ECLI:NL:RBGEL:2024:7778

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
ARN 23_7361
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WOZ-waarde en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 31 oktober 2024 uitspraak gedaan in een herzieningsverzoek van verzoekster, die eerder op 8 februari 2022 niet-ontvankelijk was verklaard in haar beroep tegen de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelasting, omdat zij het griffierecht niet had betaald. Verzoekster heeft op 16 februari 2022 herziening gevraagd van deze uitspraak op basis van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tijdens de zitting op 25 september 2024 heeft de gemachtigde van verzoekster het verzoek ingetrokken. De heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen heeft vervolgens verzocht om een proceskostenvergoeding, omdat hij van mening was dat er sprake was van een nutteloze procedure.

De rechtbank heeft de verzoeken van de heffingsambtenaar beoordeeld en vastgesteld dat er sprake was van onredelijk gebruik van procesrecht door verzoekster. De rechtbank overwoog dat verzoekster van meet af aan had moeten weten dat haar verzoek kansloos was, gezien het feit dat zij het griffierecht niet had betaald. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar in het gelijk gesteld en verzoekster veroordeeld tot betaling van € 36,88 aan proceskosten. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de tijd die de heffingsambtenaar heeft besteed aan de voorbereiding en het bijwonen van de zitting, evenals de parkeerkosten die hij heeft gemaakt.

De uitspraak is gedaan door rechter R.A. Eskes en is openbaar uitgesproken. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/7361

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

op het verzoek van

[verzoekster], in [vestigingsplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen, de heffingsambtenaar.

Inleiding

De rechtbank heeft op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in de beroepszaak met zaaknummer AWB 20/4025. Bij brief van 16 februari 2022 heeft verzoekster herziening gevraagd van deze uitspraak als bedoeld in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft het verzoek op 25 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde en, namens de heffingsambtenaar, [naam] deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

1. Op grond van artikel 8:119 van de Awb kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
ij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. In de uitspraak van 8 februari 2022 heeft de rechtbank het beroep van belanghebbende ter zake van de WOZ-waarde en aanslag onroerendezaakbelasting van [adres] niet-ontvankelijk verklaard, omdat belanghebbende het griffierecht niet had betaald.
3. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde het verzoek ingetrokken.
4. De heffingsambtenaar heeft verzocht om een vergoeding van zijn proceskosten op grond van artikel 8:75 lid 1 van de Awb. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat sprake is geweest van een nutteloze procedure, die hem veel tijd heeft gekost. Hij heeft verzocht om een vergoeding van € 42,50 per uur voor de tijd die hij heeft besteed aan het voorbereiden van de zitting en het bijwonen van de zitting, in totaal twee uur [1] . Daarnaast heeft de heffingsambtenaar verzocht om vergoeding van de parkeerkosten, begroot op € 5.
5. Belanghebbende voert verweer. Zij is van mening dat de heffingsambtenaar niet had hoeven komen op de zitting. Er was namelijk maar vijf minuten voor de behandeling van de zaak uitgetrokken. Daaruit had de heffingsambtenaar kunnen afleiden dat er geen inhoudelijke behandeling zou plaatsvinden. Dit had in dit geval te maken met het feit dat het griffierecht in de herzieningszaak evenmin is betaald. De heffingsambtenaar had eenvoudig kunnen bellen met de griffie van de rechtbank om te achterhalen of het nodig was dat hij zou komen.
6. Op grond van artikel 8:75 van de Awb is de bestuursrechter bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter heeft moeten maken. Een natuurlijke persoon kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Hoewel belanghebbende geen natuurlijke persoon is, acht de rechtbank deze maatstaf als uitgangspunt bruikbaar in alle gevallen waarin het bestuursorgaan een kostenvergoeding vraagt ten laste van de belanghebbende.
7. In dit geval is naar het oordeel van de rechtbank sprake van onredelijk gebruik van procesrecht. Daarbij weegt de rechtbank mee dat belanghebbende van meet af aan moet hebben geweten dat haar verzoek kansloos was en dat zij geen goede verklaring heeft gegeven voor het indienen van het verzoek. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd betreft immers de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep omdat belanghebbende het griffierrecht niet had betaald. Zij heeft in de herzieningsprocedure niets aangevoerd dat kan afdoen aan dat oordeel. Daar komt bij dat zij ook in deze procedure het griffierecht niet heeft betaald.
8. De rechtbank begrijpt het verweer van belanghebbende aldus dat zij van mening is dat geen sprake is van in redelijkheid door de heffingsambtenaar gemaakte kosten. De rechtbank deelt dat standpunt niet. De heffingsambtenaar is uitgenodigd voor de zitting en heeft besloten te komen. Niets verplicht hem ertoe op basis van het feit dat maar vijf minuten voor de zaak is uitgetrokken op voorhand de rechtbank te vragen of zijn komst nodig is. Wat de hoogte van de vergoeding betreft overweegt de rechtbank als volgt. Anders dan Rechtbank Oost-Brabant [2] is de rechtbank van oordeel dat de kosten voor het bijwonen van de zitting als verletkosten in de zin van artikel 1, onder e, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden aangemerkt. Het gaat daarbij immers om verletkosten van “een partij”. De heffingsambtenaar is een partij. Het betreft kosten van tijdsverzuim voor het bijwonen van de zitting [3] : in de tijd dat de heffingsambtenaar op de zitting heeft moeten zijn, heeft hij geen andere dingen kunnen doen. Dat het zittingswerk behoort tot de gewone werkzaamheden van de heffingsambtenaar, doet daar niet aan af. Wel is de tijdsduur beperkt tot de tijd van de zitting inclusief wachttijd en reistijd. Het inboeken en doorlezen van stukken wordt niet meegerekend [4] . De rechtbank stelt het tijdsverzuim in redelijkheid op anderhalf uur. Tegen het uurtarief van € 21,25 heeft belanghebbende geen argumenten aangevoerd. Daarmee komt het te vergoeden bedrag aan verletkosten op € 31,88. Daarnaast bestaat recht op vergoeding van reiskosten. Gewoonlijk betreffen deze de kosten per openbaar vervoer tweede klas. De heffingsambtenaar heeft echter gevraagd om € 5 voor parkeerkosten. Dit is een lager bedrag dan de kosten van de trein, zodat de rechtbank het bedrag zal matigen tot de verzochte € 5.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verzoekster tot betaling van € 36,88 aan proceskosten aan de heffingsambtenaar.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in aanwezigheid van H. van Huigenbos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Inclusief een halfuur wachttijd voor de zitting omdat de gemachtigde te laat was vanwege een file.
2.Rechtbank Oost-Brabant 27 december 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:5684.
3.Hoge Raad 16 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2082.
4.Zie het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad.