ECLI:NL:RVS:2023:4750

Raad van State

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
202004802/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor landmark in Nederweert

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 22 juli 2020 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het betreft de omgevingsvergunning die op 13 november 2018 door het college van burgemeester en wethouders van Nederweert is verleend voor het plaatsen van een landmark op de hoek Kapelaniestraat/Kerkstraat in Nederweert. Dit landmark, een zogenaamd 'speerpunt', is onderdeel van de Archeo Route in Limburg en herinnert aan een historisch cachot dat daar ooit heeft gestaan. [appellant], die aan de [locatie] in Nederweert woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de plaatsing van het landmark, dat zich op ongeveer 3 meter van zijn eetkamerraam bevindt. Hij stelt dat de plaatsing van het landmark een onevenredige inbreuk maakt op zijn privacy en woongenot, en dat het college ten onrechte de omgevingsvergunning heeft verleend in strijd met het bestemmingsplan.

De rechtbank oordeelde dat het college de vergunning terecht had verleend, omdat het landmark geen onevenredige hinder veroorzaakte en de locatie aanvaardbaar was. [appellant] heeft in hoger beroep zijn bezwaren herhaald, waaronder de stelling dat het college niet voldoende rekening heeft gehouden met alternatieve locaties voor het landmark. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 24 oktober 2023 behandeld en op 20 december 2023 uitspraak gedaan. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college de vergunning terecht had verleend. De Afdeling oordeelde dat de hinder die [appellant] ondervindt niet substantieel anders is dan de hinder die normaal gesproken van een doorgaande weg te verwachten is. Ook werd geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanwezigheid van het landmark daadwerkelijk inbreuk maakt op zijn privacy.

De Afdeling concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de aangevallen uitspraak. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202004802/1/R2.
Datum uitspraak: 20 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Nederweert,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 juli 2020 in zaak nr. 19/2061 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nederweert.
Procesverloop
Bij besluit van 13 november 2018 heeft het college aan de gemeente Nederweert een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een landmark op de hoek Kapelaniestraat/Kerkstraat in Nederweert (hierna: de straathoek).
Bij besluit van 25 juni 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 juli 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 24 oktober 2023, waar [appellant], bijgestaan door J.B.Th. van 't Grunewold, advocaat te Roermond, en het college, vertegenwoordigd door J.H.M. Horijon, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op 16 november 2018 heeft de gemeente een landmark geplaatst op de straathoek. Het landmark bestaat uit een zogenaamd ‘speerpunt’ en is onderdeel van de Archeo Route die door Limburg loopt. Het landmark wijst op een cachot dat daar ooit in de buurt heeft gelegen. [appellant] woont aan de [locatie] in Nederweert en heeft vanuit zijn eet- en woonkamer zicht op het landmark. Het landmark staat op ongeveer 3 m afstand van zijn eetkamerraam. [appellant] is het niet eens met de plaatsing van het landmark voor zijn woning.
2.       De omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van een bouwwerk in de zin van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) en voor het gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan in de zin van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Vast staat en ook niet in geschil is dat het plaatsen van het landmark in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Centrum, Nederweert" (hierna: het bestemmingsplan), omdat het landmark niet past binnen de bestemming "Verkeer" die op de straathoek rust. Het college heeft deze strijd weggenomen door het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 3, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor). Voor de toepassing van deze bevoegdheid heeft het college getoetst aan artikel 2 van het ‘Beleid planologische kruimelgevallen onder de Wabo, 2019’ van de gemeente Nederweert (hierna: de beleidsregels).
Relevante wet- en regelgeving
3.       Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo luidt:
"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[…]
c. het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan […]"
Artikel 2.12, eerste lid, luidt:
"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
[…]
2˚. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen;
[…]"
Artikel 4 van Bijlage II bij het Bor luidt:
"Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
3. Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 10 m, en
b. de oppervlakte niet meer dan 50 m2;"
Artikel 2 van de beleidsregels luidt:
"Bij het toepassen van dit beleid houden burgemeester en wethouders rekening met de volgende algemene uitgangspunten:
a. er dient rekening te worden gehouden met het stedenbouwkundig beeld dat in het vigerende bestemmingsplan is vastgelegd; afwijking hiervan is alleen mogelijk indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt te motiveren is;
b. er mag geen verkeersonveilige situatie ontstaan;
[…]
d. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden aangetast;
[…]"
Aangevallen uitspraak
4.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor de plaatsing van het landmark in strijd met het bestemmingsplan.
Volgens de rechtbank heeft het college mogen concluderen dat het landmark niet zorgt voor onevenredige hinder en dus geen onevenredige inbreuk maakt op de belangen van [appellant]. Ook is sprake van een aanvaardbare locatie. De ligging van de woning van [appellant] aan een doorgaande weg en aan openbaar gebied brengt met zich dat sprake zal zijn van enige hinder vanuit het openbaar gebied, ook zonder het landmark. Volgens de rechtbank is niet gebleken dat als gevolg van de aanwezigheid van het landmark mensen foto’s maken door het raam van [appellant] en daarmee van de binnenkant van zijn woning.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] aannemelijk heeft gemaakt dat op de drie door hem aangedragen alternatieve locaties een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt. [appellant] heeft volgens de rechtbank echter niet aannemelijk gemaakt dat er op deze locaties aanmerkelijk minder bezwaren bestaan.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het landmark niet in strijd is met redelijke eisen van welstand en dat [appellant] niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het college vanwege het ontbreken van constructie- en/of bouwtekeningen niet over had kunnen gaan tot vergunningverlening.
Hoger beroep
5.       In deze uitspraak beoordeelt de Afdeling aan de hand van de hogerberoepsgronden van [appellant] of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college de gevraagde omgevingsvergunning heeft mogen verlenen.
Belangenafweging
6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de gevraagde vergunning niet heeft mogen verlenen. Volgens [appellant] is er sprake van een onevenredige inbreuk op zijn privacy en een aantasting van zijn woongenot. [appellant] stelt dat bezoekers ook zijn woning fotograferen wanneer ze een foto maken van het landmark en daarmee zijn privacy aantasten. Ook ondervindt hij overlast van het landmark door de omstandigheid dat het landmark op slechts 3 m van zijn eetkamerraam is geplaatst. Het landmark wordt gebruikt als ontmoetingspunt en kinderen gebruiken het landmark als speeltoestel. Die overlast wordt versterkt door het feit dat zijn woning enkele beglazing heeft vanwege de monumentale status van het pand.
Volgens [appellant] heeft de rechtbank deze hinder ten onrechte aangemerkt als gebruikelijke hinder vanuit openbaar gebied. [appellant] voert in dit verband aan dat sprake is van andersoortige hinder dan van een stoep of een doorgaande weg, omdat er nu sprake is van stilstaande en fotograferende mensen. Ook wijst hij erop dat de stoep en de weg op grotere afstand van zijn raam liggen dan het landmark. Daarnaast betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de locatie aanvaardbaar heeft mogen achten. Volgens [appellant] bestaat er geen algemeen belang bij het plaatsen van het landmark op deze locatie, omdat het cachot waarnaar het landmark verwijst niet op deze locatie heeft gestaan. De bezoekers worden dus onjuist geïnformeerd over de locatie van het cachot.
6.1.    Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
6.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college heeft mogen concluderen dat het landmark geen onevenredige inbreuk maakt op de belangen van [appellant]. De locatie van het landmark zorgt niet voor onevenredige hinder ter plaatse van de woning van [appellant].  De woning van [appellant] grenst aan openbaar gebied en ligt aan een doorgaande weg, waardoor er ook zonder het landmark sprake zal zijn van enige hinder vanuit het openbaar gebied. Daarnaast rust op de straathoek de bestemming "Verkeer", op grond waarvan het is toegestaan om daar onder andere straatmeubilair en speelvoorzieningen te plaatsen. Het geluid van verzamelende mensen en spelende kinderen nabij het landmark is niet substantieel anders dan de overlast die vanuit het openbaar gebied en de bestemming "Verkeer" verwacht mag worden, zeker niet gelet op het relatief beperkte aantal bezoekers van het landmark, namelijk 2 tot 5 mensen per dag. Dat [appellant] meer overlast ondervindt door de enkele beglazing van zijn woning, komt, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, voor zijn eigen rekening en risico.
De Afdeling is verder met de rechtbank van oordeel dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat fotograferende bezoekers van het landmark daadwerkelijk inbreuk maken op de privacy van [appellant]. Anders dan [appellant] betoogt, is het niet aannemelijk dat als gevolg van de aanwezigheid van het landmark bezoekers foto’s maken van de binnenkant van zijn woning.
Het betoog slaagt niet.
Alternatieve locaties
7.       [appellant] betoogt dat de rechtbank weliswaar terecht heeft overwogen dat op de door hem aangedragen alternatieve locaties een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt, maar dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat voor deze locaties aanmerkelijk minder bezwaren bestaan.
Volgens [appellant] is de eerste door hem voorgestelde alternatieve locatie, tussen de bomen nabij de ingang van de begraafplaats, geschikter dan de huidige locatie. De rechtbank heeft volgens hem ten onrechte overwogen dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het landmark op deze locatie hinder zou veroorzaken bij de entree tot de begraafplaats en dat het plaatsen van het landmark in de directe nabijheid van andere historische elementen, namelijk een waterput en waterpomp, zou leiden tot een verrommeling van het straatbeeld. Volgens [appellant] is deze alternatieve locatie uitermate geschikt voor het plaatsen van het landmark, aangezien er geen sprake is van verkeer of omwonenden, de locatie zich tegenover de vindplaats van het cachot bevindt, de gids die de historische rondleidingen in Nederweert verzorgt deze locatie, in tegenstelling tot de huidige locatie van het landmark, wel bezoekt, en op de locatie zelf volgens een melding van het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (hierna: KLIC) geen kabels of leidingen liggen. Volgens [appellant] leidt het verplaatsen van het landmark naar deze locatie niet tot hinder voor de entree van de begraafplaats, aangezien deze entree niet gebruikt wordt. Bovendien past de roestige uitstraling van het landmark goed bij het informatiebord van de waterput dat daar ook staat.
Volgens [appellant] is de tweede door hem voorgestelde alternatieve locatie, tegenover de kerk voor het gebouw waar het cachot zich ooit bevond, ook geschikter dan de huidige locatie. Volgens [appellant] is het standpunt van het college dat het landmark niet bovenop leidingen en/of kabels geplaatst kan worden niet houdbaar, aangezien de fundering van het landmark slechts uit twee betonnen balkjes zou moeten bestaan en het landmark momenteel volgens een KLIC-melding ook boven een gasleiding is geplaatst. Ook is er volgens [appellant] op deze locatie meer dan voldoende afstand tussen het landmark en de rijbaan en zou de verplaatsing van het landmark naar deze alternatieve locatie een historisch correcte weergave van de vindplaats van het cachot omvatten.
Volgens [appellant] is ook de derde door hem voorgestelde alternatieve locatie, naast de zij-ingang van de kerk, een locatie met aanzienlijk minder bezwaren. [appellant] zelf ondervindt dan geen overlast meer van het landmark en er zijn geen omwonenden op die locatie die in hun privacy of woongenot worden aangetast. Ook zijn er diverse plekken op deze locatie waar zich geen kabels of leidingen bevinden. Bovendien is deze locatie historisch accuraat ten opzichte van de ligging van het cachot en is op deze locatie ook geen sprake van verrommeling van het straatbeeld.
7.1.    Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, kan het bestaan van alternatieven slechts tot de weigering van een omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan leiden, indien op voorhand duidelijk is dat door de uitvoering van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren kan worden bereikt. Dat volgt ook uit onder andere de uitspraken van de Afdeling van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:619, en
1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:924. Uit die uitspraken volgt ook dat het aan degene die zich op een alternatief beroept is om aannemelijk te maken dat het alternatief voldoet aan die voorwaarden.
7.2.    Het oordeel van de rechtbank dat [appellant] aannemelijk heeft gemaakt dat op de alternatieve locaties een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt, is niet bestreden. De Afdeling oordeelt hieronder of het oordeel van de rechtbank dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er voor deze alternatieve locaties ook aanmerkelijk minder bezwaren bestaan, juist is.
7.3.    Gelet op de beoordelingsruimte die het college toekomt, heeft de rechtbank naar het oordeel van de Afdeling terecht geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er voor de door hem aangedragen alternatieve locaties aanmerkelijk minder bezwaren bestaan dan voor de gekozen locatie. Op de zitting heeft de Afdeling aan de hand van door [appellant] aangeleverde foto’s, de alternatieve locaties met partijen besproken.
Over de eerste alternatieve locatie is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat plaatsing van het landmark nabij de ingang van de begraafplaats en in de nabijheid van de waterpomp en waterput kan leiden tot een verhinderde toegang tot de begraafplaats en tot verrommeling van het straatbeeld. Het college heeft toegelicht dat het landmark het beste tot zijn recht komt wanneer dit solitair geplaatst staat, zoals dat op de gekozen locatie het geval is. Op deze alternatieve locatie is dat niet het geval, want daar staat het landmark nabij een waterpomp en waterput. Het eerste alternatief is daarmee niet aanmerkelijk minder bezwarend.
Met de rechtbank is de Afdeling ook van oordeel dat de tweede alternatieve locatie niet aanmerkelijk minder bezwarend is voor de plaatsing van het landmark, aangezien deze locatie dichter bij de openbare weg ligt, waardoor gevaarlijke verkeerssituaties kunnen ontstaan.
De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat ook de derde alternatieve locatie niet aanmerkelijk minder bezwarend is dan de gekozen locatie. Zoals het college op de zitting heeft toegelicht, kan plaatsing van het landmark op deze locatie hinder veroorzaken voor gebruikers van de nabijgelegen fietsenstalling en invalidenparkeerplek en kan het landmark op deze locatie ook in de weg staan voor gebruikers van de zij-ingang van de kerk.
Het betoog slaagt niet.
Redelijke eisen van welstand
8.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich in het besluit op bezwaar op het standpunt heeft mogen stellen dat het landmark niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Volgens [appellant] heeft het college niet voldaan aan de Welstandsnota Gemeente Nederweert 2012 (hierna: welstandsnota) door pas op 25 september 2019 een welstandsadvies te laten uitbrengen terwijl de omgevingsvergunning eerder bij het besluit op bezwaar van 25 juni 2019 in stand is gelaten. Daarnaast betoogt [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het ambtelijk welstandsadvies van 25 september 2019 onjuist is, omdat ingevolge de algemene welstandscriteria uit de welstandsnota verwijzingen naar en associaties met een bouwwerk zorgvuldig moeten worden gebruikt en uitgewerkt. Volgens [appellant] is daar niet aan voldaan, aangezien het landmark niet is geplaatst op een locatie waar zich vroeger het cachot bevond.
8.1.    Naar het oordeel van de Afdeling is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de plaatsing van het landmark niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand als bedoeld in de welstandsnota. Deze eisen van welstand zijn namelijk niet van toepassing op het landmark. Uit de welstandsnota volgt dat de welstandscriteria waar [appellant] zich op beroept alleen van toepassing zijn bij veranderingen aan of nieuwbouw van voor- en zijgevels die vanaf de openbare weg zichtbaar zijn. Aangezien het landmark geen gevel is als bedoeld in de welstandsnota, hoeft het niet getoetst te worden aan de welstandseisen.
Het betoog slaagt niet.
De verankering van het landmark
9.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het college niet tot vergunningverlening over had mogen gaan vanwege het ontbreken van constructie- en/of bouwtekeningen bij de aanvraag. Deze tekeningen zijn volgens [appellant] van groot belang voor de beoordeling van de locatie van het landmark in verband met onderliggende leidingen en kabels.
9.1.    Uit artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat een bestuursorgaan de bevoegdheid heeft om een aanvraag niet te behandelen als de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor een beoordeling van die aanvraag. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de verstrekte informatie voldoende was voor een beoordeling van de aanvraag.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat het op de weg van [appellant] ligt om nader te motiveren waarom het college vanwege het ontbreken van constructie- en/of bouwtekeningen niet tot vergunningverlening over had kunnen gaan, en dat [appellant] hierin niet is geslaagd.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
10.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
11.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Graaff-Haasnoot
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023
531-1045