ECLI:NL:RBGEL:2024:8055

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
ARN 23_7904
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de goedkeuring van een zorgovereenkomst door het zorgkantoor in het kader van de Wet langdurige zorg

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 11 november 2024, wordt de einduitspraak gedaan na een tussenuitspraak over de goedkeuring van een zorgovereenkomst tussen eiser en een zorgverlener. Eiser had eerder een beroep ingesteld tegen het besluit van het zorgkantoor, dat geen goedkeuring verleende aan de zorgovereenkomst. De rechtbank had in een tussenuitspraak op 21 juni 2024 vastgesteld dat het zorgkantoor onvoldoende had gemotiveerd waarom de zorgovereenkomst niet goedgekeurd kon worden, en had het zorgkantoor de gelegenheid gegeven om dit gebrek te herstellen.

Het zorgkantoor heeft vervolgens een nieuw besluit genomen op 3 juli 2024, waarin het zijn eerdere besluit introk en een nadere motivering gaf. Eiser heeft hierop gereageerd, maar de rechtbank oordeelde dat een zitting niet nodig was en het onderzoek kon worden gesloten. In de einduitspraak bevestigt de rechtbank dat het zorgkantoor met de nieuwe motivering voldoende heeft aangetoond dat de individuele omstandigheden van eiser niet leiden tot goedkeuring van de zorgovereenkomst. De rechtbank oordeelt dat het zorgkantoor terecht geen goedkeuring heeft verleend, omdat de zorgovereenkomst niet voldoet aan de vereisten van de Regeling langdurige zorg.

De rechtbank verklaart het beroep van eiser tegen het bestreden besluit II ongegrond en het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk. Tevens wordt het zorgkantoor veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt de belangenafweging die het zorgkantoor moet maken in het kader van de Wet langdurige zorg, waarbij het algemeen belang prevaleert boven de individuele belangen van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Bestuursrecht
zittingsplaats: Arnhem
zaaknummer: ARN 23/7904

einduitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Maachi),
en

[het zorgkantoor] , het zorgkantoor

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding en procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het zorgkantoor terecht geen goedkeuring heeft gegeven aan de zorgovereenkomst tussen eiser en [organisatie] . Hierover heeft de rechtbank op 21 juni 2024 al een tussenuitspraak gedaan. In die tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het besluit van 31 oktober 2023 (het bestreden besluit I) op het punt van de belangenafweging onvoldoende gemotiveerd is en heeft zij het zorgkantoor in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen.
1.1
Het zorgkantoor heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit op bezwaar van 3 juli 2024 (bestreden besluit II) genomen, waarbij het bestreden besluit I is komen te vervallen.
1.2.
Eiser heeft hier op 22 juli 2024 schriftelijk op gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet nogmaals behandeld op een zitting. [1]

Overwegingen

Tussenuitspraak
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [2]
2.1.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat de zorgovereenkomst tussen eiser en [organisatie] niet aan het vereiste in artikel 15.16, tweede lid, onder a van de Regeling langdurige Zorg (Rlz) en artikel 15.18 onder b van de Rlz voldoet. Het zorgkantoor heeft dan ook terecht, gelet op artikel 15.16 vierde lid van de Rlz, geen goedkeuring verleend aan de zorgovereenkomst tussen eiser en [organisatie] . De rechtbank heeft ook overwogen dat het zorgkantoor in het bestreden besluit I onvoldoende heeft gemotiveerd welke belangenafweging er heeft plaatsgevonden en tot welk resultaat dit leidt in het kader van het evenredigheidsbeginsel.
2.2.
De rechtbank heeft het zorgkantoor in de gelegenheid gesteld het gebrek te herstellen. Het zorgkantoor heeft op 3 juli 2024 een herziene beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar van eiser ongegrond is verklaard. In deze beslissing heeft het zorgkantoor een nadere motivering over de belangenafweging opgenomen.
Omvang van het beroep
3. Uit artikel 6:19, eerste lid, van de Awb volgt dat het beroep van rechtswege mede betrekking heeft op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Met het bestreden besluit II heeft het zorgkantoor het bestreden besluit I vervangen. Omdat het zorgkantoor met het bestreden besluit II niet aan het beroep van eiser tegemoet is gekomen, richt zijn beroep zich op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb tegen het bestreden besluit II.
Het beroep tegen het bestreden besluit I
4. Nu bestreden besluit II in de plaats is gekomen van bestreden besluit I, heeft eiser geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van bestreden besluit I. Vanwege het ontbreken van procesbelang is het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk. [3]
Het bestreden besluit II
5. Met uitzondering van de door het zorgkantoor opgenomen motivering ten aanzien van de belangenafweging, houdt het zorgkantoor in het bestreden besluit II inhoudelijk vast aan het oorspronkelijke besluit. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank al een oordeel gegeven op de vraag of het zorgkantoor terecht geen goedkeuring heeft verleend aan de zorgovereenkomst tussen eiser en [organisatie] . De enige vraag die nog voorligt is of het zorgkantoor in strijd heeft gehandeld met het evenredigheidsbeginsel. Deze beroepsgrond wordt hieronder besproken.
Is er sprake van handelen in strijd met het evenredigheidsbeginsel?
6. Het zorgkantoor heeft in de nadere motivering toegelicht dat zij het algemeen belang dient door op verantwoorde en doelmatige wijze met gemeenschapsgeld om te gaan. Daarbij is het de taak van het zorgkantoor om erop toe te zien dat de budgethouders verantwoorde en kwalitatief goede zorg ontvangen. Het zorgkantoor voert aan dat de zorgovereenkomst die eiser heeft aangedragen per 1 januari 2023 in gaat, terwijl hij volgens de urenregistratie ook kosten van een aantal jaar daarvoor vergoed wil zien. Het inzetten van [organisatie] voor een periode van drie jaren zonder dat hier een goedgekeurde zorgovereenkomst aan ten grondslag ligt, is op eigen risico. Daarbij valt de zorg die eiser wenst in te kopen niet onder de Wet langdurige Zorg (Wlz) en is er ook geen sprake van verantwoorde en kwalitatieve zorg. De individuele belangen van eiser, namelijk dat hij dat zelf [organisatie] moet betalen, dienen dan ook te wijken voor de belangen van het zorgkantoor.
6.1.
Eiser voert aan dat het bestreden besluit elke vorm van rechtvaardigheid en menselijke maat mist en daardoor in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Eiser heeft toegelicht dat hij vooral financieel nadelige gevolgen ondervindt door de afwijzing van de zorgovereenkomst met [organisatie] . Indien de zorgovereenkomst niet wordt goedgekeurd moet hij [organisatie] zelf met terugwerkende kracht betalen. Ook is het voor eiser niet duidelijk welk concreet belang het zorgkantoor bedoelt met “algemeen belang”. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat op het zorgkantoor een begeleidingsplicht rust op grond van artikel 3:2 van de Awb. Het zorgkantoor had hem dan ook - gedurende de aanvraag - moeten begeleiden in de op de aanvrager rustende bewijslast [4] . Tot slot zijn de gebreken in de administratie niet van dien aard, dat deze in het nadeel van eiser moeten uitvallen.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat met de nadere motivering die het zorgkantoor over de belangenafweging heeft gegeven, het zorgkantoor voldoende heeft gemotiveerd waarom de individuele omstandigheden die eiser naar voren heeft gebracht niet maken dat er goedkeuring moet worden verleend aan de zorgovereenkomst. De rechtbank kan het zorgkantoor volgen dat het algemeen belang dat zij dient, te weten het op verantwoorde en doelmatige wijze om gaan met gemeenschapsgeld, in dit geval prevaleert. Eiser stelt dat hij financieel hard wordt getroffen doordat er geen goedkeuring wordt verleend aan de zorgovereenkomst. Hij heeft dit echter niet met stukken onderbouwd. Vaststaat is dat hij al die tijd zorg heeft ontvangen en dat hij [organisatie] niet heeft hoeven te betalen. Daar komt bij dat eiser zelf de keuze heeft gemaakt om zorg bij [organisatie] af te nemen, op het moment dat er (nog) geen Wlz-indicatie en een persoonsgebonden budget was afgegeven en voordat het zorgkantoor hieraan goedkeuring had gegeven. Daarmee heeft hij het (bewuste) risico genomen dat de zorg bij [organisatie] niet vanuit het pgb kon worden betaald in het geval dat het zorgkantoor geen goedkeuring zou verlenen. De gevolgen van die keuze van eiser komen naar het oordeel van de rechtbank voor zijn eigen rekening en risico. Wat betreft de door eiser gestelde begeleidingsplicht waar het zorgkantoor niet aan zou hebben voldaan, merkt de rechtbank op dat het zorgkantoor zowel telefonisch als per e-mailbericht van 17 juli 2023 aan de gewaarborgde hulp van eiser laten weten waaraan de urenregistraties moeten voldoen. Ook heeft het zorgkantoor op 4 augustus 2023 telefonisch met de zorgverlener van [organisatie] gesproken over de (onvolkomenheden) in de urenregistraties en facturen. Eiser heeft dit niet weersproken. Dat het zorgkantoor eiser niet zou hebben voorgelicht over de gegevens die worden verlangd en hem dan ook onvoldoende zou hebben begeleid bij het doen van de aanvraag, kan de rechtbank niet volgen. Het beroep van eiser slaagt dan ook niet.
Conclusie over beroep tegen het bestreden besluit II
7. Gelet op wat er in de tussenuitspraak en hiervoor is overwogen, zal de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit II ongegrond verklaren. Dit betekent dat het zorgkantoor terecht geen goedkeuring heeft gegeven aan de zorgovereenkomst tussen eiser en [organisatie] .
Griffierecht en proceskosten
8. Omdat het bestreden besluit I een gebrek vertoonde (zie tussenuitspraak) en het zorgkantoor na de tussenuitspraak aanleiding heeft gezien het bestreden besluit I te vervangen door het bestreden besluit II, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat het zorgkantoor aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 50,- moet vergoeden.
8.1.
Om dezelfde reden ziet de rechtbank aanleiding om het zorgkantoor te veroordelen in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 875,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt dan ook € 2.187,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
- draagt het zorgkantoor op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het zorgkantoor in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. Peters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
3.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 24 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3521, en 25 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:672).
4.Eiser verwijst in dit verband naar een uitspraak van rechtbank Amsterdam van 22 augustus 2022. ECLI:NL:RBAMS:2022:5014.