ECLI:NL:RBGEL:2024:3869

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
C/05/428523 / HA ZA 23-518
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van overbouw op perceel van buren

In deze zaak vorderen eisers, die sinds 2 december 2021 eigenaar zijn van een woonhuis, de verwijdering van een gedeelte van de schuur van hun buren, gedaagden, dat op hun perceel staat. De schuur staat ongeveer 70 centimeter over de erfgrens, wat een inbreuk op het eigendomsrecht van eisers vormt. Gedaagden hebben de schuur in 2022 niet verplaatst, ondanks verzoeken van eisers. De rechtbank oordeelt dat eisers recht hebben op verwijdering van de overbouw, omdat gedaagden onrechtmatig handelen door zonder recht op het perceel van eisers te bouwen. De rechtbank overweegt dat de kosten van verwijdering niet onoverkomelijk zijn en dat de belangenafweging in het voordeel van eisers uitvalt. Gedaagden worden veroordeeld om binnen vier weken het gedeelte van de schuur dat op het perceel van eisers staat te verwijderen, met een dwangsom van € 1.000 per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 50.000. Gedaagden worden ook veroordeeld in de proceskosten van € 1.849,14.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/428523 / HA ZA 23-518 512/592
Vonnis van 19 juni 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiser sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. J.P.J. Botterblom,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. D.S. Muller.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 februari 2024
- het verkorte proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 mei 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] zijn sinds 2 december 2021 eigenaar van het woonhuis met grond aan de [adres eisers] . Het woonhuis met grond aan de [adres gedaagden] is sinds 19 oktober 2006 eigendom van [gedaagden] . Partijen zijn buren, in die zin dat hun achtertuinen aan elkaar grenzen. Deze percelen tuin (met respectievelijk de kadastrale nummers [nummer 1] en [nummer 2] ) werden over de volle diepte van bijna 30 meter feitelijk gescheiden door een houten schutting en, ongeveer halverwege in het verlengde van de schutting, de achterzijde van een circa 9 meter lange houten schuur op het perceel van [gedaagden] .
2.2.
In 2022, kort nadat [eisers] eigenaar waren geworden, is gebleken dat de schutting en de achterzijde van de schuur niet tegen de kadastrale erfgrens aan stonden, maar, over de volle diepte, enkele tientalen centimeters op het perceel van [eisers] .
2.3.
Op verzoek van [eisers] hebben [gedaagden] de schutting verplaatst tot op de erfgrens. De schuur is echter blijven staan.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen kort gezegd dat de rechtbank [gedaagden] , versterkt met een dwangsom, zal veroordelen om het gedeelte van hun schuur dat op het perceel van [eisers] staat te verwijderen.
[gedaagden] zijn daartoe volgens [eisers] verplicht, omdat zij met dat gedeelte van de schuur inbreuk maken op het eigendomsrecht van [eisers] , geen recht of titel hebben om dat gedeelte te gebruiken en aldus onrechtmatig jegens [eisers] handelen.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer. Zij concluderen tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagden] hebben in hun conclusie van antwoord betwist dat de eigendomsgrens gelijk loopt met de kadastrale erfgrens. Volgens hen liep de eigendomsgrens zoals partijen die feitelijk aantroffen bij de eigendomsverkrijging. Zij hebben dat echter, ook ter zitting, niet meer verder toegelicht. Bijvoorbeeld door met stukken onderbouwd op te werpen dat aan hen daadwerkelijk de strook grond van perceel [nummer 1] , die zij in gebruik hadden genomen, is geleverd. [gedaagden] beroepen zich desgevraagd expliciet niet op verkrijgende verjaring van deze strook grond. In deze procedure staat dan tussen partijen vast dat de eigendomsgrens tussen hun achtertuinen wordt gevormd door de kadastrale erfgrens, zoals [eisers] stellen.
4.2.
De schuur van [gedaagden] staat dan dus gedeeltelijk op het perceel van [eisers] . [gedaagden] maken zodoende inbreuk op het eigendomsrecht van [eisers] en handelen daarmee onrechtmatig tegenover hen, ook als niet in detail duidelijk is welk gedeelte van de schuur het precies betreft. Uit art. 5:1 BW volgt dat [eisers] dan in beginsel verwijdering van het overstekende gedeelte van de schuur kunnen vorderen. Dat [gedaagden] daartoe in principe gehouden zijn, hebben zij niet betwist.
4.3.
[gedaagden] voeren aan dat de bevoegdheid tot verwijdering van de schuur wordt begrensd door het bepaalde in art 5:54 BW. Zij hebben echter niet in reconventie op de voet van art. 5:54 BW de vestiging van een erfdienstbaarheid op of overdracht van de strook grond gevorderd. De vraag of [gedaagden] met verwijdering van de overbouw onevenredig veel zwaarder worden benadeeld dan [eisers] met de handhaving ervan, is dus niet aan de orde.
4.4.
Ten aanzien van het beroep op misbruik van bevoegdheid overweegt de rechtbank het volgende. Als uitgangspunt hebben [eisers] een zwaarwegend belang erbij dat zij kunnen beschikken over en genieten van hun volledige tuin. Ter zitting hebben [eisers] onweersproken gesteld dat de schuur over een lengte van 9 meter ongeveer 70 centimeter op het perceel van [eisers] staat. Daarvan wordt dan uitgegaan. Het gaat dus om een ‘hap uit de tuin’ van 6,3 m2, en niet om inbezitneming van 3,5 m2, zoals [gedaagden] opwerpen, om een schutting die slechts enkele centimeters op het buurperceel staat, zoals aan de orde was in de door [gedaagden] aangehaalde uitspraak van Rechtbank Midden-Nederland, of om een garage met een overbouw van 1 à 2 centimeter, zoals aan de orde was in het aangehaalde vonnis van deze rechtbank. Deze zaak is veeleer vergelijkbaar met de door [gedaagden] aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad, waarin een garage over de gehele diepte van 5 à 6 meter ongeveer 70 centimeter op het perceel van de buurman was gebouwd. De door het hof uitgesproken veroordeling tot verwijdering van dat deel is in cassatie in stand gebleven. Dat [eisers] zich bij de koop wellicht niet meteen hebben gerealiseerd dat de eigendomsgrens 70 centimeter achter de schutting en de achterkant van de schuur van [gedaagden] lag, doet niet wezenlijk af aan hun belang genot te kunnen hebben van hun hele eigendom.
4.5.
De schuur is ongeveer 10 jaar geleden gebouwd voor ongeveer € 16.500,00, zo hebben [gedaagden] ter mondelinge behandeling onweersproken verklaard. Uit de overgelegde foto’s valt op te maken dat de schuur uit hout is opgetrokken en bestaat uit twee delen; een deel met een zadeldak van pannen dat geheel op het perceel van [gedaagden] staat en een uitbouw met een plat dak van ongeveer 2 meter diep, waarvan de achterste 70 centimeter op het perceel van [eisers] staan. [gedaagden] werpen op dat verwijdering van deze 70 centimeter overbouw kostbaar is en hebben daartoe gewezen op een offerte voor het aanpassen van de schuur van aannemer [aannemer] , die sluit op een bedrag van € 15.853,83, exclusief btw. Het gaat dus in ieder geval niet om aanpassing van een stenen bijgebouw waarvan de kosten hoger zullen zijn dan € 100.000,00, zoals aan de orde was in het door [gedaagden] aangehaalde arrest van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
4.6.
[eisers] hebben gesteld dat de offerte geen juiste weergave is van de daadwerkelijke kosten van verwijdering van de overbouw. Dat de kosten van aanpassing de totale bouwkosten benaderen roept inderdaad vragen op. Ook is onduidelijk waarom de bestaande houten rabatdelen niet kunnen worden hergebruikt en een (nieuwe) fundering van gewapend beton nodig is. Maar ook als de kosten van verwijdering in de door [gedaagden] aangegeven orde van grootte zouden liggen, is niet meteen gegeven dat hun belang moet prevaleren. In tegendeel. In absolute zin is het geen onoverkomelijk bedrag en gegeven de constructie van de schuur ligt ook voor de hand dat verwijdering van een deel daarvan weinig problematisch zal zijn.
4.7.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat het niet onredelijk is dat [eisers] verwijdering van de overbouw verlangen. Dat [gedaagden] niet opzettelijk of zonder grove schuld op perceel [nummer 1] hebben gebouwd maakt dit niet anders. Als zij dat wel hadden gedaan zou dat alleen verder in hun nadeel hebben meegewogen.
4.8.
Nu de belangenafweging in het voordeel van [eisers] uitvalt bestaat geen aanleiding misbruik van bevoegdheid aan te nemen vanwege onevenredigheid tussen het belang van [eisers] bij handhaving van hun eigendomsrecht en het belang van [gedaagden] dat daardoor wordt geschaad, zoals [gedaagden] hebben betoogd. Zij hebben dit misbruik ook nog erop gebaseerd dat [eisers] hun bevoegdheid verwijdering te eisen alleen uitoefenen met het doel een recht van overpad op het erf van [gedaagden] te verkrijgen. Partijen hebben weliswaar buiten rechte besproken dat de schuur zou kunnen blijven staan en dat [eisers] dan het pad van [gedaagden] zouden kunnen gebruiken, maar tot afspraken daarover is het niet gekomen en het afdwingen daarvan is niet de inzet van deze procedure. [eiser sub 1] heeft ter zitting bovendien verklaard dat een dergelijke oplossing van het grensgeschil wat hem betreft inmiddels een gepasseerd station is. Ook op deze grond kan misbruik van bevoegdheid dan niet worden vastgesteld.
4.9.
De gevorderde veroordeling tot verwijdering is verder niet betwist en zal dus worden toegewezen, met dien verstande dat voor de verwijdering een termijn van vier weken zal worden gegeven. De gevorderde termijn van twee weken is redelijkerwijs te kort om de verwijdering te kunnen realiseren. De gevorderde dwangsom is niet afzonderlijk betwist en zal ook worden toegewezen, echter beperkt zoals uit de beslissing volgt.
4.10.
[gedaagden] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
129,14
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.849,14

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagden] om binnen vier weken na heden het gedeelte van de schuur dat staat op het perceel van [eisers] , kadastraal bekend [nummer 1] , te verwijderen en verwijderd te houden,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] om aan [eisers] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag dat zij niet aan de veroordeling in 5.1. voldoen, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten van € 1.849,14, te vermeerderen met € 92,00 en de kosten van betekening als [gedaagden] niet aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.
512