ECLI:NL:RBGEL:2024:830

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
05-083446-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en lijkverduistering door ex-partner met psychische stoornis

Op 19 februari 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zijn ex-vriendin heeft omgebracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar en een tbs-maatregel met dwangverpleging. De verdachte leed aan een chronische persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische kenmerken, wat volgens deskundigen invloed had op zijn gedrag. De rechtbank oordeelde dat de doodslag niet los kan worden gezien van deze stoornis, hoewel de deskundigen geen duidelijke uitspraken konden doen over de doorwerking ervan in de doodslag en het risico op herhaling. De verdachte heeft het lichaam van het slachtoffer na de daad verborgen en verplaatst, wat leidde tot een tweede aanklacht van lijkverduistering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet met voorbedachte raad heeft gehandeld, maar wel opzettelijk het leven van het slachtoffer heeft beëindigd. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden zwaar meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/083446-23
Datum uitspraak : 19 februari 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1971 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven aan [adres 1] ,
op dit moment [adres 1] .
Raadsvrouw: mr. M.G. Bischop, advocaat in Deventer.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op enig tijdstip in de periode van 22 maart 2023 tot en met 23 maart 2023 te Apeldoorn en/of Voorst en/of elders in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] rond/bij de hals en/of kaakrand te (ver)wurgen, althans door (met kracht) stomp en/of samendrukkend geweld toe te passen aan/bij de hals en/of kaakrand van die [slachtoffer] , ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op enig tijdstip in de periode van 22 maart 2023 tot en met 23 maart 2023 te Apeldoorn en/of Voorst en/of elders in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] rond/bij de hals en/of kaakrand te (ver)wurgen, althans door (met kracht) stomp en/of samendrukkend geweld toe te passen aan/bij de hals en/of kaakrand van die [slachtoffer] , ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
2.
hij in de periode van 22 maart 2023 tot en met 23 maart 2023 te Apeldoorn en/of Voorst en/of Wenum Wiesel en/of elders in Nederland, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer] te verhelen, het lijk van die [slachtoffer] heeft verborgen en/of weggevoerd door:
- het lichaam van [slachtoffer] (heimelijk) uit haar woning te verplaatsten en/of
- ( vervolgens) het lichaam van [slachtoffer] in de laadruimte van zijn bus te leggen en/of
- ( vervolgens) met die bus (met daarin het lichaam van [slachtoffer] ) naar Bussloo te rijden en/of
- ( vervolgens) (uren later) met die bus (met daarin het lichaam van [slachtoffer] ) naar Wenum Wiesel te rijden en/of
- ( vervolgens) (gedurende de nachtelijke uren) het lichaam van [slachtoffer] uit de bus te verplaatsen en/of achter te laten aan de kant van de weg/in de berm.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair tenlastegelegde, te weten dat hij [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd. De officier van justitie heeft gesteld dat het tevoren klaarzetten van een appbericht waarin verdachte reeds anticipeerde op de gevolgen van het om het leven brengen van [slachtoffer] , waarbij het kennelijke doel was zich een alibi te verschaffen en een mogelijke verdenking in zijn richting weg te nemen, wijst op voorbedachte raad, evenals het langdurig posten op een locatie met zicht op de woning van [slachtoffer] , totdat de tuinlieden waren vertrokken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde, omdat de besluitvorming en de uitvoering bij verdachte door een plotselinge hevige drift hebben plaatsgevonden, terwijl er sprake was van een kort tijdsbestek tussen het besluit en de uitvoering. De gelegenheid tot beraad ontstond dan ook pas tijdens het dichtdrukken van de keel van [slachtoffer] , aldus de raadsvrouw.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Bewijsmiddelen
Op 23 maart 2023 werd een verbalisant naar de Wieselseweg in Wenum Wiesel gestuurd, omdat daar een persoon was aangetroffen die mogelijk was overleden. Rond 07:58 uur was de verbalisant ter plaatse en daar zag hij een vrouw in de berm liggen. De verbalisant voelde geen hartslag meer bij de vrouw en het lichaam voelde koud aan. De verbalisant zag dat de vrouw geen schoenen droeg en dat haar sokken schoon waren. Haar buik was ter hoogte van de navel ontbloot en haar bovenkleding was opgestroopt. [2] Het bleek dat de overleden vrouw [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) was. [3]
Bij het forensisch pathologisch onderzoek op het lichaam van [slachtoffer] is het navolgende gebleken. Er waren bloeduitstortingen, deels met inliggende oppervlakkige huidbeschadiging, rechts en links aan de kaakrand en aan de linkerzijde van de hals. Bij letseldateringsonderzoek van het letsel aan de rechterkaak was er een beeld suggestief voor een ouderdom tot enkele-meerdere minuten (sub B6). Er waren bloeduitstortingen in enkele halsspieren, de tong en de mondbodem (sub B7). Er was een breuk van beide bovenste hoorntjes van het schildkraakbeen met omgevende bloeduitstortingen. Het tongbeen was intact met beperkte bloeduitstorting in de omgevende weke delen rechts en links (sub A en B8). Er waren stipvormige bloeduitstortingen aan de oogbindvliezen, de gelaatshuid, de slijmvliezen van de mond en aan het strotklepje. De slaapspieren, de hersenvliezen en de rotsbeenderen waren gestuwd (sub B9). [4]
De resultaten van het onderzoek werden als volgt geïnterpreteerd door de forensisch patholoog. Er waren uitwendig beiderzijds aan de kaaklijn en links aan de hals bloeduitstortingen (sub B6) evenals inwendig bloeduitstortingen aan enkele halsspieren, de tong en de mondbodem (sub B7) en een breuk van beide bovenste hoorntjes van het schildkraakbeen (sub A en B8). Deze letsels zijn volgens de deskundige bij leven (kort voor het overlijden) ontstaan door inwerking van (samen)drukkende krachtsinwerking op de hals en de kaakrand (zoals door verwurging), al dan niet in combinatie met een stomp botsende krachtsinwerking. De aangetroffen bloedstuwing in het hoofd (sub B9) kan volgens de deskundige goed passen bij (onder meer) een dergelijk samendrukkende krachtinwerking op de hals (met hierdoor belemmering van de bloedsomloop). Aangehouden samendrukkende krachtsinwerking op de halsvaten kan volgens de deskundige door een belemmering van de bloedsomloop van (en het aanbod van zuurstofrijk bloed aan) de hersenen het overlijden goed verklaren, te meer daar er geen andere doodsoorzaak is gebleken. Het aspect en de locatie van de aangetroffen letsels is veel beter passend bij samendrukkende krachtsinwerking door een manuele verwurging dan door strangulatie met een ligatuur of een verhanging. Er waren aan het lichaam geen verdere traumatische afwijkingen die het overlijden kunnen verklaren of hiervoor van directe betekenis kunnen zijn geweest. [5]
De forensisch patholoog concludeerde als volgt. Bij forensisch pathologisch onderzoek op het lichaam van [slachtoffer] kan het overlijden goed verklaard worden door samendrukkende krachtsinwerking aan de hals (zoals door manuele wurging). [6]
[slachtoffer] was werkzaam bij [kantoornaam] . Zij maakte naar alle waarschijnlijkheid in verband met haar werk gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Uit de historische verkeersgegevens van dit telefoonnummer bleek dat met dit nummer op 22 maart 2023 om 16:11:57 uur nog was gebeld naar het nummer [telefoonnummer 2] . Een verbalisant sprak [klant] en zij bevestigde gebruiker te zijn van laatstgenoemd telefoonnummer. Zij had haar gegevens via een website van [kantoornaam] ingevuld in verband met de aanvraag voor een hypotheekgesprek. Zij werd op 22 maart gebeld door [slachtoffer] . Er was [klant] tijdens het gesprek niets opgevallen. [7]
De beelden van de camera aan de woning die zich tegenover de woning van [slachtoffer] bevindt, opgenomen tussen 22 maart 2023 om 00:01 uur en 24 maart 2023 om 23:31 uur werden bekeken door de politie. [8] Op de camerabeelden was te zien dat op 22 maart 2023 rond 17:15 uur verdachte de woning van [slachtoffer] verliet en richting de donkergekleurde bus, een [automerk] met kenteken [kenteken] , die voor de garage van [slachtoffer] geparkeerd stond, liep. De alarmverlichting knipperde en de verdachte stapte in aan de bestuurderskant. De bus reed vervolgens weg in de richting van de Deventerstraat. Op de camerabeelden tussen 22 maart 2023 17:15 uur en 23 maart 2023 07:49 uur werden geen bijzonderheden meer gezien. [9]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 22 maart 2023 bij [slachtoffer] verbleef. Hij heeft verklaard dat hij tijdens een ruzie met [slachtoffer] in de garage met haar ten val kwam en dat zijn linkerhand onder haar kwam. Hij heeft verklaard dat [slachtoffer] schreeuwde, dat hij toen zijn hand op haar mond hield en dat hij daarna op haar keel heeft gedrukt om van haar los te komen. Hij heeft verklaard dat [slachtoffer] – toen hij op was gestaan – slikkende en stikkende bewegingen maakte. Hij heeft [slachtoffer] daarna achter in zijn bus geplaatst en is weggereden. Verdachte heeft verklaard dat hij later zag dat [slachtoffer] niet meer bewoog. [10] Verdachte heeft verder verklaard dat de bus, waar alleen hij gebruik van maakt, een [automerk] betreft. [11]
Beoordeling feit 1 primair
De rechtbank is op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte de letsels bij [slachtoffer] heeft toegebracht. Verdachte heeft immers verklaard dat hij zijn hand op de keel van [slachtoffer] heeft gedrukt en dat ze kort daarna slikkende en stikkende bewegingen maakte en dat hij later zag dat ze niet meer bewoog, terwijl er geen aanwijzingen zijn dat er iemand anders in de woning was op het moment dat de letsels werden toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Uit de bewijsmiddelen volgt namelijk dat verdachte de hals en halsvaten van [slachtoffer] heeft dichtgedrukt ofwel geknepen, met dusdanige kracht dat de hoorntjes van het schildkraakbeen waren afgebroken en dusdanig lang dat de belemmering van de bloedsomloop van de hersenen heeft geleid tot haar overlijden.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen (HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761).
De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het procesdossier de navolgende feiten en omstandigheden vast. De telefoon van het slachtoffer werd door de politie onderzocht. Op 22 maart 2023 17:21:29 uur werd door de contactpersoon genaamd ' [verdachte] ' met het telefoonnummer [telefoonnummer 3] naar [slachtoffer] het volgende WhatsApp-chatbericht verstuurd:
“Ik heb ff voor je gedweild zoals je vroeg. Ik ben er vandoor. Ik zorg dat ik er morgen ochtend ben. We bellen of appen straks. Ga lekker straks ff wandelen zoals je zei. Nu eindelijk alles geregeld. Tuinmannen zijn aan de gang. Zo meteen eindelijk genieten van je tuin. Wordt vast heel mooi voor dat geld. Tis je gegund schat.”
Op 22 maart 2023 werd door bovengenoemde contactpersoon om 17.25 uur het volgende WhatsApp-chatbericht verstuurd:
“P.s. als het niet nodig is dat ik er morgen moet zijn zoals je net ook al aangaf, dan is het prima, dan kan ik ook mijn eigen dingen doen en scheelt mij dat rijden natuurlijk en vroeg opstaan.”
Verdachte heeft verklaard dat hij deze berichten al voordat de ruzie in de garage plaatsvond in het chatvenster had klaargezet en dat hij deze berichten per ongeluk verstuurde nadat hij wegreed met [slachtoffer] in zijn bus en het alarmnummer wilde bellen. Verdachte heeft verder verklaard dat hij, enige tijd voordat het feit werd gepleegd, buiten voor de woning van [slachtoffer] met zijn vriendin [naam vriendin] heeft gebeld.
Op basis van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld wanneer verdachte het besluit om [slachtoffer] om het leven te brengen heeft genomen. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte een plan had beraamd om het slachtoffer van het leven te beroven. In het bovenvermelde app-berichten en het feit dat verdachte enige tijd voor de woning van [slachtoffer] heeft gebeld vindt de rechtbank onvoldoende aanwijzingen voor enig vooropgezet plan, en acht de rechtbank – mede gelet op de omstandigheid dat de verklaringen van de verdachte en/of getuigen geen inzicht hebben gegeven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan – niet wettig bewezen dat verdachte tevoren daadwerkelijk het plan heeft gehad om het slachtoffer van het leven te beroven. Niet kan worden uitgesloten dat verdachte de bovenvermelde app-berichten na het overlijden van [slachtoffer] heeft verstuurd om zijn betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] zo te verhullen.
De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens gesteld ziet, is, of de verdachte voorafgaand aan het gewelddadig handelen of tussen de elkaar opvolgende geweldshandelingen voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad.
Op basis van de bovenvermelde bewijsmiddelen kan de rechtbank niet vaststellen dat er tijd en gelegenheid heeft bestaan om zich te beraden over het genomen of het te nemen besluit en na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Niet is uit te sluiten dat de besluitvorming en de uitvoering tot stand zijn gekomen in een korte tijdspanne, terwijl het handelen van de verdachte bovendien door gevoelens van heftige emotie werd beheerst. Daarom acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van moord.
Feit 1 subsidiair
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank verwijst daarbij naar bovenvermelde bewijsmiddelen en conclusies over de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer] .
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte vol opzet heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven. Omdat niet kan worden vastgesteld wat er precies is gebeurd, kan niet worden vastgesteld dat verdachte willens en wetens heeft gehandeld.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. De rechtbank stelt dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van [slachtoffer] – aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte, te weten het krachtig dichtknijpen of dichtdrukken van de hals en halsaders, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het overlijden van het slachtoffer gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht op grond van de bovenvermelde bewijsmiddelen dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd.
Feit 2
De rechtbank verwijst hier naar de bovenvermelde bewijsmiddelen, meer specifiek het proces-verbaal van bevindingen waarin het aantreffen van het lichaam van [slachtoffer] in Wenum Wiesel wordt beschreven, het proces-verbaal van bevindingen waarin de beelden van de camera die zich tegenover de woning van [slachtoffer] bevindt, worden beschreven en de verklaring van verdachte inhoudende dat hij gebruik maakt van een bus van het merk Opel en het type [automerk] .
Op de beelden van de camera aan [adres 2] in Wenum Wiesel was te zien dat er op 23 maart 2023 om 00:25:30 uur een voertuig stil stond ter hoogte van de plaats waar het lichaam van [slachtoffer] was gevonden. Daarbij werden geluiden gehoord die leken op het dichtvallen van een portier. [12]
De beelden van de camera aan het pand aan [adres 3] in Wenum Wiesel werden ook bekeken door de politie. Het pand aan [adres 3] in Wenum Wiesel [uitleg adres 3] . [13] Op die camerabeelden was te zien dat er op 23 maart 2023 om 00:23:44 uur een bestelbus vanaf de Zwolseweg de Wieselseweg op reed. [14] De bijzonderheden van dit voertuig – te weten de dakrails, side-rails, de positie van de achterlichten en de kentekenplaat aan de achterzijde, de vorm en positie van de koplampen en de kleur, vormen en de algehele verschijningsvorm van het voertuig – vertonen een sterke gelijkenis met het uiterlijk van het voertuig van verdachte. [15]
De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] op 22 maart 2023 in Apeldoorn in zijn bus heeft gelegd, nadat zij stikkende bewegingen maakte. Nadat hij merkte dat zij was overleden, reed hij eerst naar het zogenoemde [plaats] . Hij heeft verklaard dat hij rond 23:51 uur daar wegreed, terwijl [slachtoffer] nog achterin zijn bus lag. Verdachte heeft verklaard dat hij op enig moment stopte op een stille weg. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] toen neer heeft gelegd en daarna is gevlucht. Verdachte heeft verder verklaard dat hij de politie niet heeft gebeld omdat hij niet durfde te vertellen wat er was gebeurd. [16]
Op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer] te verhelen, het lichaam van [slachtoffer] heeft weggevoerd. Verdachte heeft [slachtoffer] immers in Apeldoorn in zijn bus gelegd en heeft haar vervolgens vervoerd naar Voorst en vervolgens naar Wenum Wiesel waar hij haar gedurende de nachtelijke uren op een stille weg in de berm achter heeft gelaten. Verdachte heeft daarnaast verklaard dat hij vervolgens is gevlucht en dat hij de politie niet heeft gebeld omdat hij niet durfde te vertellen wat er was gebeurd.
De rechtbank acht het tenlastegelegde ‘verbergen’ van het lichaam niet bewezen en zal verdachte daarvan partieel vrijspreken, omdat dit verbergen slechts tijdelijk is geweest.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op enig tijdstip
in de periode vanop 22 maart 2023
tot en met 23 maart 2023te Apeldoorn
en/of Voorst en/of elders in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer]
rond/bij de hals en
/ofkaakrand te (ver)wurgen, althans door
(met kracht
)stomp en/of samendrukkend geweld toe te passen aan/bij de hals en
/ofkaakrand van die [slachtoffer] , ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
2
hij in de periode van 22 maart 2023 tot en met 23 maart 2023 te Apeldoorn en
/ofVoorst en
/ofWenum Wiesel
en/of elders in Nederland, met het oogmerk om het feit en
/ofde oorzaak van het overlijden van [slachtoffer] te verhelen, het lijk van die [slachtoffer] heeft
verborgen en/ofweggevoerd door:
- het lichaam van [slachtoffer] (heimelijk) uit haar woning te verplaatsten en
/of
-
(vervolgens
)het lichaam van [slachtoffer] in de laadruimte van zijn bus te leggen en
/of
-
(vervolgens
)met die bus
(met daarin het lichaam van [slachtoffer]
)naar Bussloo te rijden en
/of
-
(vervolgens
) (uren later
)met die bus
(met daarin het lichaam van [slachtoffer]
)naar Wenum Wiesel te rijden en
/of
-
(vervolgens
) (gedurende de nachtelijke uren
)het lichaam van [slachtoffer] uit de bus te verplaatsen en
/ofachter te laten aan de kant van de weg/in de berm.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
doodslag
feit 2:
een lijk wegvoeren met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren, met aftrek van de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat oplegging van een tbs-maatregel niet aan de orde kan zijn, omdat op basis van het rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC), het reclasseringsadvies en de justitiële documentatie van verdachte niet kan worden gesproken van een ernstig gevaar voor herhaling van gewelddadig gedrag.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag van zijn ex-partner [slachtoffer] . Dit is één van de ernstigste misdrijven binnen onze samenleving, omdat inbreuk wordt gemaakt op het meest fundamentele recht van een mens, namelijk het recht op leven. Het gaat daarnaast gepaard met onherstelbaar leed en verdriet voor de nabestaanden en wordt ook door de samenleving in het algemeen als zeer schokkend ervaren.
Verdachte heeft met dusdanige kracht en dusdanig lang op de hals van [slachtoffer] gedrukt, dat zij daardoor is komen te overlijden. Dit alles gebeurde in de woning van [slachtoffer] , de plek waar zij zich juist veilig mocht voelen. Daarna heeft verdachte het lichaam van [slachtoffer] op respectloze wijze in de nacht in de berm achtergelaten. Omdat de politie het lichaam niet kon identificeren moest de politie een foto van het gezicht van [slachtoffer] publiceren en is de familie van [slachtoffer] vervolgens geconfronteerd met die foto waarop de door verdachte toegebrachte letsels zichtbaar waren. Vervolgens heeft verdachte, ook naar de familie van [slachtoffer] , lange tijd op berekenende wijze de schijn opgehouden dat hij niets te maken had met het overlijden van [slachtoffer] , heeft hij meermaals direct contact opgenomen met haar familie en bleef hij berichten sturen naar de telefoon van [slachtoffer] . In hun slachtofferverklaring hebben de [naam 5] , de [naam 6] en de [naam 4] van [slachtoffer] indringend naar voren gebracht welk leed verdachte hen heeft aangedaan. Sinds de dag waarop verdachte [slachtoffer] om het leven bracht worden zij geconfronteerd met niet alleen het gemis van [slachtoffer] , maar ook met de vreselijke beelden van wat verdachte [slachtoffer] heeft aangedaan. De rechtbank rekent het verdachte zeer zwaar aan en zal in strafverzwarende zin rekening houden met de schade die hij heeft berokkend bij de familie van [slachtoffer] , de berekenende wijze waarop hij zijn betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] heeft geprobeerd te verhullen en de respectloze wijze waarop verdachte met het lichaam van [slachtoffer] is omgegaan.
De persoon van de verdachte
Relevante documentatie en rapportage
Uit de justitiële documentatie van verdachte volgt dat hij in augustus 2017 wegens mishandeling is veroordeeld. Daarnaast is hij in een verder verleden, te weten in 1999 wegens het plegen van handelingen die bestaan uit het seksueel binnendringen van iemand die in staat van lichamelijke onmacht verkeert en twee mishandelingen veroordeeld tot een gevangenisstraf. Daarnaast is hij op 10 november 1998 wegens mishandeling, gepleegd in 1997, veroordeeld. Uit de pro Justitia rapportage van het PBC volgt dat laatstgenoemde mishandeling zag op een feit waarbij verdachte zijn vriendin mishandelde door met beide handen haar keel dicht te knijpen en waarbij hij haar meermaals in haar lip
beet. Uit die rapportage volgt dat het zedendelict in 1999 door verdachte werd gepleegd jegens zijn ex-vriendin en hij heeft op diezelfde dag haar vriend mishandeld.
Uit de pro Justitia rapportage van het PBC volgt verder het navolgende. Verdachte wilde niet meewerken aan de opstelling van een pro Justitia rapportage en werd derhalve in het PBC geobserveerd. Er werden bij verdachte trekken gezien die passen bij narcistische persoonlijkheidsproblematiek. In de levensloop van verdachte worden volgens de deskundigen tevens aanhoudende antisociale persoonlijkheidstrekken gezien zoals het herhaaldelijk komen tot daden, onder meer geweldsdelicten binnen de relationele sfeer, die een reden zijn voor aanhoudingen. Voorts vallen de gebleken terugkerende prikkelbaarheid en agressiviteit de deskundigen op zoals blijkt uit geregelde (meer impulsieve) geweldplegingen in reactie op krenking en teleurstelling. Onder meer het feit dat de persoonlijkheidsstoornis niet gespecificeerd kan worden, wijst volgens deskundigen op een gefragmenteerde ontwikkeling van de persoonlijkheid met vooral beperkingen in de identiteit en zelfsturing (en tevens beperkingen in de empathie en intimiteit). De persoonlijkheidsorganisatie van verdachte is volgens de deskundigen kwetsbaar. Dat wil zeggen dat verdachte vanuit de narcistische problematiek vermoedelijk gevoelig is voor het ontwikkelen van kortdurende depressieve reacties als reactie op kwetsuren in het zelfbeeld wanneer onderliggende insufficiëntiegevoelens geraakt worden. Deze voor verdachte moeilijk te verdragen emoties worden naar buiten toe afgereageerd. De aanwezige trekken van psychopathie zoals uit de beschikbare informatie is gescoord, is verweven met en sluit aan bij de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte. Naast relatief gewetenloze trekken bestaan binnen de psychopathie tevens overlappingen met antisociale en narcistische persoonlijkheidskenmerken en verstoorde affecten (gedragingen waarmee emoties tot uitdrukking worden gebracht). Dit verhoudt zich volgens de deskundigen met het leven van verdachte waarin relaties voorkwamen die zich kenmerkten door (en eindigden met) (seksuele) agressie, (financiële) uitbuiting en/of verleiding. De wijze waarop verdachte de ander tracht te gebruiken om zijn doel te bereiken in combinatie met zijn onvermogen om zichzelf voldoende te beheersen, wijst volgens de deskundigen in de richting van ernstige persoonlijkheidsproblematiek.
De deskundigen diagnosticeerden bij verdachte een chronische andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, met narcistische en antisociale kenmerken, hetgeen een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens is. Deze stoornis was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Hetzelfde geldt voor het in het leven van verdachte geregeld voorkomend agressief ontremde gedrag, welk gedrag volgens de deskundigen meer past bij de gebrekkige mogelijkheden tot inhibitie als gevolg van zijn emotionele kwetsbaarheid en narcistische krenkbaarheid dan dat hij per se moedwillig en instrumenteel agressief is.
De deskundigen beschrijven dat zij wat betreft het onder 1 tenlastegelegde onvoldoende zicht hebben op het scenario dat zich heeft afgespeeld en dat zij geen zicht hebben verkregen op een eventuele doorwerking van de psychische stoornis in het tenlastegelegde feit. Zij kunnen niet komen tot een advies over het al dan niet toerekenen. Wel stellen zij vast dat binnen de persoonsgebonden aspecten sprake was van statistische factoren die samenhangen met de persoonlijkheidsstoornis. Ten aanzien van feit 2, het wegvoeren van het lichaam van [slachtoffer] , lijkt volgens de deskundigen een zekere mate van opportunisme op de voorgrond te staan, terwijl verdachtes psychische functies op dat moment niet meer dwingend onder druk stonden, leidend tot emotionele ontregeling en doorwerking in het geheel. Zij adviseren dit feit geheel aan verdachte toe te rekenen.
De deskundigen beschrijven dat een uitspraak over het recidiverisico vanuit de geconstateerde psychopathologie in het licht van een ontbrekend sluitend delictscenario niet mogelijk is voor hen. De voorgeschiedenis van verdachte is volgens deskundigen in algemene (statistische) zin met het oog op het recidiverisico op gewelddadig gedrag wel ongunstig. Verdachte heeft in de klinisch gestructureerde risicotaxatie een geschiedenis van antisociaal gedrag en problematische intieme als niet-intieme relaties, traumatische ervaringen en problematische opvoedingssituatie als antisociale persoonlijkheidskenmerken. Dit zijn factoren die in negatieve zin bijdragen aan het risicoprofiel in de klinisch gestructureerde risicotaxatie.
Doorwerking van de stoornis en mate van toerekenbaarheid
De rechtbank overweegt over de mate van toerekenbaarheid van het tenlastegelegde aan verdachte als volgt. De deskundigen hebben – in verband met de weigering van verdachte om mee te werken aan het onderzoek – onvoldoende zicht verkregen op een eventuele doorwerking van de psychische stoornis en het onder 1 tenlastegelegde feit. De rechtbank legt dat verband wél op grond van het volgende:
- Verdachte leed zowel voorafgaand als tijdens het tenlastegelegde aan bovengenoemde chronische persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische kenmerken. Er worden bij verdachte aanhoudende antisociale persoonlijkheidstrekken gezien zoals onder meer het plegen van geweldsdelicten binnen de relationele sfeer. De gebleken terugkerende prikkelbaarheid en agressiviteit valt daarbij op, zoals blijkt uit geregelde (meer impulsieve) geweldplegingen in reactie op krenking en teleurstelling. Verdachte is vanuit de narcistische problematiek vermoedelijk gevoelig voor het ontwikkelen van kortdurende depressieve reacties als reactie op kwetsuren in het zelfbeeld en de voor verdachte moeilijk te verdragen emoties worden door hem naar buiten toe afgereageerd.
- In eerder multidisciplinair pro Justitia onderzoek, uitgevoerd in 1999 naar aanleiding van het gepleegde zedendelict en de mishandeling, achtten de deskundigen dat verdachte in verband met de toen al gediagnosticeerde stoornis enigszins minder dan anderen in staat was om zijn handelingen achterwege te laten en zij adviseerden verdachte het ten laste gelegde toen hooguit enigszins verminderd toe te rekenen.
- Uit het PBC-rapport volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de in het leven van verdachte terugkerende agressiviteit, en de ook in het verleden gepleegde geweldsdelicten binnen de relationele sfeer, in reactie op krenking en teleurstelling passen binnen de persoonlijkheidsstoornis. De deskundige merken in dit verband ook op dat een gebrekkige beheersing van zijn impulsen - wanneer verdachte zich gekrenkt of anderszins uitgedaagd dan wel niet gezien voelt - kenmerkend voor hem lijkt te zijn.
De doodslag kan naar het oordeel van de rechtbank in dit verband niet los worden gezien van de chronische stoornis bij verdachte die gevolgen heeft voor zijn vermogen tot agressieregulatie. Hoewel de doorwerking door de deskundigen niet kan worden geduid – hetgeen door de rechtbank mede wordt begrepen in het licht van de beroepsnormen van deskundigen die bij weigerende observandi tot terughoudende rapportage nopen – acht de rechtbank het wel aannemelijk dat de stoornissen op zijn minst enige invloed hebben gehad op het toepassen van dodelijk geweld. Om deze reden is de rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde enigszins verminderd toegerekend kan worden aan verdachte. De rechtbank zal hier in strafverminderende zin rekening mee houden.
Ten aanzien van feit 2 volgt de rechtbank het advies van de deskundigen om dit feit geheel aan verdachte toe te rekenen.
De beslissing
Tbs-maatregel
De rechtbank onderschrijft de conclusies van de deskundigen ten aanzien van de stoornis die bij verdachte is gediagnosticeerd. Het opleggen van een tbs-maatregel met dwangverpleging doet recht aan de complexiteit en de aard en ernst van verdachtes persoonlijkheidsproblematiek en het voor hem vereiste beveiligingsniveau. Verdachte heeft een geschiedenis van antisociaal gedrag en problematische intieme als niet-intieme relaties en is in het verleden meermaals veroordeeld wegens geweldsdelicten. Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de herhaalde agressie, die verdachte ook in het verleden richting onder andere (ex)-partners heeft getoond, en de ernst van verdachtes problematiek niet volstaan worden met een straf waarbij behandeling als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd. Een tbs-maatregel met dwangverpleging is noodzakelijk om verdachte te behandelen, de maatschappij te beveiligen en het gevaar op herhaling zo veel mogelijk in te perken.
De rechtbank constateert dat ook is voldaan aan de formele voorwaarden om een tbs-maatregel op te leggen. De doodslag betreft een misdrijf waarvoor een tbs-maatregel met dwangverpleging mogelijk is en ten tijde van het begaan van dit misdrijf bestond bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van een tbs-maatregel eist. Een minder vergaand kader waarbinnen verdachte behandeld kan worden volstaat niet om het gevaar op herhaling in te dammen, gezien de ernst van het feit, de ernstige aard en graad van de gediagnosticeerde problematiek en de persoon van de verdachte. De rechtbank zal dan ook een tbs-maatregel met dwangverpleging opleggen. De maatregel wordt opgelegd wegens doodslag, een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam, zodat de duur van de tbs-maatregel niet gemaximeerd is. Naast de tbs met dwangverpleging acht de rechtbank gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf passend en daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Gevangenisstraf
Gelet op de beschreven aard en ernst van de feiten, het gewelddadig karakter van het feit en de onomkeerbare gevolgen daarvan voor het leven van [slachtoffer] en haar familie, is de rechtbank van oordeel dat in beginsel alleen een lange gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de straffen die in enigszins vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf van tien jaar passend en geboden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, zal hierop in mindering komen. Deze straf is lager dan de straf die door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachte raad om het leven heeft gebracht en de rechtbank verdachte daarnaast enigszins verminderd toerekeningsvatbaar acht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De volgende benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend als volgt:
- [benadeelde 1] , de [naam 1] van [slachtoffer] , vordert de volgende bedragen: 1) € 11.559,91 aan kosten voor de uitvaart van [slachtoffer] , 2) € 3.764 aan kosten voor private opsporing 3)
€ 17.500,- aan affectieschade en 4) € 250,- proceskosten;
- [benadeelde 2] , de [naam 2] van [slachtoffer] , vordert de volgende bedragen: 1) € 764,52 aan kosten voor niet geheel vergoede behandeling, 2) € 17.500,- aan affectieschade en 3) € 15.000,- aan schokschade;
- [benadeelde 3] , de [naam 3] van [slachtoffer] , vordert de volgende bedragen: 1) € 800,66 aan kosten voor niet geheel vergoede behandeling en 2) € 15.000,- aan schokschade;
- [benadeelde 4] , de [naam 3] van [slachtoffer] , vordert € 15.000,- aan schokschade;
- [benadeelde 5] , de [naam 4] van [slachtoffer] , vordert de volgende bedragen: 1) € 772,53 aan kosten voor niet geheel vergoede behandeling en 2) € 15.000,- aan schokschade.
Alle benadeelde partijen vorderen de wettelijke rente over de gevorderde bedragen en verzoeken om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partijen – behoudens de kosten voor private opsporing, zoals gevorderd door
[benadeelde 1] – kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Voor het overige deel aan schade heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van [benadeelde 2] op het standpunt gesteld dat, gelet op de samenloop van de schokschade en de affectieschade, naar billijkheid en gelet op hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen een bedrag van € 7.500 aan schokschade kan worden toegewezen. De benadeelde partij dient voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering van schokschade te worden verklaard, aldus de verdediging.
De verdediging heeft ten aanzien van de vorderingen van [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] gesteld dat er wat de hoogte van het toe te wijzen bedrag aan schokschade betreft onderscheid moet worden gemaakt tussen [naam 5] , [naam 10] / [naam 6] en schoonfamilie. De verdediging heeft de rechtbank verzocht dit onderscheid te maken en de hoogte van de schadebedragen te schatten.
Overweging van de rechtbank
Immateriële schade
Affectieschade
De rechtbank zal aan de [naam 5] van [slachtoffer] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , ieder een bedrag van € 17.500,- toewijzen wegens affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2023 tot aan de dag van algehele voldoening. Zij vallen allebei - als ouder - binnen de kring van personen genoemd in artikel 6:108 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek die aanspraak kunnen maken op een vergoeding wegens affectieschade. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade en daarnaast is ook dit deel van de vordering niet betwist door de verdediging.
Schokschade
Vanwege de (gedeeltelijke) onderlinge samenhang tussen de vorderingen van de [naam 2] en de [naam 6] en de [naam 4] van het slachtoffer, zal de rechtbank deze vorderingen gezamenlijk bespreken.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:958) over schokschade het volgende overwogen. Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
- de aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed;
- de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis;
- de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
De rechter moet aan de hand van onder meer deze gezichtspunten in hun onderlinge samenhang beschouwd van geval tot geval beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid, waarbij niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.
Met betrekking tot de schokschade heeft de raadsvrouw van benadeelde partijen in dit verband – kort gezegd – het volgende aangevoerd:
- er is sprake van het van het leven beroven van een jonge vrouw, waarbij zij in haar eigen woning door verstikking om het leven werd gebracht en haar lichaam werd gedumpt in de berm, hetgeen naar zijn aard een ernstige normschending is die ernstige gevolgen heeft;
- het was extra schokkend hoe verdachte met het lichaam van het slachtoffer is omgegaan nadat zij was overleden, te weten dat hij haar in de bus heeft gelegd, naar het [plaats] is gereden en haar later midden in de nacht in de berm heeft gedumpt;
- de jonge vrouw had kort voor haar overlijden nog veel en intensief contact met haar familie, hetgeen ook blijkt uit het dossier;
- de [naam 5] , de [naam 6] en de [naam 4] van het slachtoffer zijn geconfronteerd met de plotselinge en gewelddadige dood van hun [naam 8] en ( [naam 9] ) [naam 3] ;
- de wijze waarop zij onverhoeds en onvermijdbaar zijn geconfronteerd met het overlijden van hun dierbare gebeurde op vreselijke wijze, omdat de identiteit van het slachtoffer niet kon worden vastgesteld en er een persbericht met een foto naar buiten werd gebracht;
- ten aanzien van [benadeelde 5] geldt dat hij werkzaam is als [Beroep] en de foto als één van de eersten zag en zijn partner [benadeelde 3] heeft ingelicht. Daarna hebben zij samen de [naam 5] en [naam 10] ingelicht.
- ten aanzien van [benadeelde 4] geldt dat zij het nieuwsbericht met de foto zag en een mailbericht van verdachte waarin hij aangaf dat hij [slachtoffer] niet kon bereiken. Toen kwam zij erachter dat de vrouw die was gevonden [slachtoffer] betrof;
- het beeld dat rondging in de media van hun overleden dochter en ( [naam 9] ) [naam 3] staat de nabestaanden nog ieder moment van de dag helder voor ogen en het overvalt hen op de momenten dat zij dit het minst verwachten;
- na de melding dat zij [slachtoffer] herkenden hebben zij het overleden lichaam van [slachtoffer] gezien en konden zij haar identificeren, waarbij zij het zichtbare letsel van [slachtoffer] ook met eigen ogen hebben waargenomen;
- de feiten en omstandigheden die na de vondst van het lichaam van [slachtoffer] bekend zijn geworden over de wijze waarop zij om het leven is gebracht, de informatie uit het procesdossier, waaronder de beelden van de wijze waarop [slachtoffer] werd aangetroffen en de verklaringen van verdachte over het doden van [slachtoffer] maken dat het onvermijdelijk is dat zij zich hiervan beelden vormen in hun hoofd en ieder hun eigen voorstelling hebben gemaakt van wat verdachte [slachtoffer] heeft aangedaan en hoe zij heeft geleden;
- de relatie tussen de benadeelde partijen en [slachtoffer] moet worden aangemerkt als een nauwe en persoonlijke relatie;
- er is sprake van geestelijk letsel bij de [naam 2] , de [naam 6] en de [naam 4] van [slachtoffer] .
De rechtbank gaat uit van de omstandigheden die zijn gesteld ter onderbouwing van de schokschade, dit wordt ook niet betwist. De benadeelde partijen hebben in het voegingsformulier en de bijlagen daarbij de vordering tot vergoeding van schokschade onderbouwd. Ook is de vordering ter terechtzitting nader toegelicht.
De rechtbank stelt vast dat bij de benadeelde partijen een hevige emotionele schok is teweeggebracht door de onverhoedse en onvermijdbare confrontatie met de directe gevolgen van het tenlastegelegde feit. Verdachte heeft [slachtoffer] gedood en letsels in haar halsstreek veroorzaakt en heeft haar vervolgens in de nacht zonder enig identiteitsbewijs in de berm achtergelaten. De identiteit van [slachtoffer] kon eerst niet worden vastgesteld, waardoor een persbericht met een foto van haar (gehavende) gezicht werd gepubliceerd. De benadeelde partijen werden direct geconfronteerd met die foto en het zichtbare letsel. Daarbij werd [benadeelde 5] , werkzaam als [Beroep] , als één van de eersten met de directe gevolgen van het feit geconfronteerd en heeft hij [benadeelde 3] ingelicht. [benadeelde 4] ontving een mailbericht van verdachte waarin hij zijn zorgen uitte omtrent het feit dat hij geen contact met [slachtoffer] kreeg. Dat alles heeft geleid tot psychisch letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten een andere gespecificeerde psychotrauma of stressorgerelateerde stoornis bij [benadeelde 2] en [benadeelde 5] , een acute stress stoornis bij
[benadeelde 3] en een posttraumatische stress stoornis bij [benadeelde 4] .
Gelet op het bovenstaande kan de benadeelde partij aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Samenloop schokschade en affectieschade ten aanzien van [benadeelde 2]
Naast een aanspraak op vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van het hiervoor bedoelde, door een hevige emotionele schok veroorzaakte geestelijk letsel, heeft [benadeelde 2] als [naam 2] van het primaire slachtoffer, ook een aanspraak op een vaste vergoeding op grond van de artikelen 6:107 lid 1, aanhef en onder b, BW en 6:108 lid 1 in verbinding met artikel 6:108 lid 3 BW ('affectieschade'). In zo'n geval van samenloop van deze aanspraken zal de rechter aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs moeten afwegen in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van het hiervoor bedoelde, door de hevige emotionele schok veroorzaakte geestelijk letsel, rekening wordt gehouden met die aanspraak op affectieschade (HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958).
Naar het oordeel van de rechtbank is er op grond van billijkheid, hoewel wellicht sprake is van enige overlap wat betreft de schokschade en affectieschade, geen reden om de schokschade op een lager bedrag dan de gevorderde € 15.000,- te schatten. Dit gelet op de wijze waarop verdachte met het lichaam van [slachtoffer] is omgegaan en de door verdachte na haar overlijden verstuurde berichten en afgelegde verklaringen over de omstandigheden die tot de dood van [slachtoffer] , de dochter van [benadeelde 2] , hebben geleid.
Onderscheid in hoogte schadebedrag
Naar het oordeel van de rechtbank is er ten aanzien van de door [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] gevorderde schokschade geen reden om wat betreft de hoogte van het schadebedrag te differentiëren op basis van de soort familierelatie en om de schokschade op een lager bedrag dan de gevorderde € 15.000,- te schatten. De rechtbank houdt in dit verband rekening met de relatie tussen de genoemde benadeelde partijen en [slachtoffer] , die voor allen moet worden aangemerkt als een nauwe en persoonlijke relatie, de confrontatie met de gevolgen van het feit die ook voor de [naam 6] en [naam 4] van [slachtoffer] onverhoeds en op vreselijke wijze plaatsvond en de gevolgen van de veroorzaakte schok voor de [naam 6] en [naam 4] van [slachtoffer] .
Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare zaken plegen toe te wijzen, zal de rechtbank een bedrag van € 15.000,- aan [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] aan schokschade toewijzen. Verdachte is vanaf 22 maart 2023 wettelijke rente over de toegewezen bedragen voor immateriële schade verschuldigd.
Materiële schade
Kosten behandeling
De benadeelde partijen [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 5] hebben een bedrag van respectievelijk € 764,52, € 800,66 en € 772,53 gevorderd in verband met kosten die zijn gemaakt voor behandeling en welke niet geheel zijn gedekt door de verzekering. Zij hebben een specificatieoverzicht van hun verzekeraar overgelegd waaruit volgt dat deze kosten voor eigen rekening komen.
De vorderingen zijn op dit punt niet betwist. Daarom kan de vordering wat betreft deze kosten voor de bovenvermelde bedragen, respectievelijk € 764,52, € 800,66 en € 772,53 worden toegewezen. Verdachte is vanaf 8 januari 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Kosten uitvaart
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een bedrag van in totaal € 11.559,91 gevorderd in verband met kosten voor de uitvaart van het slachtoffer.
Op grond van het bepaalde in art. 6:108 lid 2 BW is de verdachte ook aansprakelijk voor de kosten van lijkbezorging van het stoffelijk overschot van het slachtoffer dat door het strafbaar feit is komen te overlijden.
De vordering is niet betwist. Daarom kan de vordering wat betreft deze kosten voor het bedrag van € 11.559,91 worden toegewezen. Verdachte is vanaf 20 april 2023 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Kosten private opsporing
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een bedrag van in totaal € 3.764,00 gevorderd in verband met kosten voor private opsporing, gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. De vordering is onderbouwd met een offerte van PSG recherche van 8 december 2023. Ter zitting heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij de vordering niet nader onderbouwd en verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering van deze kosten te verklaren, aangezien de private opsporing nog niet is afgerond en nog geen resultaat heeft opgeleverd. Bij deze stand van zaken zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaring in de vordering van deze kosten.
Totaalbedragen
Dit maakt dat het totale bedrag aan schadevergoeding uitkomt op de navolgende bedragen:
- benadeelde partij [benadeelde 1] € 29.059,91;
- benadeelde partij [benadeelde 2] € 33.264,52;
- benadeelde partij [benadeelde 3] € 15.800,66;
- benadeelde partij [benadeelde 4] € 15.000,-;
- benadeelde partij [benadeelde 5] € 15.772,53
Proceskosten
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een bedrag van € 250,- aan proceskosten gevorderd die zijn gemaakt in verband met het bewezenverklaarde feit, te weten kosten voor rechtsbijstand. De benadeelde partij heeft in dit verband een factuur overgelegd waaruit volgt dat hij een eigen bijdrage heeft moeten voldoen aan DAS rechtsbijstand ter hoogte van € 250,-. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat [benadeelde 1] deze kosten heeft gemaakt voor rechtsbijstand en zal de proceskosten op € 250,- begroten.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Als het toegewezen bedrag niet wordt betaald, kunnen de na te melden dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 151 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast dat
verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;
vordering benadeelde partij [benadeelde 1]
  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 11.559,91 aan materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 april 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald en € 17.500,- aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 250,-;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 1] , een bedrag te betalen van € 29.059,91 aan materiële schade en affectieschade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 april 2023 over een bedrag van € 11.559,91 en met ingang van 22 maart 2023 over een bedrag van
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
vordering benadeelde partij [benadeelde 2]
  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 764,52 aan materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald, € 17.500,- aan affectieschade en € 15.000 aan andere immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 2] , een bedrag te betalen van € 33.264,52 aan materiële schade, affectieschade en andere immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2023 over een bedrag van € 32.500 en met ingang van 8 januari 2024 over een bedrag van € 764,52, steeds tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 201 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
vordering benadeelde partij [benadeelde 3]
  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 3] van € 800,66 aan materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald en € 15.000 aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 3] , een bedrag te betalen van € 15.800,66 aan materiële en immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2023 over een bedrag van €15.000,- en met ingang van 8 januari 2024 over een bedrag van € 800,66, steeds tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 114 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
vordering benadeelde partij [benadeelde 4]
  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 4] van € 15.000 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 4] , een bedrag te betalen van € 15.000 aan immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 110 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;

vordering benadeelde partij [benadeelde 5]

  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 5] van € 772,53 aan materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald en € 15.000 aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 5] , een bedrag te betalen van € 15.772,53 aan materiële en immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2023 over een bedrag van €15.000,- en met ingang van 8 januari 2024 over een bedrag van 772,53, steeds tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 113 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y. Yeniay-Cenik (voorzitter), mr. J.M.J.M. Doon en
mr. A.T.G. van Wandelen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Hessel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 februari 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, dienst regionale recherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer] , gesloten op 1 september 2023 en nagekomen het rapport forensisch pathologisch onderzoek van het NFI, gesloten op 20 oktober 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 4 bijlagen.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 7 bijlagen.
4.Rapport forensisch pathologisch onderzoek van het NFI, p. 4-5.
5.Rapport forensisch pathologisch onderzoek van het NFI, p. 6-8.
6.Rapport forensisch pathologisch onderzoek van het NFI, p. 8.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 224 bijlagen.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 60 bijlgen.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 62 en 65 bijlagen en proces-verbaal van bevindingen p. 9 bijlagen.
10.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 februari 2024.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 73 persoonsdossier.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 70 en 82-84 bijlagen.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 69-70 bijlagen.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 70-72 bijlagen.
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 72-73 bijlagen.
16.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 februari 2024.