ECLI:NL:RBGEL:2024:8327

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
C/05/441978
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing en vaststellen omgangsregeling ex artikel 1:265f BW

In deze zaak heeft de kinderrechter op 27 november 2024 uitspraak gedaan over een verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van de GI te vervallen en een omgangsregeling vast te stellen met haar minderjarige kind. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de traumabelevingen van de minderjarige momenteel een uitgebreide omgangsregeling met de moeder in de weg staan. De moeder heeft verzocht om de schriftelijke aanwijzing te laten vervallen en om een nieuwe omgangsregeling te creëren die de mogelijkheid biedt tot plaatsing in een traject voor ouderschapsbeoordeling. De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing gedeeltelijk vervallen verklaard en een nieuwe omgangsregeling vastgesteld, waarbij de moeder elke woensdag voor de duur van drie uur onder begeleiding van een hulpverlenende instantie omgang heeft met de minderjarige, met de mogelijkheid tot uitbreiding van deze regeling in de toekomst. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de minderjarige eerst behandeling volgt voor zijn traumagerelateerde klachten voordat de omgang verder kan worden uitgebreid. De beslissing van de GI om niet mee te werken aan een traject voor ouderschapsbeoordeling is afgewezen, omdat de kinderrechter van oordeel is dat de minderjarige eerst de nodige behandeling moet ondergaan. De kinderrechter heeft de GI de regie over de omgangsregeling toebedeeld en benadrukt dat de omgangsregeling kan worden aangepast naarmate de situatie van de minderjarige verbetert.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Zutphen
Zaaknummer: C/05/441978 / ZJ RK 24-709
Datum uitspraak: 27 november 2024
beschikking over een schriftelijke aanwijzing en een omgangsregeling
in de zaak van
[naam moeder] ,
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. D.A.J. Spierings in Apeldoorn,
tegen
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd in Amsterdam-Zuidoost,
hierna te noemen de GI.
over
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter heeft op 1 oktober 2024 het verzoekschrift met bijlagen ontvangen.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 14 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
Tijdens deze mondelinge behandeling zijn de verzoeken over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] en zijn broer [naam broer minderjarige] (zaaknummers
C/05/442105 / ZJ RK 24/717 en C/05/442107 / ZJ RK 24-718) en de onderhavige verzoeken over de schriftelijke aanwijzing en de omgangsregeling met [minderjarige] gelijktijdig behandeld.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder ( [naam accommodatie] ).
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 22 november 2023 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 23 november 2024. De kinderrechter heeft bij beschikking van 6 juni 2024 de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 23 november 2024.
2.4.
Tijdens de mondelinge behandeling van 14 november 2024 heeft de kinderrechter bij mondelinge uitspraak de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 23 november 2025.
2.5.
De GI heeft op 18 september 2024 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Hierin is het volgende opgenomen:
De gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering stelt de volgende omgangsregeling vast:
  • Eén keer per week op een werkdag voor de duur van anderhalf uur;
  • Startdatum: 10 januari 2024
  • [naam broer minderjarige] wenst geen contact met de moeder op dit moment, en hoeft dus niet deel te nemen aan de omgangsmomenten;
  • Tijdens de omgang is er iemand van organisatie Nieuwlander en Omega aanwezig. Zij zullen de omgang observeren en rapporteren aan de jeugdbeschermer;
  • Op het moment dat de moeder, [minderjarige] of de hulpverlening ziek is of niet kan, komt de omgang voor die week te vervallen.
De moeder houdt zich aan de volgende afspraken:
  • Er wordt niet via [minderjarige] iets aan [naam broer minderjarige] verteld. Als de moeder iets aan [naam broer minderjarige] wil vertellen, kan dat via de jeugdzorgwerker van de GI, [naam] ;
  • Er wordt niet gesproken over fysieke mishandeling;
  • Er wordt niet gesproken over de strafzaak;
  • Er wordt niet gefluisterd;
  • De moeder spreekt zoveel mogelijk Nederlands tijdens de omgang;
  • Er wordt een gerichte activiteit gedaan (een spelletje of knutselen);
  • Grenzen en wensen van [minderjarige] worden gerespecteerd.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de beslissing op het verzoek tot intrekken of wijzigen van de aanwijzing vaststelling omgangsregeling vervallen te verklaren;
II. de schriftelijke aanwijzing waarin de GI beslist niet over te gaan tot plaatsing in Beilen of een soortgelijk traject voor ouderschapsbeoordeling door middel van klinische opname vervallen te verklaren, althans de weigering van de GI om een besluit te nemen gelijk te stellen aan een afwijzing en derhalve ook via die weg het fictieve weigeringsbesluit vervallen te verklaren;
III. een omgangsregeling vast te stellen tussen de moeder en [minderjarige] die de kinderrechter in goede justitie redelijk acht, waarbij de mogelijkheid wordt gecreëerd tot plaatsing in Beilen of een soortgelijk traject voor ouderschapsbeoordeling door middel van klinische opname;
IV. te bepalen dat de GI haar medewerking dient te verlenen aan een plaatsing in Beilen of een soortgelijk traject voor ouderschapsbeoordeling door middel van klinische opname.

4.De beoordeling

De schriftelijke aanwijzing en de omgangsregeling
Het wettelijk kader
4.1.
Op grond van artikel 1:263, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de GI ter uitvoering van haar taak schriftelijk aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Zij kan dit doen indien de met het gezag belaste ouder of de minderjarigen niet instemmen met, dan wel niet of onvoldoende medewerking verlenen aan de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 4.1.3, eerste lid, van de Jeugdwet of indien
dit noodzakelijk is teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen. Deze beslissing geldt als een schriftelijke aanwijzing.
4.2.
Op grond van artikel 1:264 van het BW kan een met het gezag belaste ouder verzoeken een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren. De termijn hiervoor is twee weken.
4.3.
De GI heeft op 18 september 2024 een schriftelijke aanwijzing heeft gegeven aan de moeder. Nu de moeder binnen twee weken dit verzoek heeft ingediend, kan de moeder worden ontvangen in haar verzoek.
4.4.
De GI is een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 aanhef onder a van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb), zodat de schriftelijke aanwijzing van de stichting een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb is. De kinderrechter dient onder meer op grond van artikel 3:2 Awb te beoordelen of het door de GI genomen besluit zorgvuldig tot stand is gekomen. De rechterlijke beoordeling van de schriftelijke aanwijzing is een beoordeling naar de omstandigheden ten tijde van de rechterlijke beslissing (ex nunc). De rechtbank kan hierbij dus rekening houden met gewijzigde omstandigheden.
4.5.
Op grond van artikel 1:265f BW kan de GI, voor de duur van de uithuisplaatsing van de minderjarige, de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken. Deze beslissing geldt als een schriftelijke aanwijzing. De kinderrechter kan bij de beoordeling van het verzoek tot vervallenverklaring van deze beslissing een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van de minderjarige voorkomt (artikel 1:265f, lid 2 BW).
Inhoudelijke beoordeling
4.6.
In verband met een strafrechtelijke procedure vanwege een verdenking van mishandeling is sprake geweest van een contactverbod tussen de moeder en de kinderen. De moeder heeft aangevoerd dat in het kader van de hoger beroepsprocedure het contactverbod tussen haar en [minderjarige] is opgeheven. De moeder was daarom in de veronderstelling de omgang zou worden uitgebreid en dat zou worden toegewerkt naar een plaatsing in een moeder-kindhuis of een observatieplek. De GI heeft echter geheel onverwacht een perspectiefbesluit genomen en laat de beslissing of er wel of geen omgang met de moeder zal zijn geheel bij [minderjarige] . Volgens de moeder is deze handelwijze van de GI onbegrijpelijk, omdat hiermee een loyaliteitsconflict bij [minderjarige] wordt veroorzaakt. Daarnaast is de moeder van mening dat zij binnen de huidige omgangsregeling onvoldoende de gelegenheid krijgt om te laten zien dat zij over voldoende opvoedvaardigheden bezit, is er binnen deze omgangsmomenten onvoldoende aandacht voor de culturele verschillen vanwege haar achtergrond en ontbreekt goede communicatie. De moeder heeft verzocht om uitbreiding van de omgangsregeling, maar de GI heeft dit geweigerd omdat er nog geen gesprek heeft kunnen plaatsvinden over de vermeende mishandeling. De moeder ziet echter niet waarom dit in de weg staat aan het uitbreiden van de huidige omgangsregeling naar bijvoorbeeld twee keer per week. Daarnaast zou de moeder volgens de GI niet goed aansluiten bij de behoeftes van [minderjarige] , maar uit de het verslag van de transculturele therapie van de moeder blijkt dat zij dit beeld van de moeder niet herkennen. De moeder staat juist open voor adviezen, is leerbaar en wordt met de juiste begeleiding in staat geacht haar kinderen op te voeden en de veiligheid te bieden die zij nodig hebben. Binnen de huidige beperkte omgangsregeling krijgt de moeder echter niet de kans om te laten zien dat zij de opvoeding aankan en wordt er geen cultuursensitieve ondersteuning of behandeling geboden. De moeder verzoekt daarom om vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing, waarin de GI ten onrechte heeft besloten om niet in te gaan op het verzoek van de moeder om uitbreiding van de omgangsregeling tussen haar en [minderjarige] .
4.7.
De GI heeft naar voren gebracht dat zij het belangrijk vindt dat de omgang tussen [minderjarige] en de moeder op een veilige manier plaatsvindt. [minderjarige] heeft aangegeven dat hij slachtoffer is geweest van mishandeling en hoewel de GI niet aan waarheidsvinding doet, valt op dat [minderjarige] bepaalde gevoelens en klachten heeft ontwikkeld. De GI kan niet anders dan naar deze signalen van [minderjarige] handelen. Ook is sprake van een problematische ontwikkeling in de hechting van [minderjarige] . Volgens de GI is het eerst belangrijk dat er duidelijkheid komt over de woonplek van [minderjarige] en dat hij behandeling krijgt. Gedurende de loop van dit behandelingstraject zal er ruimte worden gecreëerd om de moeder te betrekken en de omgangsregeling verder uit te breiden, maar dat is op dit moment nog niet aan de orde. Volgens de GI is het niet zo dat de beslissing om wel of geen omgang met de moeder te hebben bij [minderjarige] wordt gelaten. Het is wel voorgekomen dat [minderjarige] aangaf liever niet naar het omgangsmoment met de moeder te willen. Dat had er dan mee te maken dat er op dat moment een groepsactiviteit werd georganiseerd waar [minderjarige] graag aan mee wilde doen. De vastgestelde regeling wordt in principe uitgevoerd.
4.8.
De kinderrechter overweegt als volgt. Op basis van de stukken en de toelichting van de GI tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat het noodzakelijk is dat [minderjarige] eerst behandeling volgt voor zijn traumagerelateerde klachten en de weerstand die hij op dit moment voelt als het gaat om (onbegeleide) omgangsmomenten met de moeder. In die zin komt de door de moeder voorgestelde opbouwregeling, waarbij binnen vier maanden wordt toegewerkt naar een weekendregeling plus een wekelijks omgangsmoment op de woensdagmiddag, de kinderrechter te voortvarend voor. Zoals ook in de beslissing tot het verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] is overwogen, is de kinderrechter wel van oordeel dat er op dit moment nog onvoldoende aanknopingspunten zijn om te bepalen dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de moeder ligt. Dit maakt dat de GI nog altijd een inspanningsverplichting heeft die in de eerste plaats gericht is op de mogelijkheid dat het [minderjarige] weer naar de moeder terugkeert. De kinderrechter vindt het hierbij passend dat er enige uitbreiding van de huidige omgangsregeling kan plaatsvinden en er meer wordt ingezet op het in kaart brengen van de opvoedvaardigheden van de moeder. De kinderrechter vindt op basis van de door de moeder overgelegde stukken van het expertisecentrum Transculturele Therapie voldoende aannemelijk dat de moeder op dit punt leerbaar is en openstaat voor adviezen. Wel ziet de kinderrechter met de GI het belang om de omgangsmomenten begeleid te laten plaatsvinden, onder de voorwaarden zoals die geformuleerd zijn in de schriftelijke aanwijzing.
4.9.
Gelet op het voorgaande ziet de kinderrechter aanleiding om de schriftelijke aanwijzing van de GI gedeeltelijk in stand te laten, namelijk voor zover het gaat om de randvoorwaarden van de omgang, de omgangsbegeleiding en de afspraken met de moeder. De kinderrechter zal echter de beslissing dat slechts één keer per week op een werkdag voor de duur van anderhalf uur omgang plaatsvindt, vervallen verklaren. Om te voorkomen dat dan helemaal geen regeling resteert, zal hij ook een nieuwe omgangsregeling bepalen.
4.10.
Het is de kinderrechter ook gebleken dat [minderjarige] binnenkort zal verhuizen naar een nieuwe locatie en daar zal gaan starten met een behandeltraject. De kinderrechter vindt het van belang dat [minderjarige] rustig de tijd krijgt om te wennen aan de nieuwe woonlocatie. Anders dan de moeder heeft verzocht, vindt de kinderrechter het daarom in het belang van [minderjarige] om de wijziging van de omgangsregeling pas in te laten gaan op het moment dat [minderjarige] twee weken op de nieuwe woonlocatie verblijft. Conform het eerdere voorstel van de moeder om de omgangregeling uit te breiden, zal de kinderrechter bepalen dat vanaf dat moment de moeder elke woensdag voor de duur van drie uur onder begeleiding van organisatie Nieuwlander en Omega (of een andere hulpverlenende instantie voor omgangsbegeleiding) omgang heeft met [minderjarige] . Naar het oordeel van de kinderrechter kan binnen een omgangsmoment van drie uur beter worden gekeken naar de opvoedvaardigheden van de moeder en zal de moeder mogelijk meer ruimte voelen om naast een gezellige invulling van de omgang ook te laten zien dat zij grenzen kan stellen aan het gedrag van [minderjarige] . Het is de kinderrechter niet gebleken dat het belang van [minderjarige] geschaad zou worden met het uitbreiden van de omgangsmomenten van anderhalf naar drie uur. De kinderrechter bepaalt daarnaast dat de GI de regie blijft houden over de locatie van de omgang (op de woongroep van [minderjarige] , bij de moeder thuis of op een andere locatie). Ook vindt de kinderrechter het belangrijk dat de mogelijkheid open wordt gehouden om deze omgangsregeling van drie uur per week verder uit te breiden naar bijvoorbeeld een extra begeleid omgangsmoment op de vrijdag (in plaats van het huidige belmoment) of een onbegeleid omgangsmoment in het weekend. Ook op dit punt ligt de regie bij de GI. Wellicht ten overvloede overweegt de kinderrechter dat in het geval dat de verhuizing van [minderjarige] onverhoopt niet door zal gaan, deze gewijzigde omgangsregeling zo snel mogelijk van start gaat.
Het traject ouderschapsbeoordeling (plaatsing in Beilen)
4.11.
De moeder heeft primair verzocht om het e-mailbericht van de GI, waarin deze aangeeft dat zij niet in zal gaan op het verzoek van de moeder om toe te werken naar een traject van ouderschapsbeoordeling als een plaatsing in Beilen, aan te merken als een afwijzing van het verzoek van de moeder om een schriftelijke aanwijzing, en verzoekt de kinderrechter dit besluit op grond van artikel 1:265 lid 4 BW te toetsen. Subsidiair beroept de moeder zich op de geschillenregeling van artikel 1:262b BW.
4.12.
De kinderrechter overweegt als volgt. Een e-mailbericht van de GI kan worden aangemerkt als een schriftelijke aanwijzing, wanneer daarin een op rechtsgevolg gerichte beslissing van een bestuursorgaan wordt vermeld. [1] De kinderrechter constateert echter ook dat in het e-mailbericht van de GI enkel wordt aangegeven dat zij niet ingaat op het verzoek van een ouderschapsbeoordeling. Naar het oordeel van de kinderrechter valt dit bericht niet aan te merken als een ‘op rechtsgevolg gerichte beslissing’ van de GI. Er verandert immers in wezen niets: er werd en wordt geen traject in Beilen op poten gezet. Bovendien is de GI wettelijk gezien niet verplicht om de beslissing om niet in te gaan op het verzoek van de moeder in de vorm van een schriftelijke aanwijzing te gieten. Om die reden ziet de kinderrechter geen wettelijke basis om deze beslissing van de GI te beschouwen als een weigering om te beslissen en te toetsen in het kader van artikel 1:265 lid 4 BW. Wel zal de kinderrechter het besluit van de GI toetsen in het kader van de geschillenregeling van artikel 1:262b BW. De beslissing dat de GI niet zal meewerken aan een traject voor ouderschapsbeoordeling is namelijk een besluit dat direct betrekking heeft op de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Deze is volgens de GI immers niet meer gericht op de thuisplaatsing van [minderjarige] , gelet op het genomen perspectiefbesluit, terwijl de moeder dat doel wel nog voor ogen heeft.
4.13.
De moeder heeft in dat kader ook verzocht om een rechterlijk oordeel over het perspectiefbesluit van de GI. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt echter dat een perspectiefbesluit alleen aan een rechterlijk oordeel onderworpen kan worden voor zover dat noodzakelijk is voor de beoordeling van beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met dat perspectiefbesluit. [2] De kinderrechter ziet daarom geen wettelijke basis om het perspectiefbesluit zelf te toetsen. Wel zal de kinderrechter de inhoud van het perspectiefbesluit meenemen in de beoordeling van het verzoek van de moeder om de GI te bewegen mee te werken aan plaatsing van haar en [minderjarige] in een traject van ouderschapsbeoordeling in Beilen.
4.14.
Zoals de kinderrechter hiervoor heeft overwogen, is het allereerst belangrijk dat [minderjarige] behandeling kan volgen. Daarbij kunnen de omgangsmomenten met de moeder worden uitgebreid en de opvoedvaardigheden van de moeder verder in kaart worden gebracht. De kinderrechter ziet daarom met de GI op dit moment geen mogelijkheden voor een plaatsing van de moeder en [minderjarige] bij een traject voor ouderschapsbeoordeling, zoals bij het traject in Beilen. Om die reden wijst de kinderrechter het verzoek van de moeder af.
4.15.
Toewijzing nu zou hoe dan ook te vroeg komen, omdat [minderjarige] nog behandeling moet volgen voor zijn trauma’s. Mogelijk ontstaat er gedurende de loop van het behandelingstraject van [minderjarige] meer ruimte voor contact met de moeder en lukt het de moeder met behulp van tips en adviezen van de omgangsbegeleiding wel om beter aan te sluiten bij [minderjarige] . Anders dan de GI is de kinderrechter van oordeel dat zolang [minderjarige] nog geen behandeling heeft gevolgd en er nog mogelijkheden zijn om meer in te zetten op cultuursensitieve benadering tijdens de omgangsmomenten, het perspectief van [minderjarige] nog niet kan worden bepaald. De kinderrechter is van oordeel dat na afloop van dit traject het perspectief van [minderjarige] opnieuw dient te worden bekeken, waarbij ook de mogelijkheid mee dient te worden genomen om de moeder en [minderjarige] op dat moment alsnog in een traject voor ouderschapsbeoordeling als in Beilen te plaatsen. Daar kan de kinderrechter nu niet op vooruitlopen.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
verklaart de schriftelijke aanwijzing van 3 april 2024 gedeeltelijk vervallen voor wat betreft het gedeelte:
“Eén keer per week op een werkdag voor de duur van anderhalf uur;”
5.2.
stelt vast als omgangsregeling dat de moeder en [minderjarige] , vanaf het moment dat [minderjarige] twee weken op de nieuwe woonlocatie verblijf,t elke woensdag voor de duur van drie uur onder begeleiding van organisatie Nieuwlander en Omega (of een andere hulpverlenende instantie voor omgangsbegeleiding) omgang hebben, waarbij de GI de regie heeft over de locatie van de omgang en de mogelijkheid om deze omgangsregeling uit te breiden naar bijvoorbeeld een extra (begeleid of onbegeleid) omgangsmoment op de vrijdag of in het weekend;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024, in aanwezigheid van mr. V.D. van der Kooij als griffier.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 9 juli 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5617.
2.Hoge Raad 1 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1148.