ECLI:NL:RBGEL:2024:7947

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
270339.23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en openlijke geweldpleging na steekincident op schoolplein

Op 15 november 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak betreffende een steekincident dat plaatsvond op 11 oktober 2023. De verdachte, geboren in 1998, werd beschuldigd van doodslag op [slachtoffer], die op dat moment 21 jaar oud was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door hem meerdere keren met een mes te steken, wat resulteerde in 11 steekwonden, waarvan drie dodelijk waren. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van voorbedachte raad, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van moord, maar wel schuldig werd bevonden aan doodslag. De medeverdachte, de broer van de verdachte, werd vrijgesproken van medeplegen van doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij opzet had op de dood van [slachtoffer]. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden bij het bepalen van de straf. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar. Daarnaast werden er vorderingen tot schadevergoeding ingediend door de nabestaanden, die grotendeels werden toegewezen, inclusief affectieschade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.270339.23
Datum uitspraak : 15 november 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1998 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. Y. Moszkowicz, advocaat in Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 11 oktober 2023 te [plaats] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] , opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade
van het leven heeft/hebben beroofd door [slachtoffer]
- een of meerdere malen met een of meerdere mes(sen), althans (een) scherp(e) en of puntig(e) voorwerp(en), te steken en/of te snijden op/tegen/in de rug en/of de zij en/of (overige) delen van het (boven)lichaam en/of
- een of meerdere malen te slaan en/of stompen op/tegen het hoofd en/of (boven)lichaam en/of
- een of meerdere malen te schoppen en/of trappen op/tegen het (boven)lichaam;
subsidiair
hij op of omstreeks 11 oktober 2023 te [plaats] , althans in Nederland,
openlijk, te weten op/rondom/nabij het schoolplein van [plek] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] ,
door die [slachtoffer]
- een of meerdere malen met een of meerdere mes(sen), althans (een) scherp(e) en of puntig(e) voorwerp(en), te steken en/of te snijden op/tegen/in de rug en/of de zij en/of (overige) delen van het (boven)lichaam en/of
- een of meerdere malen te slaan en/of stompen op/tegen het hoofd en/of (boven)lichaam en/of
- een of meerdere malen te schoppen en/of trappen op/tegen het (boven)lichaam,
terwijl dit door hem gepleegde geweld de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte, tezamen en in vereniging met zijn broer, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd. Het medeplegen van doodslag zoals primair tenlastegelegd kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Verdachte heeft gehandeld in een opwelling zodat van moord geen sprake kan zijn. Evenmin heeft verdachte (voorwaardelijk) opzet gehad op de dood van [slachtoffer] . Gelet op de plaats en de diepte van het merendeel van de steekverwondingen, kan niet worden gesteld dat verdachte moest weten dat zijn handelen een aanmerkelijke kans op de dood mee zou brengen.
Subsidiair is sprake van contra-indicaties dat verdachte die kans daadwerkelijk heeft aanvaard. Hij heeft het mes laten vallen zodra hij besefte dat [slachtoffer] zich overgaf.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is van in vereniging gepleegd geweld. De bijdrage van de broer van verdachte is daarvoor van onvoldoende gewicht.
Beoordeling door de rechtbank
Uit het dossier volgt dat bij de politie op de avond van 11 oktober 2023 kort na elkaar twee meldingen binnenkwamen over een slachtoffer van een steekpartij. Uit onderzoek blijkt dat beide meldingen over één voorval gaan, namelijk een steekincident op het schoolplein van [plek] .
Op 11 oktober 2023 omstreeks 21:30 uur kwam bij de Meldkamer van de politie Oost-Nederland een melding binnen dat een slachtoffer van vermoedelijk een steekpartij had aangebeld bij een woning aan de [adres 1] te [plaats] en daar in elkaar was gezakt. Verbalisanten zagen op de grond in de gang bij de deuropening een man op zijn rug liggen, later geïdentificeerd als [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2001 in [plaats] (hierna: [slachtoffer] ). [slachtoffer] was zwaargewond en nog licht aanspreekbaar. [slachtoffer] vertelde de verbalisanten dat hij meerdere keren was gestoken, onder andere in zijn rug. Op vragen van de verbalisanten wie hem had neergestoken en of hij diegene kende, verklaarde [slachtoffer] dat hij dit niet wist en hem niet kende. [slachtoffer] werd gereanimeerd maar dit mocht niet baten. Kort na 22:00 uur overleed [slachtoffer] in de ambulance onderweg naar het ziekenhuis. [2]
Om 21:34 uur diezelfde avond is nóg een melding binnengekomen van een steekincident. Het slachtoffer bevond zich op de [adres 2] in [plaats] . De politie trof daar [medeverdachte] (de medeverdachte en tevens broer van verdachte) aan. [medeverdachte] (hierna ook: de medeverdachte of [medeverdachte] ) liet een wond in zijn buik zien. Hij verklaarde door een hem onbekende jongen te zijn gestoken en die onbekende jongen uit zelfverdediging eveneens te hebben gestoken. Hij had de telefoon en ID-kaart van de hem onbekende jongen meegenomen nadat deze waren gevallen. Het ID-bewijs bleek van [slachtoffer] te zijn. Er werd een bebloed mes in de jas van [medeverdachte] aangetroffen waarvan [medeverdachte] zei dat dit het mes was dat hij had gebruikt.
[medeverdachte] oogde volgens de verbalisanten zenuwachtig en vroeg meermalen naar zijn broer (hierna: [verdachte] of de verdachte) die ook bij het incident betrokken zou zijn geweest en de boel slechts had proberen te sussen.
Verdachte was na het incident enige dagen onvindbaar. In de middag van maandag 16 oktober 2023 werd hij opgespoord en door de politie aangehouden in zijn ouderlijke woning.
Verdachte heeft later in het onderzoek uiteindelijk verklaard dat hij en zijn broer [medeverdachte] de bewuste avond op het schoolplein van [plek] in [plaats] een plotselinge gewelddadige confrontatie hebben gehad met de hun onbekende [slachtoffer] . Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] tijdens deze confrontatie (ter verdediging van zijn broer [medeverdachte] ) met een mes in de rug heeft gestoken.
Uit forensisch pathologisch onderzoek blijkt dat [slachtoffer] 11 steekwonden had, waarvan 9 steekwonden aan de rug en de overige nabij de zij en bil. De diepste wond was 8 cm. Drie steekwonden aan de rug hebben geleid tot perforatie en functieverlies van de borstkas en de longen, met de dood tot gevolg. Naast de steekletsels zijn ook hematomen, schaafwonden en/of oppervlakkige huidbeschadigingen vastgesteld op onder meer het gezicht, de rug, knie, linkerarm en hand van [slachtoffer] . [3]
Nadere overwegingen toedracht
Duidelijk is dat [slachtoffer] door geweld (messteken) om het leven is gekomen. Aan de orde is de vraag of verdachte en/of zijn medeverdachte dat dodelijke geweld hebben gepleegd en of en zo ja in welke mate zij daarvoor strafbaar zijn.
Uit het dossier volgt dat op het schoolplein een confrontatie tussen [verdachte] en [medeverdachte] aan de ene kant en [slachtoffer] aan de andere kant heeft plaatsgevonden.
Er doen verhalen de ronde, zo volgt uit het dossier, over de vraag of [verdachte] en [medeverdachte] en [slachtoffer] elkaar wel of niet (persoonlijk) kenden en of er een aanleiding was voor die confrontatie. Die verhalen zijn echter zo uiteenlopend en vinden onvoldoende bevestiging in objectief bewijs, dat daarover niets zinnigs te concluderen valt. Vaststaat in elk geval dat [slachtoffer] , zei dat hij de persoon die hem had gestoken niet kende, toen de politie hem zwaargewond aantrof.
De confrontatie heeft minder dan 10 minuten geduurd.
Uit het proces-verbaal van bevindingen [4] volgt namelijk dat verdachte en [medeverdachte] om ongeveer 21.09 uur bij [plek] aankomen; zij lopen daar met versnelde pas weg rond 21.24 uur.
Uit het proces-verbaal van camerabeelden [5] in combinatie met appverkeer [6] met [naam] blijkt dat [slachtoffer] rond 21.14 uur bij de pannakooi was (voordat [naam] daar kwam) en hij kort daarna langs [plek] moet zijn gekomen.
De confrontatie is gewelddadig geweest.
Het proces-verbaal van sporenonderzoek beschrijft diverse bloedsporen: op 2 containers, op de bestrating en op een deel van de afrastering. De bril die van [slachtoffer] bleek te zijn, lag op de grond, op 3,5 meter van het hek. [7] De bloedsporen op de tegels en de afrastering zijn naar het oordeel van de rechtbank van [slachtoffer] , Uit DNA-onderzoek is namelijk gebleken dat de bemonsteringen van deze sporen een enkelvoudig DNA-profiel hebben opgeleverd dat matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer] waarbij de match telkens een bijzonder hoge zeldzaamheidswaarde heeft (meer dan 1 miljard). [8]
Het letsel bij [slachtoffer] is beschreven in het hiervoor genoemde sectierapport en bestaat uit 11 steekletsels, hematomen, schaafwonden en oppervlakkige huidbeschadigingen.
Het letselonderzoek bij verdachte beschrijft een snijverwonding tussen de duim en de vinger, waarvan verdachte heeft verklaard dat hij dit sneetje denkt te hebben opgelopen toen hij [slachtoffer] stak. Daarnaast zijn beschreven; een huidbeschadiging bij een vinger, de handpalm, een bruine vlek op de rug en een oppervlakkige lijnvormige huidbeschadiging op de linkerzij van het bovenlichaam. [9]
Het letselonderzoek bij [medeverdachte] beschrijft een steekwond onder de borst van 2 cm lang die is gehecht, huidbeschadigingen op beide handen, een kleine huidverkleuring op het hoofd, een kras op de linker onderarm en een vage rode huidverkleuring op de knie. [10]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij een gevecht zag en dat er iemand werd geduwd. Ze zag een echt jongensgevecht, het ging heel hard. Ze hoorde iemand roepen “vuile hond”. Ze zag dat de jongen die geduwd werd tegen de container aankwam. Gevraagd naar de verhoudingen tussen de jongens, verklaarde [getuige 1] dat een jongen die op de grond lag, omhoog kwam. Toen hij omhoog kwam, werd hij door iemand anders geslagen. Hij kwam tegen de container aan. Het leek alsof hij hulp kreeg om over het hek te komen. De jongen die over het hek was geklommen, rende hard weg. De andere jongens liepen de andere kant op. [11]
De rechtbank stelt vast dat op basis van het dossier geen minutieuze reconstructie mogelijk is van de gebeurtenissen op het schoolplein. Er zijn geen camerabeelden van de confrontatie, er zijn geen getuigen die de volledige confrontatie tussen [verdachte] , [medeverdachte] en [slachtoffer] (goed) hebben gezien. [verdachte] en [medeverdachte] hebben uiteenlopend verklaard en [slachtoffer] kan het niet meer navertellen. Er kan dus niet meer precies, als het ware “fragment voor fragment”, worden vastgesteld wanneer wat gebeurde en wie wat wanneer deed. Vaststaat wel dat [slachtoffer] aanzienlijk ernstiger verwondingen bij de confrontatie heeft opgelopen dan verdachten. De vraag is dus welke conclusies wel kunnen worden verbonden aan het voorhanden zijnde (belastende en ontlastende) bewijs. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Toebrengen (dodelijke) steekverwondingen [slachtoffer]
De eerste vraag die de rechtbank beantwoordt, is wie [slachtoffer] de (dodelijke) steekverwondingen heeft toegebracht.
In het kader van het onderzoek zijn twee messen in beslag genomen die als potentiële veroorzaker van het dodelijke letsel van [slachtoffer] kunnen worden aangemerkt.
Eén mes werd onder [medeverdachte] in beslag genomen en het andere mes werd gevonden op de plaats delict en bleek, gelet op de herkenning door [getuige 2] [12] , een mes van [slachtoffer] te zijn.
Het mes waarmee verdachte naar eigen zeggen [slachtoffer] heeft gestoken, is scherprandig en scherppuntig met een lemmet van 1,7 x 9,5 cm. Het (uitklapbare) mes dat van [slachtoffer] zou zijn, is scherprandig en scherppuntig met een lemmet van 2,5 x 14,5 cm. [13] Uit onderzoek door de forensisch patholoog volgt overigens dat, gelet op de steekkanalen en gezien de breedte- en lengtemarge van de messen, beide messen elk op zich of in combinatie de steekletsels bij het slachtoffer kunnen hebben veroorzaakt.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben in de loop van dit onderzoek verschillende verklaringen afgelegd over wie degene is geweest die [slachtoffer] heeft gestoken.
In het begin van het onderzoek verklaarde [medeverdachte] dat hij [slachtoffer] had gestoken, maar daar is hij later op teruggekomen.
Na tijdens zijn eerste verhoren te hebben gezwegen heeft verdachte ( [verdachte] ) in zijn verhoor van 30 oktober 2023 verklaard dat niet [medeverdachte] , maar hijzelf degene is geweest die [slachtoffer] , met het onder [medeverdachte] in beslag genomen mes, heeft gestoken. [14]
De rechtbank betrekt bij beantwoording van de vraag door wie [slachtoffer] is gestoken, ook de resultaten van DNA-onderzoek aan beide messen.
Onderzoek aan het mes van [slachtoffer] (AAOB8724NL)
Uit DNA-onderzoek door het NFI is het volgende gebleken. Het mes dat op het schoolplein is aangetroffen en dat toebehoorde aan [slachtoffer] is bemonsterd.
De snijrand en de punt van het lemmet (AAOB8724#01) bevatten bloedsporen. Hiervan zijn DNA-profielen vervaardigd. Dat leverde een verwijzing op naar minimaal twee personen en de conclusie dat het DNA van [slachtoffer] en [medeverdachte] kan zijn. De kans om dit DNA-mengprofiel te treffen is 350 miljoen keer groter wanneer [slachtoffer] één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is.
De kans om dit DNA-mengprofiel te treffen is 1 miljard keer groter wanneer [medeverdachte] één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is.
Het lemmet bevat meer bloedsporen die bemonsterd zijn (AAOB8724#04). Hiervan zijn DNA-profielen vervaardigd. Dat leverde een verwijzing op naar minimaal twee personen en de conclusie dat het DNA van [slachtoffer] en [medeverdachte] kan zijn. De kans om dit DNA-mengprofiel te treffen is 1 miljard keer groter wanneer [slachtoffer] één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is.
De kans om dit DNA-mengprofiel te treffen is 1 miljard keer groter wanneer [medeverdachte] één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is.
Ook het heft van het mes is bemonsterd op sporen waarin geen bloed is aangetroffen (AAOB8724#10). Hiervan zijn DNA-profielen vervaardigd. Dat leverde een verwijzing op naar minimaal drie personen en de conclusie dat het DNA van [slachtoffer] kan zijn. De kans om dit DNA-mengprofiel te treffen is 1 miljard keer groter wanneer [slachtoffer] één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is.
Ten slotte is van twee bemonsteringen van mes AAOB8724NL (#01 en #04) een onderzoek RNA-orgaantypering uitgevoerd naar de aard van het aanwezige celmateriaal, met name om vast te stellen of er longweefsel in de bemonsteringen aanwezig is. Er is geen longweefsel aangetroffen.
Onderzoek aan het onder [medeverdachte] in beslag genomen mes (AAOB8713NL)
Ook is een mes veiliggesteld bij verdachte [medeverdachte] . Het betrof een ingeklapt mes met een zwart heft. De buitenzijde van het mes was bebloed. De volgende bemonsteringen hebben resultaat opgeleverd:
5. Een deel van een bloedspoor op de punt van het lemmet (AAOB8713#01). Hiervan zijn DNA-profielen vervaardigd. Dat leverde een verwijzing op naar minimaal twee personen en de conclusie dat het DNA van [slachtoffer] en [verdachte] kan zijn. De kans om dit DNA-mengprofiel te treffen is 1 miljard keer groter wanneer [slachtoffer] één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is. De kans om dit DNA-mengprofiel te treffen is 1 miljard keer groter wanneer [verdachte] één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is.
6. Een deel van een bloedspoor op het heft van het mes (AAOB8713#06). Hiervan zijn DNA-profielen vervaardigd. Dat leverde een verwijzing op naar minimaal twee personen en de conclusie dat het DNA van [verdachte] kan zijn. De kans dat het DNA afkomstig is van een willekeurig onbekend persoon dan [verdachte] is door het NFI niet berekend in verband met het resultaat van de bemonstering met nummer AAOB8713#01.
7. Ten slotte is ook hier van twee bemonsteringen van mes AAOB8713 L (#01 en #04) een onderzoek RNA-orgaantypering uitgevoerd naar de aard van het aanwezige celmateriaal, met name om vast te stellen of er longweefsel in de bemonsteringen aanwezig is. Er is geen longweefsel aangetroffen.
Gelet op de hoge zeldzaamheidswaarden, de plaats van aantreffen van de messen en de herkenning door [getuige 2] van een van de messen als zijnde van [slachtoffer] , concludeert de rechtbank dat [verdachte] , [medeverdachte] respectievelijk [slachtoffer] donor zijn van het celmateriaal dat in de betreffende bemonsteringen is aangetroffen. Gelet op het sporenbeeld op het schoolplein, de bij [slachtoffer] en [medeverdachte] vastgestelde (mes-)verwondingen en het feit dat meerdere DNA-matches uit bloedsporen werden verkregen, concludeert de rechtbank dat deze messen zijn gebruikt bij de confrontatie tussen [verdachte] , [medeverdachte] en [slachtoffer] .
In bloedsporen op het mes van [slachtoffer] is zijn celmateriaal aangetroffen, alsmede celmateriaal van [medeverdachte] , zo stelt de rechtbank vast. Dit rechtvaardigt als meest voor de hand liggende conclusie, gezien het bij [medeverdachte] vastgestelde letsel, dat [slachtoffer] met zijn mes [medeverdachte] heeft verwond.
In bloedsporen op het mes dat onder [medeverdachte] in beslag is genomen, is celmateriaal van [verdachte] en [slachtoffer] aangetroffen, zo stelt de rechtbank vast. Dit rechtvaardigt de conclusie, gezien het bij [slachtoffer] vastgestelde letsel, dat [slachtoffer] door [verdachte] is verwond met het mes dat (later) bij [medeverdachte] is aangetroffen.
De rechtbank gaat er op grond van de hiervoor genoemde bevindingen vanuit dat [verdachte] degene is geweest die [slachtoffer] (11 maal) met het onder [medeverdachte] in beslag genomen mes heeft gestoken, nu de verklaring van [verdachte] dat hij [slachtoffer] met voornoemd mes heeft gestoken steun vindt in de hiervoor genoemde objectieve bewijsmiddelen.
Opzet op de dood
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Verdachte heeft [slachtoffer] minimaal 11 maal gestoken met een mes met een lemmet van 9,5 cm, hoofdzakelijk in de rug. Tenminste drie maal heeft hij [slachtoffer] via de rug in de borstholte gestoken, waar zich vitale organen bevinden zoals het hart en de longen. Uit de omstandigheid dat daarbij de borstholte en de longen zijn geperforeerd, leidt de rechtbank af dat verdachte met kracht en diep heeft gestoken.
Een ander met een mes, met kracht, 11 maal in of nabij de rug steken is een handeling die, naar de uiterlijke verschijningsvorm beschouwd, gericht is op de levensberoving van die ander. Door zo te handelen, en keer op keer te steken, had verdachte opzet op het doden van [slachtoffer] . In juridische zin is daarmee geen sprake van voorwaardelijk opzet, maar van vol opzet.
Geen moord
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord, omdat dat impliciet ook ten laste is gelegd.
In geval van moord moet sprake zijn van ‘voorbedachte raad’. Daarbij moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Hij moet dan dus de gelegenheid hebben gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank ziet daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van moord. Verdachte heeft zich wel schuldig gemaakt aan doodslag.
Geen medeplegen
De vraag die vervolgens voorligt is of de verdachte [slachtoffer] samen met zijn broer [medeverdachte] om het leven heeft gebracht, in die zin dat sprake is van het medeplegen van doodslag.
Uit het dossier en wat ter zitting is besproken leidt de rechtbank af dat verdachte [slachtoffer] heeft gestoken tijdens een plotselinge gewelddadige confrontatie tussen hem en zijn broer [medeverdachte] enerzijds en [slachtoffer] anderzijds. Om [medeverdachte] als medepleger van de doodslag op [slachtoffer] aan te kunnen merken, moet op grond van de bewijsmiddelen kunnen worden vastgesteld dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen beide verdachten, gericht op het gezamenlijk uitvoeren van het strafbare feit, in dit geval doodslag.
De vraag is of [medeverdachte] , afgezien van opzet op de samenwerking met verdachte, ook opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
In gevallen als de onderhavige zal het bewijs van het opzet afgeleid moeten worden uit de aard en uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen.
Het dossier bevat geen aanwijzingen dat [medeverdachte] [slachtoffer] heeft gestoken met een mes. Evenmin bevat het dossier aanknopingspunten dat [medeverdachte] [verdachte] heeft aangemoedigd om [slachtoffer] te steken of iets heeft gedaan met als doel dat [verdachte] [slachtoffer] kon steken. Door [verdachte] en [medeverdachte] is weliswaar verklaard over het vastpakken door [medeverdachte] van [slachtoffer] maar die verklaringen zijn verschillend als het gaat om het moment waarop en de omstandigheden waaronder dat gebeurde. [15] In elk geval is dit onvoldoende voor de conclusie dat [medeverdachte] [slachtoffer] heeft beetgepakt en vastgehouden om het [verdachte] mogelijk te maken hem te steken.
Er ontbreekt dus voldoende bewijs voor het oordeel dat ook het opzet van [medeverdachte] gericht was op het doden van [slachtoffer] . Niet is komen vast te staan dat [medeverdachte] op een andere manier een intellectuele of materiële bijdrage van voldoende gewicht aan de doodslag van [slachtoffer] heeft geleverd waaruit zijn opzet op de dood van [slachtoffer] kan worden afgeleid.
De omstandigheid dat [medeverdachte] een bijdrage heeft geleverd aan de confrontatie met [slachtoffer] door een blikje te gooien of, en dan vooral, door hem te slaan nadat [slachtoffer] al meerdere keren was gestoken, is onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van het medeplegen van doodslag.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het medeplegen.
Eindconclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door hem meerdere keren met een mes te steken. Daarmee heeft hij zich schuldig heeft gemaakt aan de doodslag op [slachtoffer] , zoals primair tenlastegelegd.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
primair
hij op
of omstreeks11 oktober 2023 te [plaats] ,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] , opzettelijk
en (al dan niet) met voorbedachten rade
van het leven heeft
/hebbenberoofd door [slachtoffer]
-
een ofmeerdere malen met een
of meerderemes
(sen), althans (een) scherp(e) en of puntig(e) voorwerp(en), te steken
en/of te snijden op/tegen/in de rug en
/ofde zij en
/of(overige) delen van het (boven)lichaam
en/of
- een of meerdere malen te slaan en/of stompen op/tegen het hoofd en/of (boven)lichaam en/of
- een of meerdere malen te schoppen en/of trappen op/tegen het (boven)lichaam.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Primaire feit:
Doodslag

5.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

Standpunt raadsman
De raadsman heeft bepleit dat verdachte een beroep op noodweer toekomt zodat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Verdachte was genoodzaakt [slachtoffer] te steken. [slachtoffer] zou van meet af aan de aanval hebben gezocht door beide verdachten te bedreigen, te zwaaien met een mes en met een mes op [medeverdachte] af te rennen. Nadat de verdachte [slachtoffer] aanvankelijke focus op diens broer [medeverdachte] zou hebben afgeleid door te roepen dat hij ook een mes had, zou [slachtoffer] zijn aandacht naar de verdachte hebben verlegd en op de verdachte zijn af gelopen met een mes. [medeverdachte] zou [slachtoffer] vervolgens hebben beslopen en van achteren met beide armen hebben omklemd, waarna [medeverdachte] en [slachtoffer] in een worsteling op de grond belandden. [medeverdachte] zou daarbij onderop zijn komen te liggen, terwijl zijn voet vast zat in een hekje. [slachtoffer] zou bovenop [medeverdachte] hebben gezeten en vanuit het gezichtspunt van verdachte zijn arm omhoog hebben geheven met daarin vermoedelijk een mes. Toen [medeverdachte] vervolgens “doe iets” riep, zou de verdachte geen andere mogelijkheid hebben gezien dan [slachtoffer] veelvuldig in zijn rug te steken totdat [slachtoffer] zich ogenschijnlijk leek over te geven. Verdachte vreesde dat [medeverdachte] anders zou zijn doodgestoken door [slachtoffer] . [verdachte] reactie voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Van culpa in causa is geen sprake; van noodweer op noodweer evenmin.
Subsidiair is een beroep gedaan op noodweerexces. Als gevolg van een hevige gemoedsbeweging zou [verdachte] door te steken met het mes zijn doorgeschoten in de noodzakelijke verdediging van zijn broer [medeverdachte] .
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is geworden dat [verdachte] zich in een noodweersituatie bevond. Het beroep op noodweer is geheel gebaseerd op de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte] , die onbetrouwbaar zijn, gelet op de wijze van totstandkoming en de vele inconsistenties en tegenstrijdigheden. Voorts is sprake van contra-indicaties voor het door [verdachte] geschetste scenario dat [slachtoffer] de agressor zou zijn geweest. Subsidiair is aangevoerd dat niet is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Ook van noodweerexces is volgens de officier van justitie geen sprake.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die was gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waartegen verdediging noodzakelijk en geboden was. Van een "ogenblikkelijke" aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Voor aanvaarding van het beroep op noodweer is onder meer vereist dat de rechter de feitelijke grondslag ervan aannemelijk acht. De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] heeft gestoken ter verdediging van [medeverdachte] . [medeverdachte] lag toen met de rug op de grond, [slachtoffer] zat boven op [medeverdachte] en had zijn hand met daarin vermoedelijk een mes omhoog gebracht om [medeverdachte] te gaan steken.
Mede uit forensisch onderzoek komt naar voren dat [slachtoffer] (ook) een mes had en dat [medeverdachte] een steekverwonding had, die heeft gereikt tot het paracardiale vet grenzend aan het onderste deel van de linker hartkamer. Hij had onder zijn linkerborst een horizontale streepvormige huidbeschadiging van zo'n 2 cm lang. Technisch, waaronder forensisch bewijs brengt echter beperkingen mee en geeft geen informatie over de vraag door wie deze verwonding is toegebracht en of die handeling vanuit een aanval werd verricht of vanuit zelfverdediging. Het beroep op noodweer door verdachte steunt daarom in dit geval volledig op zijn eigen verklaring en die van [medeverdachte] .
Betrouwbaarheid van de verklaringen
Over de betrouwbaarheid van de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] overweegt de rechtbank als volgt.
In zijn algemeenheid geldt dat een verklaring aan geloofwaardigheid wint als deze vroeg in het opsporingsonderzoek wordt afgelegd en daarna bevestiging vindt in latere onderzoeksresultaten.
[verdachte] en [medeverdachte] hebben na hun aanhouding op 16 oktober 2023 respectievelijk 12 oktober 2023 langere tijd gezwegen ook ná herhaalde confrontatie met voor hen zeer belastende informatie.
[verdachte] heeft op 30 oktober 2023 voor het eerst een verklaring afgelegd inhoudende dat hij [slachtoffer] heeft gestoken en dat dit was ter verdediging van [medeverdachte] .
[medeverdachte] heeft op 5 december 2023 voor het eerst een verklaring afgelegd. Op dat moment beschikte de verdediging al geruime tijd over de verklaring die [verdachte] bij de politie had afgelegd. Bij die gelegenheid en ook nadien heeft [medeverdachte] verklaard dat hij door [slachtoffer] werd aangevallen met een mes en heeft hij niet of nauwelijks gesproken over het steken door verdachte of dat verdachte hem zou hebben verdedigd.
Voorts hebben verdachte en [medeverdachte] op essentiële onderdelen van het beschreven noodweerscenario tegenstrijdig, evident onjuist en ongeloofwaardig verklaard. Daarbij is onder meer het volgende van belang.
Bij het eerste contact met de politie, kort na het geweldsincident vóór zijn aanhouding, heeft [medeverdachte] verklaard dat de onbekende jongen hem stak, dat hij hem daarna eveneens heeft gestoken en dat verdachte hen alleen uit elkaar wilde halen. Bij latere gelegenheden heeft [medeverdachte] ontkend dat hij heeft gestoken, heeft hij verklaard dat hij dit eerder alleen had gezegd om zijn broer te ontlasten en heeft hij verklaard dat hij geen geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer] , behalve het gooien van een blikje tegen [slachtoffer] en het bij de bovenarmen pakken van [slachtoffer] toen [slachtoffer] een stekende beweging maakte richting hem ( [medeverdachte] ).
Ook [verdachte] heeft bij de politie verklaard dat [medeverdachte] geen geweldshandelingen heeft verricht. In een OVC-gesprek van 12 december 2023 met een vriend heeft verdachte echter verteld dat zijn broertje de man, [slachtoffer] , heeft ‘gebost’ (geslagen/rechtbank) nadat hij, verdachte, de man had ‘gedjoekt’ (gestoken/rechtbank) en dat hij dit
nietaan de rechercheur heeft verteld. Dat [medeverdachte] [slachtoffer] heeft gestompt/geslagen vindt ondersteuning in de blauwe plekken en huidverkleuringen aangetroffen op onder meer de bovenzijde van de handen van [medeverdachte] en op het gezicht van [slachtoffer] . Voorts heeft getuige [getuige 1] verklaard dat zij een gevecht zag tussen meerdere jongens dat heel hard ging, waarbij het leek alsof een jongen die op de grond lag klappen kreeg en waarbij de jongen, nadat hij uiteindelijk kon opstaan, tegen een container werd geslagen. Hierna rende die jongen weg. Twee jongens liepen samen weg, de andere kant op, aldus [getuige 1] . De rechtbank begrijpt hieruit dat de jongen die tegen de container geslagen werd, [slachtoffer] was. Het feit dat uit forensisch onderzoek is gebleken dat bloedsporen op de containers zijn aangetroffen, ondersteunt deze toedracht.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte en [medeverdachte] tegenstrijdig hebben verklaard over hun eigen aandeel en het aandeel van de ander.
Verder hebben verdachte en [medeverdachte] verklaard dat het bij een eerdere confrontatie met [slachtoffer] die avond op het plein bij woorden is gebleven, dat [slachtoffer] hierna, zwaaiend met een mes en schreeuwend dat als zij niet binnen 10 minuten weg zouden zijn hij hen zou djoeken, is vertrokken. [slachtoffer] zou al snel terug zijn gekomen, waarna er was gestoken. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij na deze eerste confrontatie, uit vrees voor hun leven, al richting de uitgang van het schoolplein liepen en dat [medeverdachte] zijn hand al op het poortje had, toen [slachtoffer] weer terug kwam en op hen afkwam. [medeverdachte] heeft echter verklaard dat zij niet weggingen, maar op een bankje op het schoolplein zijn gaan zitten en dat verdachte tegen hem zei dat hij het moest laten, omdat hij net een nieuwe baan had, toen [slachtoffer] plotseling weer verscheen.
De rechtbank is van oordeel dat de verschillen in de verklaringen zodanig zijn dat deze niet alleen te verklaren zijn door stress.
Verdachte heeft verklaard dat toen [slachtoffer] dreigend met een mes op [medeverdachte] afging, hij een mes uit zijn jas heeft gehaald en heeft opengeklapt en heeft geschreeuwd dat hij ook een mes had. [slachtoffer] zou toen op hem, [verdachte] , zijn afgekomen en 5 keer met het mes naar [verdachte] hebben gezwaaid waardoor [verdachte] naar achteren moest springen. Volgens [verdachte] sloop [medeverdachte] toen en pakte [slachtoffer] van achter vast bij de armen waarna [medeverdachte] en [slachtoffer] vielen. [medeverdachte] heeft echter, zoals hiervoor al aangehaald, verklaard dat hij [slachtoffer] op een ander moment bij de armen heeft gepakt, namelijk toen [slachtoffer] richting hem ( [medeverdachte] ) stak. Bovendien heeft [medeverdachte] niet verklaard over [slachtoffer] gedrag richting [verdachte] , waaronder het zwaaien met het mes. Tevens heeft [medeverdachte] naar zijn zeggen op het plein geen mes bij verdachte gezien. Ook heeft [medeverdachte] verklaard dat hij niet heeft gezien of gemerkt dat verdachte [slachtoffer] heeft gestoken en dat hij geen verwondingen of bloed bij [slachtoffer] heeft gezien.
De rechtbank acht deze verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte] ongeloofwaardig. Dat [slachtoffer] zich met meerdere steekbewegingen richting [verdachte] keerde, kan [medeverdachte] niet zijn ontgaan.
Gelet op de vele steekverwondingen bij [slachtoffer] en de ernst hiervan, kan ook het vele steken door verdachte [medeverdachte] onmogelijk zijn ontgaan, te meer nu [slachtoffer] , volgens de verklaring van verdachte, op dat moment boven op [medeverdachte] zat.
In het oog springt verder dat [verdachte] heeft verklaard het mes op het schoolplein te hebben weggegooid en dat hij denkt dat [medeverdachte] het mes heeft opgeraapt toen hij ( [verdachte] ) [slachtoffer] tegen het hek aanduwde. Dit verdraagt zich niet met de verklaring van [medeverdachte] dat hij pas in de portiek bij Yildiz, waar zij naar toe waren gegaan na de confrontatie, van [verdachte] heeft gehoord dat [verdachte] [slachtoffer] had gestoken. [medeverdachte] vroeg zijn broer toen om de spullen (het mes en de telefoon) aan hem te geven, omdat [medeverdachte] het op zich wilde nemen.
Alleen al gezien het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] ter verdediging van zijn broer heeft gestoken toen [slachtoffer] boven op [medeverdachte] zat en op het punt stond [medeverdachte] te gaan steken, niet betrouwbaar en dus niet aannemelijk geworden.
Er zijn bovendien contra-indicaties voor het aannemen van een noodweersituatie.
Op de voor- en achterzijde van de pijpen van de broek van [medeverdachte] zijn bloedspatten (dus niet: bloedvegen) aangetroffen, waarvan de rechtbank op basis van de bijzonder hoge zeldzaamheidswaarden van de DNA-matches (meer dan 1 miljard) vaststelt dat het bloed van [slachtoffer] betreft. Zonder nadere verklaring, die ontbreekt, zijn met name de sporen aan de achterzijde van de broek van [medeverdachte] niet te verenigen met het scenario dat verdachte de messteken aan [slachtoffer] heeft toegebracht op het moment dat [slachtoffer] boven op [medeverdachte] zat of over hem heen stond, terwijl [medeverdachte] op zijn rug lag.
Daarnaast is uit de verklaringen van verdachten bij de politie en van verdachte ter zitting niet inzichtelijk geworden op welke wijze en op welk moment [medeverdachte] de steekverwonding aan zijn buik heeft opgelopen. Daarbij merkt de rechtbank op dat [medeverdachte] bij het letselonderzoek door de GGD geen antwoord heeft willen geven op de vraag hoe hij aan de verwonding is gekomen en dat verdachte heeft verklaard dat hij er pas na afloop van het incident achter kwam dat [medeverdachte] was gestoken.
Gelet op al het voorgaande, acht de rechtbank het door verdachte beschreven noodweerscenario niet aannemelijk geworden. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen. Het beroep op noodweerexces slaagt hierom ook niet.
Het feit is dan ook strafbaar. Ook verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

6.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 13 jaar met aftrek wegens het medeplegen van doodslag.
Het standpunt van de verdediging
In geval van een veroordeling heeft de raadsman verzocht te volstaan met een straf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest. Verder is bepleit dat rekening wordt gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is begaan, zoals de dreiging die van de situatie uitging, alsmede het door verdachte en zijn broer niet gewilde gevolg, namelijk dat [slachtoffer] zou overlijden.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 september 2024 blijkt dat verdachte eerder met justitie in contact is geweest voor een geweldsfeit. Hem is in augustus 2022 een taakstraf opgelegd (via een strafbeschikking).
Uit het NIFP-trajectconsult van 18 maart 2024 blijkt niet van een psychiatrisch toestandsbeeld. Volgens de rapportages van de reclassering, laatstelijk van 4 oktober 2024, is op de verschillende leefgebieden geen sprake van problemen. Het recidiverisico wordt als laag ingeschat.
Gebleken is dat de verdenking tegen verdachte en zijn broer heeft geleid tot bedreigingen, als gevolg waarvan verdachtes naaste familieleden hebben moeten verhuizen.
Verdachte heeft samen met zijn broer geweld gepleegd tegen [slachtoffer] . Bij dat groepsgeweld vanuit verdachten is niet alleen geslagen, maar door verdachte ook gestoken met een mes, als gevolg waarvan [slachtoffer] is komen te overlijden. De volgorde waarin het door verdachte en zijn broer gepleegde geweld plaatsvond, is niet exact te reconstrueren. Dat komt doordat verdachten daarover verschillende en ook tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd en [slachtoffer] het niet meer kan navertellen. Dit bemoeilijkt de verwerking voor de nabestaanden, die achterblijven met vragen.
Duidelijk is wel geworden dat verdachte een groot aantal keer met een mes in de rug van [slachtoffer] heeft gestoken. Er zijn 11 steekverwondingen geteld bij de sectie, waarvan 3 dodelijk. Duidelijk is dat de vele messteken bij [slachtoffer] veel pijn hebben veroorzaakt, wat voor angstige laatste levensmomenten moet hebben gezorgd.
De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat in juridische zin sprake is geweest van
medeplegenvan doodslag. Wel is verdachte zelf verantwoordelijk voor de doodslag op [slachtoffer] . Verdachtes broer heeft [slachtoffer] nadat verdachte de messteken had toegebracht nog tegen een container aan geslagen.
[slachtoffer] is overleden als gevolg van de messteken door verdachte, niet door het slaan door verdachtes broer. De gevolgen van het tegen [slachtoffer] gepleegde geweld zijn onomkeerbaar; de hulpdiensten konden zijn leven niet redden. [slachtoffer] heeft de hoogst mogelijke prijs betaald voor het zinloze conflict dat die bewuste avond op het schoolplein is ontstaan.
Het overlijden van de 21-jarige [slachtoffer] heeft uiteraard grote impact op zijn nabestaanden en naasten, zoals bij de uitoefening van het spreekrecht ook is gebleken. Hun leven is onomkeerbaar veranderd.
Verdachte is net als zijn broer verantwoordelijk voor het gepleegde geweld, waarbij verdachte veruit het grootste aandeel heeft vanwege het door de messteken veroorzaakte dodelijke geweld.
Het plegen van geweld, in het openbaar en met gebruikmaking van een mes, tast ook gevoelens van veiligheid in de samenleving aan.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten niet kan worden volstaan met een andere sanctie dan een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het bewijsbare aandeel van verdachte, dat aanzienlijk groter is dan dat van zijn broer.
Hoewel voor doodslag geen landelijke oriëntatiepunten van de gerechten bestaan, neemt de rechtbank als uitgangspunt dat doorgaans voor doodslag een gevangenisstraf wordt opgelegd van tussen de 8 en 12 jaren. Alles afwegend, acht de rechtbank in dit geval een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar met aftrek van het voorarrest passend en geboden. De straf is lager dan geëist, omdat de rechtbank rekening houdt met de eerder opgelegde straffen in min of meer soortgelijke zaken en omdat de rechtbank het medeplegen niet bewezen acht.
Het verzoek van de raadsman tot opheffing van de voorlopige hechtenis zal worden afgewezen, gelet op de beslissingen ex art. 350 Sv.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

7.De beoordeling van de civiele vorderingen

De volgende benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd en een vordering tot
vergoeding van materiële en/of immateriële schade ingediend:
[oma slachtoffer] , oma van [slachtoffer]
Primair vordert de benadeelde partij een bedrag van € 17.500,- als smartengeld. Er is een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde en daardoor is sprake is van ‘aantasting in persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 b BW. Subsidiair is dit bedrag gevorderd als geleden affectieschade. Benadeelde moet als oma van het slachtoffer als naaste worden aangemerkt. Zij leefde op 11 oktober 2023 duurzaam in gezinsverband met het slachtoffer en had de zorg over hem (artikel 108 lid 3 in verbinding met lid 4, aanhef en
onder eBW). En als dat al niet zo is, is zij een persoon die in zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de gekwetste staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij voor toepassing van lid 3 als naaste moet worden aangemerkt (artikel 108 lid 3 in verbinding met lid 4, aanhef en
onder gBW).
[moeder slachtoffer] , moeder van [slachtoffer]
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.745,- aan materiële schade. Deze schade bestaat uit de kosten voor een urn (€ 445,-) en € 1.300,- aan onkosten die verband houden met het afscheid nemen en de crematie.
Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 17.500,- aan affectieschade.
[vader slachtoffer] , vader van [slachtoffer]
Primair vordert de benadeelde een bedrag van € 17.500,- als smartengeld. Er is een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij en daardoor is sprake van ‘aantasting in persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 b BW. Subsidiair is dit bedrag gevorderd als geleden affectieschade. De benadeelde partij heeft als vader op grond van artikel 108 lid 3 in verbinding met lid 4, aanhef en
onder cBW recht op vergoeding van zijn affectieschade.
[partner vader slachtoffer] , partner van [vader slachtoffer]
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 17.500,- als geleden affectieschade. Zij voerde als stiefmoeder een gezamenlijke huishouding met de vader van het slachtoffer vanaf de tijd dat hij in groep 8 zat op de basisschool. Het slachtoffer woonde officieel bij zijn oma, maar die werd ook uitgebreid ondersteund in de verzorging en opvoeding door de andere familieleden, zo ook door benadeelde. Zo ging benadeelde bijvoorbeeld altijd met oma mee naar oudergesprekken. Zij moet daarom als ouder in aanmerking komen voor vergoeding van de affectieschade. Subsidiair doet deze benadeelde partij een beroep op de hardheidsclausule van (artikel 108 lid 3 in verbinding met lid 4, aanhef en
onder gBW) voor het toekennen van het gevorderde bedrag.
[zoon slachtoffer 1]
Mr. Jongstra heeft als gemachtigde van de wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij ( [moeder kinderen slachtoffer] ) de vordering ingesteld. Allereerst vordert de benadeelde partij vergoeding van de materiële schade op grond van artikel 6:108 lid l a BW, de kosten voor het gederfde levensonderhoud. Die derving bedraagt € 25,- per maand, vanaf 11 oktober 2023 totdat [zoon slachtoffer 1] 21 jaar zal zijn geworden. In dit geval dus 213 maanden, is in totaal € 5.325,-.
Daarnaast maakt [zoon slachtoffer 1] op grond van artikel 6:107 jo. 6:108 BW ook aanspraak op een bedrag van € 20.000,- aan affectieschade.
[zoon slachtoffer 2] , zoon van [moeder kinderen slachtoffer]
Mr. Jongstra heeft als gemachtigde van de wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij ( [moeder kinderen slachtoffer] ) de vordering ingesteld. Zij heeft daarbij een DNA-testbericht overgelegd, waaruit volgens [moeder kinderen slachtoffer] volgt dat de benadeelde partij de zoon is van [slachtoffer] . [zoon slachtoffer 2] vordert vergoeding van de materiële schade op grond van artikel 6:108 lid l a BW, de kosten voor het gederfde levensonderhoud. Die derving bedraagt € 25,- per maand, vanaf 11 oktober 2023 totdat Jaycaeno 21 jaar zal zijn geworden. In dit geval dus 229 maanden, is in totaal € 5.725,-
Daarnaast maakt [zoon slachtoffer 2] op grond van 6:107 jo. 6:108 BW ook aanspraak op een bedrag van € 20.000,- aan affectieschade.
Verder vorderen de benadeelden de wettelijke rente over de gevorderde schade en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen grotendeels kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen moeten worden verklaard vanwege het bepleite ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair is op onderdelen gemotiveerd verweer gevoerd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal hierna per benadeelde partij en per vordering de relevante stellingen van partijen in haar oordeel verwerken.
Benadeelde partij [oma slachtoffer]
Vergoeding van immateriële schade als vermeld in artikel 6:106 b BW is in beginsel bedoeld voor degene die zelf letsel oploopt. Bij wijze van grote uitzondering kan dit artikel ook grondslag vormen voor (psychisch) letsel van derden, zoals bijvoorbeeld bij schokschade. Daarover is echter niets aangevoerd door de benadeelde partij. Deze bepaling kan daarom geen grondslag vormen voor enige vergoeding.
De wetgever heeft bij de invoering van de Wet Affectieschade in 2019 de kring van personen bepaald, die recht hebben op een vergoeding van het door nabestaanden ondervonden leed. Grootouders behoren daar niet toe.
De stelling dat de benadeelde duurzaam en in gezinsverband met [slachtoffer] leefde, is onvoldoende onderbouwd. De enkele inschrijving van [slachtoffer] op het adres van benadeelde en het feit dat hij daar regelmatig verbleef, is daarvoor onvoldoende. Dit kan daarom geen grond vormen voor een uitzondering op de regel.
Onvoldoende is komen vast te staan dat zij op het moment van overlijden van [slachtoffer] in zodanige nauwe persoonlijke relatie tot hem stond, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij – nog steeds – als “naaste” moet worden aangemerkt. Haar vordering is daarom niet toewijsbaar.
Het feit dat grootouders in beginsel geen recht hebben op een vergoeding van affectieschade, maakt deze beslissing niet onaanvaardbaar. Mogelijk kan de benadeelde partij haar stelling op dit punt nog nader onderbouwen, maar een nader onderzoek daarnaar levert een onevenredige belasting van deze strafzaak op. De benadeelde partij moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Zij kan haar vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[moeder slachtoffer]
De schade in verband met de kosten van de urn is onderbouwd, erkend en toewijsbaar. Naar het oordeel van de rechtbank zijn ook de onkosten die verband houden met het afscheid nemen en de crematie voldoende onderbouwd, gelet op de (in zoverre beperkte)
nota van de uitvaart, de omvang van de betreffende kosten en de periode waarin deze zijn gemaakt. Het gevorderde bedrag van € 1.745,- zal daarom als materiële schade worden toegewezen.
De rechtbank zal daarnaast een bedrag van € 17.500,- toewijzen wegens affectieschade. De benadeelde partij valt als ouder binnen de kring van personen genoemd in artikel 6:108 lid 4 BW die aanspraak kunnen maken op een vergoeding wegens affectieschade. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade.
[vader slachtoffer]
De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 17.500,- toewijzen wegens affectieschade. De benadeelde partij valt als ouder binnen de kring van personen genoemd in artikel 6:108 lid 4 BW die aanspraak kunnen maken op een vergoeding wegens affectieschade. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade.
[partner vader slachtoffer]
Voor benadeelde partij geldt dat zij als partner van de vader van [slachtoffer] in beginsel geen recht heeft op vergoeding van affectieschade. [slachtoffer] woonde niet bij haar en zij had ook niet de dagelijkse zorg voor hem. De enkele stelling dat zij gedurende enige tijd regelmatig met oma mee is gegaan naar oudergesprekken, maakt niet dat zij als “naaste” moet worden beschouwd in de zin van de hardheidsclausule van artikel 108 lid 3 in verbinding met lid 4, aanhef en
onder gBW. Een mogelijke nadere onderbouwing van haar vordering levert een onevenredige belasting van deze strafzaak op. De benadeelde partij moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Zij kan haar vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[zoon slachtoffer 1]
De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 20.000,- toewijzen wegens affectieschade. De benadeelde partij valt als kind binnen de kring van personen genoemd in artikel 6: 108 lid 4 BW die aanspraak kunnen maken op een vergoeding wegens affectieschade. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade.
[zoon slachtoffer 1] woonde ten tijde van het overlijden van zijn vader niet bij hem, maar bij zijn moeder. [slachtoffer] betaalde geen alimentatie voor zijn zoon. Er was daartoe ook nooit een verzoek gedaan of een vordering ingesteld.
Met de raadsman van de verdachte is de rechtbank allereerst van oordeel dat op dit moment niet kan worden vastgesteld of ook na het achttiende levensjaar nog de verplichting zal bestaan om alimentatie te betalen voor [zoon slachtoffer 1] . Dat is ook niet onderbouwd. De vordering is daarom in ieder geval niet toewijsbaar voor zover die ziet op het 18e tot en met 20e levensjaar van [zoon slachtoffer 1] . De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. [16]
Voor de vaststelling van het schadebedrag dient te worden uitgegaan van wat [slachtoffer] aan benadeelde feitelijk aan alimentatie verstrekte in de periode voorafgaande aan zijn overlijden. Het gaat bij de vergoeding van artikel 6:108 BW immers om de derving van levensonderhoud. Met andere woorden, het levensonderhoud dat wegvalt door het overlijden. [17] Uit de onderbouwing van de vordering en de verklaringen ter zitting is gebleken dat [zoon slachtoffer 1] ’s moeder geen alimentatie aan [slachtoffer] heeft gevraagd, dat hij die ook niet heeft betaald en dat een dergelijke verplichting ook niet aan hem was opgelegd. Daarom is de benadeelde partij ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk.
[zoon slachtoffer 2]
Uit een DNA-test waarvan de uitslag twee weken voor het overlijden van [slachtoffer] bekend is geworden, bleek dat [slachtoffer] de vader van [zoon slachtoffer 2] was. Gelet op de bijzonder hoge bewijswaarde van de match gaat de rechtbank er vanuit dat [slachtoffer] de biologische vader is. [zoon slachtoffer 2] was ten tijde van het overlijden van zijn vader 1 jaar en 11 maanden. Hij woonde net als zijn broertje niet bij zijn vader, maar bij zijn moeder ( [moeder kinderen slachtoffer] ). [zoon slachtoffer 2] en [zoon slachtoffer 1] hebben ook dezelfde moeder. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van
€ 20.000,- toewijzen wegens affectieschade. De benadeelde partij valt als kind binnen de kring van personen genoemd in artikel 6: 108 lid 4 BW die aanspraak kunnen maken op een vergoeding wegens affectieschade. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank acht het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar om [zoon slachtoffer 2] dit bedrag toe te kennen.
Voor [zoon slachtoffer 2] geldt hetzelfde als wat de rechtbank hiervoor over zijn broertje [zoon slachtoffer 1] heeft overwogen. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk in zijn vordering voor zover dit materiële schade (bijdrage in het levensonderhoud) betreft.
Benadeelde partijen [moeder slachtoffer] , [vader slachtoffer] , [zoon slachtoffer 1] en [moeder kinderen slachtoffer]
De rechtbank overweegt dat de gevorderde wettelijke rente over de toe te wijzen bedragen aan immateriële schadevergoeding toewijsbaar is vanaf 11 oktober 2023. Voor de uitgegeven kosten van de urn zal dat 20 november 2023 (factuurdatum) zijn en voor de overige kosten 18 oktober 2023 (voldoende onderbouwd dat de kosten kort na de crematie zijn gemaakt).
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht in alle zaken ook de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht de aan de benadeelde partijen toe te wijzen bedragen aan de Staat te betalen, verhoogd met de wettelijke rente vanaf de in het dictum genoemde data. Eventueel gevorderde proceskosten vallen hier niet onder.
In de duur van de op te leggen gevangenisstraf ziet de rechtbank aanleiding de duur van de gijzeling te matigen tot het in het dictum te melden aantal dagen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis;
 verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde, zoals vermeld onder
‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder
‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Vordering benadeelde partij [moeder slachtoffer]
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de
benadeelde partij
[moeder slachtoffer]van € 1.745 aan materiële schade en € 17.500 aan affectieschade, als volgt vermeerderd met de wettelijke rente:
over € 1.300 vanaf 18 oktober 2023,
over € 445 vanaf 20 november 2023 en
over € 17.500 vanaf 11 oktober 2023,
alles tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [moeder slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 1.745,- aan materiële schade en € 17.500,- aan affectieschade, als volgt vermeerderd met de wettelijke rente:
over € 1.300 vanaf 18 oktober 2023,
over € 445 vanaf 20 november 2023 en
over € 17.500 vanaf 11 oktober 2023,
alles tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.
Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 65 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Vordering benadeelde partij [vader slachtoffer]
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de
benadeelde partij
[vader slachtoffer]van € 17.500,- aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [vader slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 17.500,- affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 61 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Vordering benadeelde partij [zoon slachtoffer 1]
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de
benadeelde partij
[zoon slachtoffer 1]van € 20.000,- aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [zoon slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 20.000,- aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 67 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 verklaart de benadeelde partij [zoon slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van materiële schade;
Vordering benadeelde partij [moeder kinderen slachtoffer]
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de
benadeelde partij
[moeder kinderen slachtoffer]van € 20.000,- aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [moeder kinderen slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 20.000,- aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 67 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 verklaart de benadeelde partij [moeder kinderen slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van materiële schade;
Vordering benadeelde partij [oma slachtoffer]
  • verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten die de verdachte in deze procedure heeft gemaakt, tot vandaag begroot op nul;
Vordering benadeelde partij [partner vader slachtoffer]
 verklaart de
benadeelde partij [partner vader slachtoffer]niet-ontvankelijk in haar vordering tot affectieschade;
 veroordeelt de benadeelde partij in de kosten die de verdachte in deze procedure heeft gemaakt, tot vandaag begroot op nul;
Voor de benadeelde partijen [moeder slachtoffer] , [vader slachtoffer] , [zoon slachtoffer 1] en [moeder kinderen slachtoffer]
 bepaalt dat met betaling aan een benadeelde partij in zoverre de verplichting van verdachte tot betaling aan de Staat voor die benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Mei, voorzitter, mr. L.J. Saarloos en mr. A.P. Sno, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.M. Fransen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 november 2024.
Mr. Fransen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, onderzoek Mosander, ON3R023081, gesloten op 18 april 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal bevindingen ZD 01-02 en ZD 06.
3.Proces-verbaal bevindingen ZD 01-02 en definitief sectierapport van Eurofins van 6 november 2023 in aanvullend forensisch einddossier p. 368-372.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 160-161 ZD.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 127 ZD.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 112 ZD.
7.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, p. 38-41, 44 (FO).
8.Rapport NFI van 4 januari 2024, p. 468 (FO).
9.Proces-verbaal forensisch onderzoek persoon, p. 210 (FO).
10.Proces-verbaal forensisch onderzoek persoon, p. 176-177 (FO).
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] . [getuige 1] , p. 58-59, 61-62.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 92 ZD.
13.Aanvullend deskundigenrapport forensische pathologie Eurofins, p. 515 (FO).
14.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 594 ZD.
15.Volgens [verdachte] sloop [medeverdachte] van achter naar [slachtoffer] toen [slachtoffer] 5x met een mes naar hem ( [verdachte] ) zwaaide en pakte [medeverdachte] [slachtoffer] toen van achter beet. Volgens [medeverdachte] pakte hij [slachtoffer] beet toen deze met een mes naar hem ( [medeverdachte] ) uithaalde.
17.HR 10 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG8781, NJ 2009/386, rov 3.3.2