ECLI:NL:RBGEL:2024:7790

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
880454-19; 96/012780-19; 96/117330-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitstel voorwaardelijke invrijheidstelling en ontvankelijkheid openbaar ministerie

Op 8 november 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1992 en momenteel gedetineerd, had eerder een gevangenisstraf van 5 jaar en 3 maanden opgelegd gekregen, naast eerdere veroordelingen van 2 weken gevangenisstraf. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende processtukken en rapporten van de reclassering en DJI. De officier van justitie diende op 21 oktober 2024 een vordering tot uitstel in, maar de raadsvrouw van de veroordeelde stelde dat deze vordering niet tijdig was ingediend, aangezien deze uiterlijk dertig dagen voor de VI-datum, vastgesteld op 13 november 2024, op de griffie had moeten zijn ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en dat er geen verontschuldigende omstandigheden waren aangevoerd door het openbaar ministerie. Hierdoor verklaarde de rechtbank het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/880454-19; 96/012780-19; 96/117330-19
VI-zaaknummer: 99-000491-16
Datum uitspraak: 8 november 2024
Beslissingvan de meervoudige kamer ingevolge artikel 6:2:13 van het Wetboek van Strafvordering
in de zaak van

de officier van justitie

tegen

[veroordeelde] , (hierna: veroordeelde)

geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in P.I. [verblijfplaats] .
Raadsvrouw: mr. E.A.M.J. Heffels, advocaat in Arnhem.

De procedure

Bij onherroepelijk geworden vonnis van deze rechtbank van 6 november 2019 is veroordeelde tot een gevangenisstraf veroordeeld voor de duur van 5 jaar en 3 maanden. Bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Zeeland-West Brabant van 21 mei 2019 is veroordeelde tot een gevangenisstraf veroordeeld voor de duur van 2 weken en bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Zeeland-West Brabant van 2 augustus 2019 is veroordeelde tot een gevangenisstraf veroordeeld voor de duur van 2 weken.
Bij Besluit voorwaardelijke invrijheidstelling van 21 maart 2023 en het Wijzigingsbesluit voorwaardelijke invrijheidstelling van 8 juli 2023 is veroordeelde VI verleend en op 1 augustus 2023 feitelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en meerdere bijzondere voorwaarden. Op 1 augustus 2023 is hij geplaatst in de FPA [FPA-plaats] , locatie [locatie] (RIBW). Op 13 december 2023 is de voorwaardelijke invrijheidstelling herroepen voor de duur van 150 dagen omdat hij zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. Veroordeelde is op 27 februari 2024 in de FPA [FPA-plaats] in [plaats] geplaatst. Op 11 april 2024 is de voorwaardelijke invrijheidstelling met 30 dagen uitgesteld. Op 10 mei 2024 is er wederom een besluit genomen dat veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid kan worden gesteld. Op 12 juli 2024 is veroordeelde teruggeplaatst naar de P.I. in [verblijfplaats] en op 22 augustus 2024 is de voorwaardelijke invrijheidstelling herroepen voor de duur van 120 dagen. Na deze herroeping is de nieuwe VI-datum bepaald op 13 november 2024.
De officier van justitie heeft een vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 120 dagen ingediend, dat op 21 oktober 2024 bij de griffie van deze rechtbank is ontvangen.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de volgende processtukken:
  • het adviesrapport van de reclassering van 29 juni 2023;
  • het adviesrapport van de reclassering van 14 november 2023;
  • het adviesrapport van de reclassering van 12 juli 2024;
  • het adviesrapport van de reclassering van 3 oktober 2024;
  • het advies van DJI van 3 oktober 2024.
Ter zitting van 1 november 2024 zijn gehoord:
  • veroordeelde;
  • zijn raadsvrouw mr. E.A.M.J. Heffels;
  • de deskundige A. Geertsema, reclasseringswerker (via Teamsverbinding);
  • de deskundige J. van der West-Visser, plv. hoofd detentie en re-integratie bij P.I. Leeuwarden (via Teamsverbinding); en
  • de officier van justitie, mr. A.C. Waterman.

Ontvankelijkheid

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu de officier van justitie haar vordering niet tijdig heeft ingediend. De vordering dient immers uiterlijk dertig dagen voor het tijdstip van de voorwaardelijke invrijheidstelling op de griffie van de rechtbank te zijn ontvangen. Uit de vordering blijkt dat deze op 21 oktober 2024 bij de griffie is ontvangen en dus niet uiterlijk dertig dagen vóór de VI-datum, die is bepaald op 13 november 2024.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie wel ontvankelijk is. De termijnoverschrijding is verschoonbaar en het verzuim zou gepasseerd moeten worden.
Beoordeling
Nu de veroordelingen alle zijn uitgesproken in 2019, is op de voorwaardelijke invrijheidstelling de regeling van toepassing zoals die gold tot de inwerkingtreding op 1 juli 2021 van de wet van 24 juni 2020. Stb. 2020, 224.
Artikel 6.6.8. lid 6 (oud) Sv luidt:
De vordering, bedoeld in het vierde lid, dient uiterlijk dertig dagen vóór het tijdstip van voorwaardelijke invrijheidstelling te zijn ontvangen op de griffie van de rechtbank. Het openbaar ministerie is in een later ingediende vordering ontvankelijk indien het aannemelijk maakt dat een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid zich eerst nadien heeft voorgedaan.
Na de op 22 augustus 2024 uitgesproken herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met 120 dagen, is de nieuwe VI-datum bepaald op 13 november 2024. De vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling is ter griffie ingekomen op 21 oktober 2024. Dat is niet uiterlijk dertig dagen vóór de VI-datum. Dat dient in beginsel te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, nu niet is gesteld of gebleken dat zich een grond voor het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling pas nadien heeft voorgedaan, zoals nader bepaald in de tweede zin van deze bepaling (in gelijke zin Rb Noord-Nederland 14 december 2017, NBstraf 2018/96; Rb Limburg 5 december 2014, ECLI:NL:RBLIM:2014:10550; Rb Limburg 10 januari 2014, ECLI:NL:RBLIM:2014:690). Van de zijde van het openbaar ministerie is geen verontschuldigende omstandigheid aangevoerd en aldus zal de rechtbank beslissen dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is.

De beslissing

De rechtbank:
verklaarthet openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering.
Deze beslissing is gegeven door mr. F.J.H. Hovens, als voorzitter, mr. W. Bruins en mr. R.P.W. van de Meerakker, als rechters in tegenwoordigheid van mr. S.A. Teger, griffier, en
bij vervroeginguitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 november 2024.
mrs. Hovens en Van de Meerakker zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.