Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
1.[eis in conv sub 1] ,
[eis in conv sub 2],
1.[ged in conv sub 1] ,
[ged in conv sub 2],
1.De procedure
2.De feiten
groot (ongeveer) drie are en negentien centiare, waaraan door het Kadaster een voorlopige kadastrale grens en-oppervlakte is toegekend”. Op dit perceel is door [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) een woning gebouwd op grond van een daartoe met [gedaagden in conv] gesloten koop-/aannemingsovereenkomst. Aan deze overeenkomst is een situatietekening gehecht waarop dit perceel staat aangeduid als bouwkavel 34.
groot (ongeveer) vier are en vijfennegentig centiare, waaraan door het Kadaster een voorlopige kadastrale grens en-oppervlakte is toegekend”. Op dit perceel is door [bedrijf 1] een woning gebouwd op grond van een daartoe met [eisers in conv] gesloten koop-/aannemingsovereenkomst. Aan deze overeenkomst is een situatietekening gehecht waarop dit perceel staat aangeduid als bouwkavel 33.
(…) Zoals eerder besproken hebben partijen inmiddels het gedeelte gemeten van de ter discussie staande strook die door uw cliënten zullen worden prijsgegeven. Partijen hebben geconstateerd dat de afstand vanaf de aan de voorzijde van beiden percelen gelegen erfgrens tot aan het in de tekening opgenomen kruis, 11,65 meter is. Dit betekent -uitgaande van het rapport van [bedrijf 2] - dat de omvang van het resterende gedeelte van de betwiste en overgebouwde strook grond (dus vanaf de kruis tot aan erfgrens gelegen aan de achterzijde van beide percelen) in totaal 5,53 m2 bedraagt.Daarnaast waren partijen reeds overeengekomen dat de erfgrens die op basis van de door [bedrijf 1] aangeleverde GPS coördinaten is uitgezet (zoals te zien is in het door [bedrijf 2] vervaardigde rapport, die erfgrens heeft uitgezet, zie productie 30), de juiste en tussen partijen geldende erfgrens is (…).”
3.Het geschil
I. voor recht verklaart dat de erfgrens tussen de percelen [perceel 2] en [perceel 1] die op basis van de door [bedrijf 1] aangeleverde GPS coördinaten door [bedrijf 2] is uitgezet (zoals weergegeven in het door [eisers in conv] als productie 30 overgelegde rapport), de juiste en tussen partijen geldende erfgrens is;
€ 50.000,00 op het moment dat [gedaagden in conv] in strijd met dit vonnis handelt;
4.De beoordeling
- zoals hierna zal blijken - geen feiten en/of omstandigheden die met zich brengen dat deze kosten geheel voor rekening van [gedaagden in conv] zouden moeten blijven.
afmetingen zijn indicatief en daar kunnen geen rechten aan ontleend worden.”
voorlopige erfgrens. [eisers in conv] heeft voor zijn standpunt dat er aan de zijde van [gedaagden in conv] sprake is van grove schuld tevergeefs verwezen naar de casus die geleid heeft tot het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2018, nu daarin - anders dan hier - sprake was van aan de wederpartij kenbaar gemaakte twijfel ter zake. De discussie van partijen over de juiste plaats van de erfgrens heeft zich pas ontwikkeld na het bezoek van de landmeter in december 2021. Het enkel in een eerder stadium benadrukken dat [gedaagden in conv] met het plaatsen van de schutting op zijn eigen grond moest blijven, kan er dan ook niet toe leiden dat [gedaagden in conv] grove schuld kan worden verweten omdat later blijkt dat de schutting op het perceel van [eisers in conv] is geplaatst.
a. hij zoveel mogelijk manoeuvreerruimte willen hebben;
[gedaagden in conv] heeft toegezegd om de overbouw aan de voorzijde van zijn woning ongedaan te maken. Het gaat daarbij om een strook met een lengte van 11,65 meter, die wordt genoemd in de e-mail van 19 juli 2024. Uit de e-mail van 19 juli 2024 kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat daarbij rekening is gehouden met de erfgrens die partijen toen (en nu nog) als de juiste erfgrens hebben aangemerkt. Indien [eisers in conv] van mening was dat het na vrijgave van deze strook nog steeds niet mogelijk is om de door hem gewenste carport te realiseren, had hij niet akkoord moeten gaan met de tussen partijen overeengekomen erfgrens. Dat het nu niet mogelijk is om de gewenste carport te plaatsen komt dan ook in de verhouding tot [gedaagden in conv] voor rekening en risico van [eisers in conv] . Bij deze stand van zaken zal de rechtbank het niet kunnen plaatsen van de carport niet meewegen in de belangenafweging.
De achtertuin van [eisers in conv] is, zoals hij ter zitting heeft verklaard, ongeveer 16 meter breed en 14 meter lang. De strook grond waar het hier om gaat is, zoals hiervoor becijferd, 0,32 m breed. Dat is ten opzichte van de oppervlakte van de achtertuin van [eisers in conv] te gering om de belangenafweging in zijn voordeel te laten uitvallen. Er blijft, naar moet worden aangenomen, zonder die strook grond voldoende ruimte over om een overkapping te plaatsen, temeer nu [eisers in conv] de afmetingen van de overkapping niet heeft gespecificeerd. Dat [eisers in conv] minder zon in zijn tuin ontvangt doordat hij de omstreden strook moet missen is tegen deze achtergrond van ondergeschikt belang. Evenmin legt de stelling van [eisers in conv] dat het vanuit esthetisch oogpunt zeer onwenselijk dat er een knik in de erfgrens komt gewicht in de schaal nu ter zitting als onweersproken is komen vast te staan dat de betreffende knik nauwelijks zichtbaar is.
[eisers in conv] heeft er weliswaar op gewezen dat hij als gevolg van de overbouw problemen kan krijgen met de bank, maar de rechtbank gaat daaraan voorbij. De door [eisers in conv] gestelde problemen met de bank komen niet reëel voor nu het, indien [gedaagden in conv] zijn toezegging gestand doet, nog maar gaat om een strook grond van 5,53 m². De achtertuin heeft een oppervlakte van ongeveer 224 m², zodat van een wezenlijke verkleining van de achtertuin geen sprake is. Nu het niet kunnen realiseren van de carport niet aan [gedaagden in conv] kan worden toegerekend, komt aan de stelling van [eisers in conv] dat hij daardoor waardestijging misloopt in het kader de belangenafweging geen gewicht toe.
€ 34.614,88 bevat de volgende posten: (i) de waarde van de grond, (ii) de waardedaling van de woning, (iii) de gemiste waardestijging van de woning, (iv) de kosten van het taxatierapport van [bedrijf 4] , (v) de kosten van het rapport van [bedrijf 2] en (vi) de kosten voor het verplaatsen van de schutting. De posten vermeld onder iv, v en vi zijn eveneens opgenomen in het bedrag van € 11.136,16, dat [eisers in conv] vordert onder IV. De rechtbank gaat ervan uit dat dit op een vergissing berust. De rechtbank zal de schadepost vermeld onder vi hierna als onderdeel van de vordering onder IV behandelen, nu deze kosten niet zien op de overdracht van de strook grond aan de achterzijde van de percelen. De onder i tot en met v vermelde posten zullen hierna afzonderlijk worden besproken. Verder vordert [eisers in conv] dat [gedaagden in conv] wordt veroordeeld tot betaling van de kosten van de notaris en het Kadaster die verband houden met de overdracht van de strook grond. Ook de vordering in conventie onder VI ziet op schadeloosstelling, als bedoeld in artikel 5:54 lid 1 BW.
De stelling dat de overkapping in de achtertuin niet op de gewenste plek kan worden geplaatst kan [eisers in conv] evenmin baten. Gesteld noch gebleken is immers dat het voor [eisers in conv] niet meer mogelijk is om aan bedoelde zijde van de achtertuin een overkapping plaatsen. De achtertuin is groot genoeg en door het gemis van de betreffende strook van 5,53 m² over een breedte van 0,32 m is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een reële belemmering van het voornemen van [eisers in conv] Hij heeft dat onvoldoende onderbouwd.
De makelaar kent aan de woning een marktwaarde toe van € 810.000,--. In het geval dat een strook grond van 9,73 m² (waarvan [eisers in conv] destijds uitging) niet meer bij de woning kan worden betrokken komt de makelaar uit op een marktwaarde van € 800.000,00.
Indien de betreffende strook wordt toegevoegd aan het perceel van [eisers in conv] en er een carport is gebouwd en een vrijstaande berging met overkapping in de achtertuin, komt de makelaar uit op een marktwaarde van € 850.000,00.
Daar waar het rapport tevens inzicht heeft gegeven in de waarde van de grond als zodanig en [eisers in conv] een gedeelte van de grond aan [gedaagden in conv] dient over te dragen en hij jegens [gedaagden in conv] daardoor aanspraak heeft op schadeloosstelling, acht de rechtbank het redelijk dat de helft van de kosten van het rapport, zijnde een bedrag van € 375,00, voor rekening van [gedaagden in conv] komt. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Nu [gedaagden in conv] , die op 1 december 2023 niet bij de meting aanwezig was, aldus zijn visie over de door [eisers in conv] gestelde overbouw destijds niet kenbaar heeft kunnen maken aan [bedrijf 2] is er geen deugdelijke grondslag om [gedaagden in conv] met de kosten van dit rapport te belasten. Dat [gedaagden in conv] uiteindelijk akkoord is gegaan met de meting, maakt dit oordeel niet anders.
[gedaagden in conv] heeft de verschuldigdheid van deze post gemotiveerd bestreden.
Meander 5 direct cost of delayed garden and structure installation”. Wie dit stuk van 6 mei 2024 heeft opgesteld is niet duidelijk. In dit stuk wordt vermeld dat de inflatie over de periode maart 2021 tot maart 2024 volgens de CPI index 18.10% bedraagt. De kosten voor de inrichting van de tuin zouden volgens [eisers in conv] in maart 2021 € 23.634,00 zijn en in maart 2024 € 27.913,00, dus een verhoging van € 4.279,00.
Dat mag zo zijn, maar daarmee is niet aangetoond dat indien [eisers in conv] de achtertuin in maart 2024 op dezelfde wijze zou hebben laten inrichten (wat volgens [gedaagden in conv] niet vaststaat) hij dan € 4.279,00 duurder uit zou zijn indien hij dit in maart 2021 zou hebben laten doen. Nu [eisers in conv] geen aangepaste offerte van de hovenier heeft overgelegd, is deze schadepost onvoldoende onderbouwd. De vordering in conventie onder IV wordt om die reden reeds afgewezen.