In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 30 oktober 2024 uitspraak gedaan in een incident tot betaling van een voorschot. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Overweel, vorderde een voorschot van € 50.000,00 van de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.H. Muller, in afwachting van de einduitspraak in de hoofdzaak. De eiser stelt dat er gebreken zijn geconstateerd aan de dakopbouw die door de gedaagde is gerealiseerd, en dat deze gebreken leiden tot schade die hij wil beperken door het voorschot te ontvangen voor herstelwerkzaamheden. De gedaagde heeft verweer gevoerd en betwist dat de eiser niet kan wachten op de uitkomst van de hoofdzaak, en stelt dat de vordering van de eiser niet voldoende vaststaat.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiser niet heeft aangetoond dat de einduitspraak in de hoofdzaak niet kan worden afgewacht. Bovendien is de rechtbank van mening dat de vordering van de eiser (nog) niet voldoende vaststaat en niet eenvoudig kan worden vastgesteld in deze incidentele procedure. De rechtbank heeft de vordering van de eiser tot betaling van het voorschot afgewezen en de eiser veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 1.392,00. De hoofdzaak is verwezen naar de rol van 11 december 2024 voor conclusie van antwoord aan de zijde van de gedaagde.