Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
1.[ged in conv/eis in reconv sub 1] ,
[naam 1],
2.
[ged in conv/eis in reconv sub 2],
1.De procedure
2.De feiten
Op 5 april 2023 heeft [eis in conv/verw in reconv] [naam 1] in gebreke gesteld.
3.Het geschil
tot betaling van schadevergoeding voor een bedrag van € 238.196,70. Verder vordert [eis in conv/verw in reconv] dat [naam 1] en [ged in conv/eis in reconv sub 2] worden veroordeeld tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten, beslagkosten en proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente. De aanvankelijk bij de dagvaarding ingestelde vordering – samengevat – tot wijziging van de aannemingsovereenkomst met hoofdelijke veroordeling van [naam 1] en [ged in conv/eis in reconv sub 2] tot volledige vooruitbetaling van de openstaande facturen en resterende aanneemsom, heeft [eis in conv/verw in reconv] ingetrokken bij de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie.
(onder 3.1 hiervoor), heeft [ged in conv/eis in reconv sub 2] bij akte van 11 juli 2024 de voorwaardelijke reconventionele eis ook ingetrokken.
4.De beoordeling
de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid en de context waarin partijen optraden. Ook gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden die hebben plaatsgevonden nadat de overeenkomst is gesloten, kunnen van belang zijn. [2]
Dit is namens [eis in conv/verw in reconv] tijdens de mondelinge behandeling toegelicht. Verder verklaarden beide partijen dat [ged in conv/eis in reconv sub 2] pas voor het eerst verscheen bij de feestelijke aftrap
van de bouwwerkzaamheden in december 2022. Deze omstandigheden wijzen erop dat aanbod en aanvaarding van de opdracht slechts tussen [eis in conv/verw in reconv] en [naam 1] hebben plaatsgevonden.
De opdrachtbevestiging waarin de opdracht van ruim € 2,5 miljoen werd bevestigd aan [eis in conv/verw in reconv] is uitsluitend in de aanhef gericht aan “Dhr. [naam 1] ”. Alleen [naam 1] heeft deze opdrachtbevestiging voor akkoord getekend. Ook op de inschrijfbegroting is slechts [naam 1] als opdrachtgever en debiteur vermeld. Het contactoverzicht, opgesteld kort voor de feestelijke aftrap van de bouwwerkzaamheden
in december 2022, vermeldt eveneens alleen de contactgegevens van [naam 1] . Weliswaar staat in deze stukken soms ook als opdrachtgever vermeld “Fam. [naam 1] ” of “heer/mevrouw [naam 1] ”, maar uit de stukken blijkt dat zij gericht zijn aan [naam 1] als opdrachtgever.
is van oordeel dat [eis in conv/verw in reconv] daaruit niet de wil van [ged in conv/eis in reconv sub 2] mocht afleiden om zich persoonlijk te binden aan de financiële verplichting van ruim € 2,5 miljoen, laat staan dat
zij hiermee contractspartij werd. Dit mede in verband met de wijze waarop de overeenkomst uitsluitend met [naam 1] tot stand was gekomen (onder 4.4) en de financiële stukken waarop uitsluitend [naam 1] akkoord had gegeven (onder 4.5).
tot aan de dagvaarding consequent [naam 1] aangesproken tot betaling. Dit blijkt uit de aanmaning van 7 maart 2023, de aankondiging van het retentierecht van 24 maart 2023, de ingebrekestelling van 5 april 2023 en het beslag dat [eis in conv/verw in reconv] uitsluitend ten laste van [naam 1] heeft laten leggen op 23 mei 2023. Pas bij de e-mail van 26 mei 2023 waarin [eis in conv/verw in reconv] aan [naam 1] de dagvaarding aanzegt, is [ged in conv/eis in reconv sub 2] in de kopie meegenomen. Daaruit blijkt dat ook [eis in conv/verw in reconv] ervan uitging dat [naam 1] haar wederpartij was en dat zij [naam 1] tot betaling diende te bewegen.
en de vijfde tot negende factuur geheel niet heeft betaald. Deze facturen zijn allemaal opeisbaar.
haar gestelde schade, en de hoogte ervan, onvoldoende heeft onderbouwd.
van artikel 6:96 lid 6 BW. [eis in conv/verw in reconv] heeft het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten vermeerderd met btw. De gevorderde btw is niet toewijsbaar, nu [eis in conv/verw in reconv] niet heeft gesteld geen ondernemer te zijn in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 of als ondernemer een vrijgestelde prestatie verricht te hebben. Het gevorderde bedrag van € 4.731,43 is daarom hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 3.910,27 zonder btw bij een hoofdsom van € 427.053,95.
De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot het bedrag van € 3.910,27. De wettelijke rente wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
het bepaalde in artikel 721 Rv op straffe van nietigheid voorgeschreven exploot van overbetekening van een afschrift van de dagvaarding aan ABN AMRO als derde-beslagene. Bij gebreke daarvan kan niet worden beoordeeld of de wettelijke termijnen en formaliteiten ten aanzien van ABN AMRO in acht zijn genomen.