201704728/1/A1.
Datum uitspraak: 18 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Nijmegen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 april 2017 in zaken nrs. 16/3386, 16/3395 en 16/3456 in het geding tussen:
onder meer [appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
Procesverloop
Bij besluit van 27 november 2015 heeft het college omgevingsvergunning verleend aan het Rooms Katholiek Kerkgenootschap Nederland voor het verbouwen en vergroten van de voormalige drukkerij te Kanunnik Faberstraat 7A te Nijmegen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 29 april 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 28 april 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en de Nederlandse Provincie der Paters Jezuïeten hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2018, waar [appellant], en het college vertegenwoordigd door mr. S.G. Blasweiler, advocaat te Nijmegen en ing. S. Wolf, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [gemachtigde] namens de Nederlandse Provincie der Paters Jezuïeten gehoord.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in het verbouwen en vergroten van de voormalige drukkerij op het perceel tot een kantoorruimte en ondergeschikte horeca. Het college heeft omgevingsvergunning verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
[appellant] woont aan de [locatie] te Nijmegen. Hij is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning omdat hij vreest voor parkeeroverlast. Dit omdat het bouwplan volgens hem niet in voldoende parkeerplaatsen voorziet.
Volgens de rechtbank heeft het college terecht het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Volgens de rechtbank woont [appellant] op meer dan 100 m afstand van het bouwplan en heeft hij geen zicht daarop zodat hij geen belanghebbende is.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen belanghebbende is. Volgens hem voldoet hij aan het afstands- en zichtcriterium. Hij woont namelijk op een afstand van minder dan 100 m en heeft zicht op de drukkerij. Bovendien zal hij, indien niet aan de parkeernorm wordt voldaan, hinder ondervinden omdat er dan naast zijn woning zal worden geparkeerd.
2.1. Artikel 1:2, eerste lid, van Awb luidt: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."
Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271, is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. Indien bepaalde milieugevolgen zijn genormeerd door een afstandseis, een contour of een grenswaarde, is deze norm niet bepalend voor de vraag of de betrokkene belanghebbende is bij het besluit. Indien het besluit en de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, komt de vraag of aan die norm wordt voldaan aan de orde bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep.
De kring van belanghebbenden kan verschillen naar gelang de aard van het besluit. Zo hoeft de kring van belanghebbenden bij een handhavingsbesluit niet altijd samen te vallen met de kring van belanghebbenden bij een besluit tot vergunningverlening.
Bij besluiten over activiteiten in het omgevingsrecht is het de taak van het bestuursorgaan om de kring van belanghebbenden vast te stellen aan de hand van (onderzoek naar) de feitelijke gevolgen van het besluit. Uiteindelijk is het aan de bestuursrechter om te oordelen over de vraag wie belanghebbende bij een besluit is. De betrokken rechtzoekende hoeft derhalve niet zelf aan te tonen dat hij belanghebbende bij een besluit is. Slechts indien tijdens de procedure de vraag aan de orde is of ‘gevolgen van enige betekenis’ ontbreken en dus de vraag of er aanleiding is de correctie toe te passen, kan en mag van de betrokkene worden gevraagd uit te leggen welke feitelijke gevolgen hij van de activiteit ondervindt of vreest te zullen ondervinden.
2.2. De Afdeling stelt op basis van de stukken, waaronder de door het college overgelegde luchtfoto vast, dat de afstand tussen de rand van het perceel van [appellant] en het bouwplan ongeveer 117 m bedraagt. Voorts volgt uit de door het college overgelegde foto’s dat [appellant] geen zicht heeft op het bouwplan en als hij dat al heeft, dat zeer beperkt is. Tussen de voormalige drukkerij en het perceel van [appellant] bevindt zich nog een hoog gebouw waardoor het zicht op het bouwplan wordt belemmerd, omdat, zoals het college aan de hand van de ter zitting getoonde foto’s heeft toegelicht, dat gebouw hoger is dan de woning van [appellant] en de op basis van het bouwplan te realiseren bebouwing. Voor dat gebouw is ruim voor het indienen van het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 27 november 2015 vergunning verleend. Ten tijde van het indienen van bezwaar was dat gebouw al gerealiseerd maar nog niet in gebruik genomen. Onder deze omstandigheden staat vast dat [appellant] ten tijde van belang geen zicht had en thans ook niet heeft op het bouwplan en als daarvan al sprake is, dat zicht zeer beperkt is.
Nu hij op een afstand van meer dan 100 m woont en geen zicht dan wel zeer beperkt zicht heeft op het bouwplan, heeft de rechtbank terecht overwogen dat niet voldaan wordt aan het afstands- en zichtcriterium. Niet is gebleken dat de ruimtelijke uitstraling van de op basis van het bouwplan gewijzigde bebouwing toch zodanig groot is dat [appellant] niettemin daardoor rechtstreeks in zijn belang wordt geraakt.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant] geen belanghebbende is.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. de Koning, griffier.
w.g. Polak w.g. De Koning
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2018
712.