In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing die door de gecertificeerde instelling (GI) was gegeven. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. drs. M. Erkens, had in hoger beroep beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 6 en 7 maart 2019 had beslist over de uithuisplaatsing van haar minderjarige kind en de omgangsregeling met de vader. De GI, vertegenwoordigd door [C], had verweer gevoerd en verzocht het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de minderjarige is in 2018 geboren uit de relatie tussen de moeder en de vader. De kinderrechter had eerder de GI onder toezicht gesteld van de minderjarige en een spoedmachtiging verleend voor uithuisplaatsing. De moeder had grieven ingediend tegen de schriftelijke aanwijzing van de GI, die volgens haar niet zorgvuldig tot stand was gekomen. Het hof heeft de procedure en de eerdere beschikkingen van de kinderrechter in overweging genomen, evenals de problematiek van de moeder en de zorgen voor de ontwikkeling van de minderjarige.
Het hof heeft geoordeeld dat de schriftelijke aanwijzing van de GI als een besluit moet worden aangemerkt en dat deze zorgvuldig tot stand is gekomen. De moeder's verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing is afgewezen, evenals haar verzoek om schadevergoeding en een contactregeling. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond.