ECLI:NL:RBGEL:2024:8584

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
AWB _ 22 - 5760
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor de bouw van kalverenstallen met betrekking tot bestemmingsplan en milieuaspecten

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen een omgevingsvergunning voor de bouw van twee kalverenstallen, die op 25 oktober 2022 door het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet is verleend. Eiser, die woont nabij de locatie van de geplande stallen, heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning, onder andere vanwege de gevolgen voor zijn uitzicht en de strijdigheid met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft de zaak op 9 juli 2024 behandeld en na de zitting de zaak heropend voor aanvullend onderzoek.

De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de oppervlakte van de kalverenstallen groter is dan toegestaan. Desondanks laat de rechtbank de rechtsgevolgen van de vergunning in stand, omdat het college tijdens de zitting aanvullende motivering heeft gegeven over de ruimtelijke impact van de stallen. De rechtbank oordeelt dat de gevolgen voor de woonsituatie van eiser beperkt zijn, omdat de woning niet georiënteerd is op de stallen.

Daarnaast heeft de rechtbank de beroepsgronden van eiser met betrekking tot geluidshinder en geurhinder beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat het college voldoende onderzoek heeft gedaan naar de geluidsemissie en geurbelasting, en dat de vergunning op basis van de Wet geurhinder en veehouderij kan worden verleend. De rechtbank vernietigt het besluit van 25 oktober 2022, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de derde-partij de vergunde activiteiten mag uitvoeren. Eiser krijgt het griffierecht vergoed, maar geen proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/5760

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [plaats] (gemachtigde: [naam gemachtigde 2] ) (derde-partij).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een omgevingsvergunning voor twee kalverenstallen, bekend gemaakt op 25 oktober 2022.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, derde-partij, vertegenwoordigd door [persoon A] en [persoon B] , bijgestaan door hun gemachtigde.
1.3.
Na de zitting heeft de rechtbank aanleiding gezien de zaak te heropenen. Het college heeft op verzoek van de rechtbank een nader stuk ingediend. Eiser heeft niet gereageerd op dit stuk. Het onderzoek is op 27 november 2024 opnieuw gesloten. De rechtbank doet zonder nadere zitting uitspraak.

Waar gaat deze zaak over?

2. Derde-partij exploiteert op het perceel aan [locatie 1] in [plaats] een vleeskalverenhouderij. De inrichting valt onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit). Eiser woont op [locatie 2] en zijn perceel grenst deels aan het perceel van derde-partij.
2.1.
Derde-partij wil zijn bedrijf uitbreiden en heeft een aanvraag gedaan voor het oprichten van twee kalverenstallen. De omgevingsvergunning is aangevraagd voor de activiteiten “bouwen” [1] , “handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening” [2] en “het oprichten van een inrichting of mijnbouwwerk” [3] .
2.2.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Buitengebied 2019” en de gronden hebben de enkelbestemming “Agrarisch- Agrarisch bedrijf” [4] , de dubbelbestemming “Waarde archeologie 2” en functie-aanduiding “intensieve veehouderij” met maatvoering “maximum oppervlakte 1725 m2”.
2.3.
De aanvraag is in strijd met het bestemmingsplan omdat de oppervlakte van de kalverenstallen meer bedraagt dan het bestemmingsplan toestaat. Daarnaast zijn de uitstroomopeningen op de luchtwasser hoger dan 10 meter terwijl maximaal 10 meter is toegestaan. Om de aanvraag toch mogelijk te maken is het college afgeweken van het bestemmingsplan. Voor de oppervlakte van de kalverenstallen heeft het college daarvoor gebruik gemaakt van een binnenplanse afwijking. [5] Voor de uitstroomopeningen op de luchtwasser is het college afgeweken met toepassing van de in artikel 4 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) opgenomen kruimellijst omdat dit gaat om een bouwonderdeel van ondergeschikte aard. [6]
2.4.
Derde-partij wil het aantal te houden vleesrunderen uitbreiden van 673 naar 1.380 stuks. Daarnaast vervalt het houden van 1 paard en worden in de aangevraagde situatie ook nog 30 schapen gehouden. Na realisatie van de voorgenomen uitbreiding van het bedrijf worden meer dan 1.200 vleesrunderen gehouden en valt het bedrijf niet langer onder het Activiteitenbesluit maar is sprake van een vergunningplichtige (type C) inrichting. Daarom moet in deze situatie ook een aanvraag voor het oprichten van een inrichting worden gedaan.
2.5.
Het ontwerpbesluit heeft vanaf 6 april 2022 ter inzage gelegen. Eiser heeft een zienswijze ingediend.
2.6.
Met het besluit van 25 oktober 2022 heeft het college de omgevingsvergunning verleend.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de omgevingsvergunning voor twee kalverenstallen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Zijn beroepsgronden zien op de activiteit “gebruik in strijd met het bestemmingsplan”, de activiteit “milieu” en de aanhaakplicht voor de natuurvergunning. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de omgevingsvergunning voor zover die ziet op de activiteit “bouwen”.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Toch wordt de uitkomst niet anders, omdat de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 25 oktober 2022 in stand laat. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Omgevingsvergunning voor de activiteit “gebruik in strijd met het bestemmingsplan”
Wijze van beoordelen
5. De beslissing om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen voor een project dat in strijd is met het bestemmingsplan, is een bevoegdheid van het college. Gelet op de aanhef van dit artikel mag het project niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter toetst of het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [7]
Oppervlakte van de kalverenstallen
6. Eiser voert aan dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen voor zijn uitzicht door het verlenen van de omgevingsvergunning.
6.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat de uitbreiding van de oppervlakte van de kalverenstallen past binnen de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsregels. In het bestemmingsplan is daarom al rekening gehouden met de mogelijkheid van afwijken en de gevolgen daarvan voor de goede ruimtelijke ordening.
6.2.
De rechtbank oordeelt dat het college ook bij een binnenplanse afwijking moet beoordelen of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast moet het college de aanvraag toetsen aan de criteria uit het bestemmingsplan [8] . De beroepsgrond van eiser ziet op het bepaalde in artikel 4.3.7. onder c van het bestemmingsplan, waarin staat dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de op de verbeelding opgenomen oppervlakte als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
De rechtbank is van oordeel dat het college in de omgevingsvergunning niet voldoende heeft gemotiveerd hoe het de gevolgen van de afwijking van het bestemmingsplan voor de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van het perceel van eiser heeft betrokken. Ook in de zienswijzennota, die deel uitmaakt van de omgevingsvergunning, wordt niet ingegaan op de gevolgen voor aangrenzende percelen. Daardoor is sprake van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt en de omgevingsvergunning moet worden vernietigd.
6.3.
Uit het oogpunt van finale geschilbeslechting onderzoekt de rechtbank of de rechtsgevolgen van de omgevingsvergunning in stand kunnen blijven. Tijdens de zitting heef het college alsnog toereikend gemotiveerd hoe het de gevolgen van de afwijking van het bestemmingsplan voor het perceel van eiser heeft betrokken. De omvang van de kalverenstallen is weliswaar flink groter, maar door de situering, in relatie tot hetgeen het bestemmingsplan al toestaat, zijn de ruimtelijke gevolgen voor het perceel van eiser beperkt. Hierbij heeft het college aangegeven dat de woning van eiser niet georiënteerd is op de stallen en dat het gaat om het uitzicht vanaf het terras van eiser op de stallen. Stal 1 is in overeenstemming met wat het bestemmingsplan ter plaatse toestaat. Dit is de stal die eiser vanaf zijn terras ziet. Hierbij gelden op grond van het bestemmingsplan geen afstanden tot de perceelsgrens. [9] Aan de omstandigheid dat de positie van deze stal afwijkt van de positie van de huidige stal, waar eiser geen zicht op heeft, komt dan ook geen betekenis toe. Stal 2, waarvoor de binnenplanse afwijking is verleend, ligt hierachter. Het college vindt daarom dat de ruimtelijke impact beperkt is. De rechtbank oordeelt dat het college met deze aanvullende toelichting alsnog voldoende heeft gemotiveerd wat de ruimtelijke impact van de omgevingsvergunning is voor het perceel van eiser. De rechtbank ziet daarin aanleiding om de rechtsgevolgen van de omgevingsvergunning in stand te laten.
De luchtwasser
7. Eiser voert aan dat het college ten onrechte stelt dat de uitstroomopeningen op de luchtwasser in het bestaande landschap passen, omdat ze vanaf de weg niet zichtbaar zijn. Hierdoor heeft eiser er juist zicht op, terwijl er nu sprake is van een vrij uitzicht. Als de luchtwasser aan de andere kant van de bedrijfsgebouwen zou worden geplaatst, dan zou eiser er geen last van hebben.
7.1.
De rechtbank overweegt dat de derde-partij zelf mag beslissen voor welk bouwplan zij een aanvraag indient. Zij mag ook een aanvraag indienen voor een bouwplan dat afwijkt van het geldende bestemmingsplan. Het college dient op het aangevraagde bouwplan te beslissen. Indien dat bouwplan op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van één of meer alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. [10]
7.2.
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het bouwplan van derde-partij op zichzelf aanvaardbaar is. Het college heeft er in dit verband op gewezen dat het gaat om een beperkt bouwonderdeel dat planologisch op de gekozen locatie is toegestaan maar dat voor de overschrijding van de hoogte door middel van de kruimelgevallenregeling vrijstelling kan worden verleend. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat een alternatief bestaat waarmee een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Daarbij is van belang dat met bezwaren niet alleen de bezwaren van eiser worden bedoeld, maar ook die van derde-partij. Het college heeft in dat kader aangegeven dat een verplaatsing van de luchtwasser naar de voorkant van de bedrijfsgebouwen om welstandstechnische redenen niet gewenst is. Bovendien is de aangevraagde locatie van de luchtwasser juist optimaal voor zijn werking. Een verplaatsing naar de voorzijde van de bedrijfsgebouwen zou onder andere een ongunstig effect op de uitstoot van stikstof hebben. Gelet hierop, slaagt de beroepsgrond dan ook niet.
Omgevingsvergunning voor de activiteit “milieu”
Wijze van beoordelen
8. Volgens artikel 2.14, derde lid, van de Wabo kan een omgevingsvergunning voor de activiteit “milieu” slechts in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Enerzijds geldt dus dat een vergunning alleen kan worden geweigerd vanwege het belang van de bescherming van het milieu, anderzijds geldt dat de vergunning moet (en dus niet kan) worden geweigerd als sprake is van nadelige gevolgen voor het milieu die door het stellen van voorschriften niet voldoende kunnen worden voorkomen of beperkt. Het bevoegd gezag, in dit geval het college, heeft beoordelingsruimte bij de beantwoording van de vraag of het weigeren van de vergunning nodig is in het belang van de bescherming van het milieu. Deze beoordelingsruimte wordt begrensd door de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.
Geluid
9. Aan de omgevingsvergunning ligt het akoestisch onderzoek (het geluidsonderzoek) van [adviesbureau] van 11 november 2021, aangevuld met de rapportage van 23 december 2021, ten grondslag. De binnen de inrichting relevante geluidbronnen die zijn meegenomen in dit onderzoek zijn de ventilatoren, het rijden van vrachtwagens, het lossen van voer, het laden van mest en het laden of lossen van kalveren. Bij de beoordeling van het geluid is onderscheid gemaakt tussen het geluid dat ontstaat door activiteiten en installaties binnen de inrichting (de directe geluidshinder) en het geluid van het verkeer dat van en naar de inrichting rijdt (de indirecte geluidshinder).
Directe geluidshinder
De geluidbronnen met de bijbehorende bronsterkte zijn ingevoerd in het rekenmodel overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai. De berekening resulteert voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau tijdens representatieve bedrijfssituaties in een geluidsbelasting van 35 dB(A) (dag), 33 [34] [11] dB(A)(avond) en 30 [30] dB(A) (nacht) op de woning van eiser, bij een norm van respectievelijk 40, 35, 30 (dag, avond, nacht). Voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau is op de woning van eiser geen overschrijding berekend.
Voor het maximale geluidsniveau resulteert de berekening in een geluidsbelasting van <50 dB(A) (dag), <45 dB(A) (avond) en <40 dB(A) (nacht) op de woning van eiser bij een norm van respectievelijk 70, 51, 51 (dag, avond, nacht). Ook hier wordt geen overschrijding berekend. De conclusie is dan ook dat in de representatieve bedrijfssituatie wordt voldaan aan de grenswaarden.
Indirecte geluidshinder
Voor de indirecte hinder door het verkeer dat van en naar de inrichting rijdt is getoetst aan de hand van de Circulaire indirecte hinder. Er is sprake van een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van maximaal 38 dB(A). Deze waarde is lager dan de voorkeursgrenswaarde.
9.1.
Eiser voert aan dat er sprake zal zijn van de nodige geluidsoverlast. Ook in de zomer als de ventilatoren vol werken, zal dit voor de nodige overlast zorgen. Dit terwijl er nu sprake is van een natuurlijke stilte. Daarnaast is het geluidsonderzoek naar het wegverkeer uit 1996 en dus te oud.
9.2.
Het college heeft aangegeven dat de geluidsbelasting voor de aangevraagde situatie is beoordeeld aan de hand van de akoestische gegevens bij de aanvraag. Voor wat betreft het wegverkeer geeft het college aan dat er geen sprake is van een geluidsonderzoek uit 1996, maar dat voor de berekening van het geluid gebruik is gemaakt van een circulaire uit 1996. Het gaat dus om een beoordelingssystematiek uit 1996 en een geluidsonderzoek uit 2021.
9.3.
De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college het geluidsonderzoek niet aan de omgevingsvergunning ten grondslag mocht leggen. De ventilatoren zijn in het geluidsonderzoek als geluidsbron meegenomen met een bronsterkte per ventilator van 88,9 dB(A). De geluidsemissie per ventilator bedraagt 78,9 dB(A). Eiser heeft niet aangegeven waarom dit uitgangspunt niet juist is. Dat derde-partij zelf de gegevens hiervoor heeft aangeleverd, is geen reden om te oordelen dat het college deze gegevens niet kon gebruiken. De beroepsgrond slaagt niet.
Geur
10. In de omgevingsvergunning staat dat de aanvraag op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) kan worden verleend. Voor het gebied waar de inrichting van derde-partij ligt is geen gebiedsgericht beleid opgesteld. De aanvraag is daarom getoetst aan de in de Wvg opgenomen beoordelingscriteria om de geurbelasting op een geurgevoelig object te beoordelen. Voor dieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld is de geurbelasting op kwetsbare objecten berekend met behulp van V-stacks rekenmodel. De geurgevoelige objecten in de directe omgeving van de inrichting zijn gelegen in het buitengebied in een concentratiegebied. Voor deze objecten geldt een norm van 14,0 odour units per kubieke meter lucht (OUe/m3). Uit de bij de aanvraag gevoegde geurberekening blijkt dat in de beoogde situatie op geen van de geurgevoelige objecten in de omgeving van de inrichting een overschrijding van de norm plaatsvindt. De geurbelasting op de woning van eiser bedraagt 13,8 OUe/m3, zodat dit binnen genoemde norm blijft. Ook wordt voldaan aan de afstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en gevoelige objecten: buiten de bebouwde kom is dit 25 meter. De afstand tot de dichtstbijzijnde woning buiten de bebouwde kom is in dit geval 33 meter.
10.1.
Eiser voert aan dat het onderzoek naar geur uit 2021 is. Hij vraagt zich af of dit onderzoek nog actueel is.
10.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat de geurbelasting is beoordeeld aan de hand van bij de aanvraag gevoegde onderzoeksrapporten en dat het college daarin geen aanleiding heeft gezien om de vergunning te weigeren. De berekening van de geurbelasting gaat via V-stacks. Het nieuwste model daarvan is uit 2020.
10.3.
De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college het geuronderzoek uit 2021 [12] , dat is opgesteld naar aanleiding van de op 27 oktober 2020 ingediende aanvraag, niet aan de omgevingsvergunning ten grondslag mocht leggen. Dat het geuronderzoek op het moment van de verlening van de omgevingsvergunning één jaar oud was, maakt niet dat het college dit geuronderzoek niet aan de omgevingsvergunning ten grondslag mocht leggen. De beroepsgrond slaag niet.
Aanhaakplicht natuurvergunning
11. Eiser voert aan dat de omgevingsvergunning voor het oprichten van de nieuwe stallen en de aanvraag Wet natuurbescherming (Wnb) die het college heeft ingediend onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Het college gaat daarom in het kader van uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning te kort door de bocht.
11.1.
In de omgevingsvergunning staat dat op 12 november 2021 een aparte aanvraag [13] voor de gevraagde wijzigingen is ingediend bij het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland. Omdat er sprake is van een aparte aanvraag voor een natuurvergunning voor het project is de zogenoemde aanhaakplicht als bedoeld in artikel 2.2aa van het Besluit omgevingsrecht niet aan de orde. De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het project waarvoor de natuurvergunning is aangevraagd, afwijkt van de voorliggende omgevingsvergunning. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond, omdat in de omgevingsvergunning onvoldoende is gemotiveerd wat de ruimtelijke gevolgen van de vergroting van de oppervlakte van de kalverenstallen zijn voor het perceel van eiser. De rechtbank vernietigt het besluit van 25 oktober 2022, maar laat de rechtsgevolgen in stand. De reden hiervoor is dat het college tijdens de zitting alsnog een aanvullende motivering heeft gegeven. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, maar dat de uitkomst niet anders wordt. Derde-partij mag de vergunde activiteiten dus uitvoeren.
12.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 25 oktober 2022;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Stroink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
3.Artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo.
4.Bestemmingsplan “Buitengebied 2019”, artikel 4.
5.Bestemmingsplan “Buitengebied 2019”, artikel 4.3.7 en artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1⁰ van de Wabo.
6.Artikel 4, vierde lid, Bijlage II bij het Bor en artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2⁰ van de Wabo.
8.Bestemmingsplan “Buitengebied 2019”, artikel 4.3.7.
9.Bestemmingsplan, artikel 4.2.2.
11.[…] is de maximale geluidsbelasting tijdens incidentele bedrijfssituaties.
12.“Berekening geurbelasting V-stacks vergunning beoogd d.d. 22 oktober 2021”.
13.Op 2 augustus 2023 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland deze vergunning verleend.