ECLI:NL:GHARL:2019:5617

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
200.258.876
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing die door de gecertificeerde instelling (GI) was gegeven. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. drs. M. Erkens, had in hoger beroep beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 6 en 7 maart 2019 had beslist over de uithuisplaatsing van haar minderjarige kind en de omgangsregeling met de vader. De GI, vertegenwoordigd door [C], had verweer gevoerd en verzocht het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de minderjarige is in 2018 geboren uit de relatie tussen de moeder en de vader. De kinderrechter had eerder de GI onder toezicht gesteld van de minderjarige en een spoedmachtiging verleend voor uithuisplaatsing. De moeder had grieven ingediend tegen de schriftelijke aanwijzing van de GI, die volgens haar niet zorgvuldig tot stand was gekomen. Het hof heeft de procedure en de eerdere beschikkingen van de kinderrechter in overweging genomen, evenals de problematiek van de moeder en de zorgen voor de ontwikkeling van de minderjarige.

Het hof heeft geoordeeld dat de schriftelijke aanwijzing van de GI als een besluit moet worden aangemerkt en dat deze zorgvuldig tot stand is gekomen. De moeder's verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing is afgewezen, evenals haar verzoek om schadevergoeding en een contactregeling. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.258.876
zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 473629 (spoedmachtiging uithuisplaatsing), 475248 (vervallen verklaren schriftelijke aanwijzing) en 475249 (contactregeling)
beschikking van 9 juli 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. drs. M. Erkens te Den Haag,
en
de gecertificeerde instelling
de stichting
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.F.P. Scheele te Rotterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, verder te noemen: de kinderrechter, van 14 en 25 januari 2019 uitgesproken onder zaaknummer 473629 en van 6 en 7 maart 2019, uitgesproken onder voormelde zaaknummers 475248 en 475249.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 18 april 2019;
- het verweerschrift in hoger beroep van de GI.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 13 juni 2019 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI is verschenen [C] . De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. C.C. Sneper, waarnemer voor mr. Scheele. Namens de raad voor de kinderbescherming is met - bericht vooraf - niemand verschenen. Aan [D] en [E] , begeleiders van de moeder van de stichting [F] , heeft het hof - met toestemming van de aanwezigen - bijzondere toegang verleend tot de mondelinge behandeling.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van de moeder en de vader is [in] 2018 te [A] [de minderjarige] geboren. De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het gezag over hem.
3.2
Bij beschikking van 13 september 2018 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 13 juni 2019.
3.3
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 14 januari 2019 heeft de kinderrechter de GI spoedmachtiging verleend [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van vier weken, tot 11 februari 2019, en de beslissing voor het overige aangehouden.
3.4
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 25 januari 2019 heeft de kinderrechter de hiervoor onder 3.3 genoemde spoedmachtiging in stand gehouden en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 11 februari 2019 tot 11 maart 2019 en de beslissing voor het overige aangehouden. Verder is bepaald dat het verzoek wordt behandeld op 6 maart 2019 met het verzoek aan de GI de rechtbank en de advocaten voor de nieuwe zittingsdatum te informeren over de actuele stand van zaken, welke hulpverlening is of wordt ingezet en of de GI een verlenging van de machtiging nodig vindt.
3.5
Bij beschikking van 16 april 2019 heeft dit hof voormelde beschikkingen van 14 januari 2019 en 25 januari 2019 bekrachtigd.
3.6
De GI heeft bij e-mailbericht van 31 januari 2019 het volgende aan de moeder en de vader bericht:
"
Gisteren de bezoeken vastgesteld voor de komende weken (tot 11 mrt)
Datum tijd begeleiding
04 feb 10-11 [G]
11 feb 12.30-13.30 [H]
20 feb 10-11 [G]
04 mrt 10-11 [H] (…)"
3.7
Bij de bestreden beschikking gedateerd 6 en 7 maart 2019 heeft de kinderrechter de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling tot uiterlijk 19 juni 2019 (deze beslissing is gegeven op 6 maart 2019), voorts heeft de kinderrechter gedurende de ondertoezichtstelling een omgangsregeling tussen de ouders en [de minderjarige] vastgesteld waarbij zij een keer per week voor anderhalf uur omgang hebben met elkaar onder begeleiding van VIB-er dan wel de [J] -begeleider, met de mogelijkheid om de omgangsregeling uit te breiden als de jeugdbeschermer dit in het belang van [de minderjarige] acht, deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de verzoeken van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van 31 januari 2019 vervallen te verklaren, een schadevergoeding vast te stellen en een contactregeling vast te stellen, afgewezen (deze laatste twee beslissingen zijn gegeven op 7 maart 2019).
3.8
[de minderjarige] verblijft sinds 21 januari 2019 in een pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met zes grieven (in het beroepschrift is tweemaal grief 5 vermeld) in hoger beroep gekomen van de beschikking van 7 maart 2019, gewezen onder zaaknummers 475248 en 475249 waarbij het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van 31 januari 2019 met vaststelling van een schadevergoeding, en het verzoek tot vaststelling van een contactregeling is afgewezen.
De grieven een tot en met vier zien op de vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing. De grieven vijf en zes zien op de vaststelling van een contactregeling.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt het hof het door de moeder ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Ten aanzien van de schriftelijke aanwijzing
5.1
Op grond van artikel 1:263 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de GI ter uitvoering van haar taak een schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Zij kan dit doen indien de met het gezag belaste ouder of de minderjarige niet instemmen met, dan wel niet of onvoldoende medewerking verlenen aan de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 4.1.3, eerste lid, van de Jeugdwet of indien dit noodzakelijk is, teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen.
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:264 BW kan de kinderrechter op verzoek van een met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren. Een schriftelijke aanwijzing moet worden beschouwd als een beschikking in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat algemene bepalingen over besluiten en de bijzondere bepalingen over beschikkingen van die wet van toepassing zijn, houdende onder meer algemene voorschriften over zorgvuldigheid en belangenafweging, voorschriften over de bekendmaking van besluiten en over het vooraf horen van de belanghebbenden.
5.3
Ingevolge het bepaalde in artikel 807, aanhef en onder a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen beschikkingen ingevolge artikel 1:264 BW geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet, met uitzondering van beschikkingen ingevolge artikel 1:265f, tweede lid, BW.
5.4
Ingevolge artikel 1:265f lid 1 BW kan de GI, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van een minderjarige voor de duur van de uithuisplaatsing, de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind beperken. Ingevolge het tweede lid van dat artikel geldt de beslissing van de GI als een aanwijzing en is - voor zover thans van belang - artikel 1:264 BW van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de rechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.5
De moeder voert onder meer aan dat het e-mailbericht van 31 januari 2019 een "fictieve" schriftelijke aanwijzing betreft. Gelet hierop dient het hof allereerst te beoordelen of het e-mailbericht dient te worden aangemerkt als een schriftelijke aanwijzing. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De GI is een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Awb, zodat een schriftelijke aanwijzing van de GI een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb is. Ingevolge artikel 1:3 lid 1 Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Ingevolge het tweede lid wordt onder een beschikking verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is.
Het hof is van oordeel dat het e-mailbericht van 31 januari 2019 moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb, en daarmee als een schriftelijke aanwijzing. Dit e-mailbericht behelst immers een op rechtsgevolg gerichte beslissing van een bestuursorgaan, namelijk het beperken van de omgang. Niet de vorm, maar de inhoud van het e-mailbericht is hierbij bepalend. Het rechtsgevolg (beperking van de omgang) is bovendien ook ingetreden.
5.6
Voorts is aan de orde de vraag of de schriftelijke aanwijzing zorgvuldig tot stand is gekomen.
Gebleken is dat de moeder, in het kader van de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] , die dateert van 14 januari 2019, door de GI is uitgenodigd voor een intakegesprek. Dat gesprek heeft op 30 januari 2019 plaatsgevonden. De moeder was daarbij aanwezig. Er is toen ook over de omgangregeling gesproken. (zie onder punt 28 van het verzoekschrift dat de moeder bij de rechtbank heeft ingediend). Partijen zijn er toen kennelijk niet uitgekomen waarbij naar de beleving van de moeder zij geen invloed meer kon uitoefenen op het standpunt van de GI. Wat hier ook van zij, vast staat dat de beperking van de omgang met de moeder is besproken alvorens deze in de schriftelijke aanwijzing van 31 januari 2019 is vastgelegd. Mede gelet op het korte tijdsbestek waarin de beslissingen over de bezoekregeling moesten worden genomen is het hof van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing hiermee voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen.
5.7
Bij de beoordeling van de noodzaak een schriftelijke aanwijzing te geven komt de GI een zekere beleidsvrijheid toe. Dit betekent dat het hof, gegeven de taak van de GI, beziet of in de gegeven omstandigheden er voldoende grond is om een schriftelijke aanwijzing te geven. Dit is een beoordeling ex nunc, waarbij het hof rekening kan houden met gewijzigde omstandigheden.
Gebleken is dat bij beide ouders sprake is van persoonlijke problematiek. De moeder is licht verstandelijk beperkt, zij heeft borderline trekken, zij is zeer impulsief, en zij heeft last van stemmingswisselingen. Ten tijde van de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] waren er grote zorgen. In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter ten aanzien van de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing overwogen dat vóór het verstrekken van die machtiging sprake was van zorgelijke signalen bij [de minderjarige] , overstrekking en wegkijken. Daarnaast zijn er zorgen of de moeder in voldoende mate kan aansluiten bij [de minderjarige] , die gelet op zijn jonge leeftijd geheel afhankelijk is van zijn opvoeder.
[I] is inmiddels betrokken bij de uitvoering van de bezoekregeling en het traject " [J] " is gestart. Het hof verwijst naar hetgeen omtrent dit traject is overwogen in de bestreden beschikking. Kort gezegd komt dat traject erop neer dat op een zorgvuldige manier wordt gekeken of een kind terug kan naar huis. Ten aanzien van de omgang is in het kader van dit traject beslist dat wordt begonnen met een omgang van anderhalf uur per week op het kantoor van [I] . Gebleken is dat [I] - gelet op de problematiek van de moeder en de reactie van [de minderjarige] op de begeleide bezoekregeling - de begeleide bezoekregeling inmiddels heeft teruggebracht tot maximaal één uur per week. Volgens [I] is dat het maximaal haalbare, waarbij de GI zich heeft aangesloten. Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] dat het traject " [J] " bij [I] door de moeder wordt voortgezet en dat zij meewerkt aan dat traject. Op deze wijze wordt inzicht verschaft in de mogelijkheden van de moeder om aan te sluiten bij [de minderjarige] en of zij in staat is - mede gelet op de jonge leeftijd van [de minderjarige] - hem een voldoende veilig en stabiel opvoedingsklimaat te bieden. Het hof is van oordeel dat het aan een professionele organisatie als [I] is om in het kader van het traject " [J] " invulling te geven aan de in het belang van [de minderjarige] geachte bezoekregeling, de begeleiding, de frequentie en de duur daarvan. Gelet hierop en op de hiervoor vastgestelde problematiek van de moeder en de zorgen bij [de minderjarige] , is het hof van oordeel dat de rechtbank op goede gronden het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van de GI heeft afgewezen. De beperking van de omgangsregeling was gelet op voormelde problematiek en zorgen naar het oordeel van het hof noodzakelijk en de betrokken belangen, waaronder het belang van [de minderjarige] , zijn daarbij voldoende tegen elkaar afgewogen.
Vaststelling van een uitbreiding van de omgangsregeling
5.8
Gelet op het voorgaande acht het hof een uitbreiding van de bezoekregeling zoals door de moeder verzocht niet in het belang van [de minderjarige] . Het hof heeft de in het geding zijnde schriftelijke aanwijzing niet vervallen verklaard en komt dan ook niet toe aan het verzoek van de moeder om een contactregeling vast te stellen. Dit verzoek zal worden afgewezen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover daarbij het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing, het verzoek om schadevergoeding, en het verzoek tot vaststelling van een contactregeling zijn afgewezen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitgesproken en gegeven op 6 en 7 maart 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, R. Krijger en A.L.H. Ernes, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. R. Krijger en is op 9 juli 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.