Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant] ,wonende te [woonplaats] , België,
[de vennootschap] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/331820 / HA ZA 18-171)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie in het incident;
- de antwoordmemorie in het incident;
- de memorie van grieven met producties en eiswijziging
- de memorie van antwoord met producties.
3.De beoordeling
In het incident
- 2.1. [de vennootschap] was eigenaresse van een onroerende zaak aan de [adres 1]
te [vestigingsplaats] . Dit pand is een voormalig klooster dat door [de vennootschap]
is verbouwd tot een zorgresidentie voor het verlenen van zorg aan
hulpbehoevende en veelal dementerende bejaarden.
onder andere STB ingeschakeld (…).
voor een bedrag van € 297.500,- inclusief btw. Deze voorschotnota is op 10 juli 2007
door [de vennootschap] betaald.
neergelegd in een notariële akte, waarbij partijen hebben aangegeven dat STB een
vordering heeft op [de vennootschap] van € 759.371,97, bestaande uit een bedrag van €
738.371,97 voor door STB ten behoeve van [appellanten c.s.] verrichte werkzaamheden en
een bedrag van € 21.000,- aan rente in verband met niet tijdige voldoening van de
hiervoor genoemde vordering.
van € 69.028,90, waarbij de eerste termijn moest worden voldaan op 15 februari
2012 en de elfde en laatste termijn op 15 december 2012.
In artikel 3 van deze overeenkomst is bepaald dat [de vennootschap] elk bedrag dat onder
deze overeenkomst verschuldigd is zal voldoen zonder kosten voor STB en zonder
enige aftrek, inhouding van belastingen onder elke jurisdictie of verrekening.
In artikel 7 van deze overeenkomst is bepaald dat [appellant] zich tot borg stelt voor de
nakoming van de verplichtingen van [de vennootschap] uit hoofde van deze overeenkomst
en de financieringsdocumentatie.
- 2.8. Tot zekerheid van de nakoming van de verplichtingen voortvloeiende uit
hiervoor sub 2.4. genoemde overeenkomst heeft [appellant] ten behoeve van STB op 23
februari 2012 een recht van hypotheek gevestigd op aan [appellant] in eigendom
toebehorend onroerend goed, te weten een aantal appartementsrechten gelegen aan
de [adres 2] te [vestigingsplaats] respectievelijk het [adres 3] te [vestigingsplaats] .
- 2.9. Bij brief van 8 mei 2013 heeft de advocaat van STB [de vennootschap]
gesommeerd binnen drie dagen een bedrag te voldoen van € 368.953,89, zijnde een
achterstand van € 219.343,00 op de overeengekomen betalingsregeling en een
bedrag van € 149.250,89 aan openstaande facturen, die niet onder de
betalingsregeling vallen.
- 2.10. Op 25 juni 2013 is op verzoek van STB executoriaal beslag gelegd op de aan
toebehorende onroerende zaak te [vestigingsplaats] , gelegen aan [adres 1] (de
hiervoor genoemde zorgresidentie) alsmede op een aan [appellant] toebehorende
onroerende zaak te [vestigingsplaats] , gelegen aan de [adres 4] .
- 2.11. Op 2 juni 2017 heeft STB aan [appellant] de executoriale verkoop aangezegd
van de onroerende zaak aan de [adres 4] te [vestigingsplaats] . Hierop heeft [appellant] een kort
geding gestart, strekkende tot het staken van die executie. Bij vonnis van 5 juli 2017
heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant de vorderingen van
afgewezen. STB heeft vervolgens van de executie van deze onroerende zaak
(een bij het voormalige klooster behorend zwembad) voortgezet. De opbrengst was
€ 47.000,00.
- een verklaring voor recht dat zij niets meer aan STB verschuldigd zijn;
- STB te veroordelen aan [appellanten c.s.] alle schade te vergoeden die zij reeds hebben
geleden en/of nog zullen lijden als gevolg van de executie van de hypotheekakte, de
executie van het zwembad te [vestigingsplaats] daaronder begrepen en verwijzing naar de
schadestaatprocedure.
Daarnaast hebben zij in incident gevorderd een voorlopige voorziening te treffen.
[appellanten c.s.] hebben aan hun vorderingen in eerste aanleg onder meer ten grondslag gelegd dat bij het opstellen van de geldleningsovereenkomst van 16 januari 2012 geen rekening is gehouden met de door hen betaalde voorschotnota ad € 297.500,-.
1) STB te veroordelen € 297.500,- aan [appellanten c.s.] te betalen, te vermeerderen met
de wettelijke rente;
2) een verklaring voor recht dat [appellanten c.s.] gerechtigd is al hetgeen zij verschuldigd is
aan STB uit hoofde van de notariële akte van geldlening te verrekenen met al
hetgeen [appellanten c.s.] van STB te vorderen heeft uit hoofde van het sub 1 gevorderde,
althans dat [appellanten c.s.] niets meer aan STB verschuldigd zijn;
3) STB te veroordelen aan [appellanten c.s.] alle schade te vergoeden die zij reeds heeft
geleden en/of nog zal lijden als gevolg van de executie van de hypotheekakte, de
executie van het zwembad te [vestigingsplaats] daaronder begrepen en verwijzing naar de
schadestaatprocedure.
“Hiermee is aangegeven dat, hoewel een voorlopige voorziening in de regel - behoudens hoger beroep van het provisionele vonnis – haar werking behoudt totdat de einduitspraak in de hoofdzaak in kracht van gewijsde is gegaan, zij eveneens haar werking verliest indien de hoofdzaak wordt ingetrokken.”(Kamerstukken II, 26 855 nr. 3, p.129).