Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procesgang
- een overzicht van de tijd die veroordeelde in de strafzaak met parketnummer 03/704535-11 in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
- een executieoverzicht inzake het vonnis van 18 oktober 2011 en eventueel andere vrijheidsstraffen, welke de veroordeelde heeft ondergaan en welke aaneensluitend ten uitvoer zijn gelegd;
- een weergave van de berekening van de in de vordering genoemde ‘voorlopige VI-datum’ op 6 oktober 2014.
2.De vordering
3.De behandeling ter zitting
4.De beoordeling
Vanaf 15 maart 2011 werd ingevolge een bevel daartoe van 27 oktober 2010 het voorwaardelijk opgelegde gedeelte van de bij vonnis van 5 juni 2007 uitgesproken straf voor de duur van 18 maanden ten uitvoer gelegd.
Wet van 6 december 2007 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de vervroegde invrijheidstelling in een voorwaardelijke invrijheidstellingen artikel 15 Wetboek van Strafrecht (oud) moesten op grond van het vonnis van 5 juni 2007 en het bevel tot tenuitvoerlegging van 27 oktober 2010 nog 140 dagen gevangenisstraf ten uitvoer worden gelegd. Blijkens meergenoemde TULP/MIR registratiekaart is echter in weerwil van voornoemde wetsbepaling op de executie van het (aanvankelijk) voorwaardelijk opgelegde deel van de gevangenisstraf geen vervroegde invrijheidstelling toegepast, waardoor de veroordeelde per saldo 180 dagen in plaats van 140 dagen in detentie heeft verbleven. Derhalve 40 dagen te lang.