarin het verzoek om vergoeding van inkomensschade is afgewezen;
- bepaalt dat het college binnen zestien weken na verzending van deze uitspraak, met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen, een nieuw besluit op bewaar dient te nemen over een tegemoetkoming in de door eisers verzochte inkomensschade;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden om aan eisers te betalen een vergoeding van € 1.000,00 vanwege de overschrijding van de redelijke termijn;
- veroordeelt het college om aan eisers te betalen een vergoeding van € 500,00 vanwege de overschrijding van de redelijke termijn;
- veroordeelt het college om aan eisers te betalen een vergoeding van € 1.750,00 voor eisers gemaakte proceskosten;
- bepaalt dat het college het door eisers betaalde griffierecht van 184,00 vergoedt.