ECLI:NL:RBGEL:2024:8632

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
AWB- 23_2620
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping omgevingsvergunning voor toegangspoort en kwalificatie belanghebbende

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen de herroeping van de op 25 maart 2022 verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van een toegangspoort. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Duiven heeft op 29 maart 2023 de omgevingsvergunning herroepen, omdat eiser geen eigenaar is van de grond waarop de toegangspoort staat en de gemeente geen toestemming heeft verleend. Eiser is het niet eens met deze herroeping en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 13 september 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de omwonende, die bezwaar heeft gemaakt tegen de omgevingsvergunning, ten onrechte als belanghebbende is aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat de afstand tussen de woning van de omwonende en de toegangspoort ongeveer 115 meter bedraagt en dat er vanuit de woning zeer beperkt zicht is op de toegangspoort. Hierdoor is het niet aannemelijk dat de omwonende feitelijke gevolgen ondervindt van de toegangspoort. De rechtbank concludeert dat het college niet bevoegd was tot heroverweging en herroeping van de omgevingsvergunning voor de toegangspoort. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verklaart het bezwaar van de omwonende niet-ontvankelijk.

Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten, die door het college moet worden betaald. De rechtbank bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden en veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/2620

uitspraak van de enkelvoudige kamer

in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Duiven

(gemachtigde: [naam gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het herroepen van de op 25 maart 2022 aan hem verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van een toegangspoort.
1.1.
Het college heeft op 29 maart 2023 de omgevingsvergunning voor zover deze betrekking heeft op het plaatsen van een toegangspoort herroepen. Eiser is het niet mee eens met dit besluit en heeft beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 13 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de herroeping van de aan eiser verleende omgevingsvergunning voor zover het betreft het plaatsen van een toegangspoort. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op 31 januari 2022 heeft eiser een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend ter legalisatie van een toegangspoort en een uitrit aan de [locatie] in [plaats] . Op 25 maart 2022 heeft het college aan eiser een omgevingsvergunning verleend voor zowel het plaatsen van een toegangspoort als het verbreden van een uitrit. [1] Het gaat om een elektronisch hekwerk van 12 meter breed en 1,80 meter hoog ter vervanging van een niet elektronisch hekwerk. Tegen dit besluit heeft een aantal omwonenden bezwaar gemaakt. Alleen het bezwaar van Heuveling (hierna: de omwonende) is door het college ontvankelijk verklaard waarna het college is overgegaan tot heroverweging van het besluit.
5. In de heroverweging heeft het college geconstateerd dat eiser geen eigenaar is van de grond waarop de toegangspoort staat maar dat de gemeente de eigenaar is. De gemeente heeft volgens het college geen privaatrechtelijke toestemming verleend voor het plaatsen van deze toegangspoort en wil dit ook niet. Eiser kan hierdoor volgens het college niet worden gekwalificeerd als aanvrager bij de omgevingsvergunning en is dan ook geen belanghebbende. Het college heeft daarom in de beslissing op bezwaar de omgevingsvergunning herroepen voor wat betreft de toegangspoort. Eiser is het niet eens met dit onderdeel van het besluit en heeft hiertegen beroep ingesteld. Tegen het ongegrond verklaren door het college van het bezwaar voor zover gericht tegen de uitweg zijn geen beroepsgronden ingebracht.
Kon het college overgaan tot heroverweging van de omgevingsvergunning?
6. Eiser voert aan dat de omwonende door het college ten onrechte als belanghebbende is aangemerkt. Volgens eiser ondervindt de omwonende geen gevolgen van enige betekenis als gevolg van de toegangspoort. Het bezwaarschrift van de omwonende had volgens eiser niet-ontvankelijk verklaard moeten worden, op grond waarvan het college niet meer bevoegd was tot heroverweging van de omgevingsvergunning.
6.1.
Het college stelt dat er wel sprake is van gevolgen van enige betekenis, want vanuit de voor/zijtuin heeft de omwonende zicht op de toegangspoort. Van een beperkt zicht is geen sprake. Daarnaast ervaart de omwonende hinder doordat de vergunde toegangspoort het (vracht)verkeer faciliteert.
6.2.
Op grond van artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vindt een heroverweging van het bestreden besluit plaats, indien het bezwaar ontvankelijk is. Alleen een belanghebbende kan op grond van artikel 8:1 in samenhang met artikel 7:1 van de Awb een ontvankelijk bezwaar indienen. De rechtbank zal daarom hierna de vraag beantwoorden of de omwonende als belanghebbende kan worden gekwalificeerd en wat de consequenties zijn van het antwoord op die vraag.
6.3.
Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb luidt: “Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken”. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat als belanghebbende bij een ruimtelijk besluit wordt aangemerkt, degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit – zoals een bestemmingsplan of een vergunning – toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. [2]
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat de omwonende geen belanghebbende is bij het besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor zover deze ziet op de toegangspoort aan eiser. De rechtbank stelt vast dat de toegangspoort zich bevindt in het buitengebied en dat de afstand tussen de woning van de omwonende tot aan de toegangspoort ongeveer 115 meter bedraagt. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat uit foto’s in het dossier blijkt, dat vanuit de woning van de omwonende sprake is van zeer beperkt zicht op de toegangspoort. Op zitting is verklaard door het college dat goed zicht op de poort enkel aanwezig is vanaf de rand van het perceel en in de winter wanneer de begroeiing minder is. Gezien de afstand en het zeer beperkte zicht is het niet aannemelijk dat de omwonende feitelijke gevolgen ondervindt van de toegangspoort. Bovendien is de ruimtelijke uitstraling van de toegangspoort niet zodanig dat de omwonende rechtstreeks in haar belang wordt geraakt. [3] Dit betekent dat het college het bezwaar van de omwonende ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard.
6.5.
Dat sprake is van (vracht)verkeer waarvan de omwonende hinder ondervindt, maakt dit oordeel niet anders. Het is immers de inrit, die geen onderdeel van het beroep uitmaakt, die dit mogelijk maakt en de bezwaren hiertegen heeft het college ongegrond verklaard. Er is dus geen sprake van gevolgen van enige betekenis voor zover het de toegangspoort betreft. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

7. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiser gegrond is. Dat betekent dat het college niet bevoegd was tot heroverweging en herroeping van de aan eiser verleende omgevingsvergunning voor zover het de toegangspoort betreft. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar van de omwonende ontvankelijkheid is verklaard en de omgevingsvergunning voor de toegangspoort is herroepen. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar van de omwonende niet-ontvankelijk te verklaren.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding voor rechtsbijstand is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend met een vast bedrag per proceshandeling. Gemachtigde heeft het beroepschrift ingediend en is tijdens de zitting aanwezig geweest. Daarvoor worden 2 punten toegekend met een waarde van € 875,-. Dat betekent dat de vergoeding die het college aan eiser moet betalen voor rechtsbijstand € 1.750,- bedraagt. Ook moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Van andere gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 29 maart 2023, voor zover dit ziet op de toegangspoort;
  • verklaart het bezwaar van de omwonende niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde deel van het besluit;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,- .
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. B.C.M. van Riel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’ en ‘uitrit aanleggen of veranderen’ op grond van artikel 2.1 lid 1 sub a en sub c en artikel 2.2 lid 1, sub e en 2.10 en 2.12 lid 1 onder a, onder 1
2.Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271.
3.Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2396, r.o. 2.2.