ECLI:NL:RBGEL:2024:7190

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
429115
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen voor uitgeleend personeel met geschil over vertegenwoordigingsbevoegdheid

In deze civiele zaak vordert eiseres betaling van € 32.152,50 aan facturen voor door haar aan gedaagde uitgeleend personeel. De rechtbank oordeelt dat gedaagde een bedrag van € 7.650,00 moet betalen, aangezien gedaagde erkent dat dit bedrag verschuldigd is. Daarnaast wordt een bedrag van € 4.500,00 toegewezen, dat gedaagde ten onrechte aan een ingeleend persoon heeft betaald in plaats van aan eiseres. De rechtbank komt tot de conclusie dat de overgelegde werkbonnen onvoldoende onderbouwing bieden voor de gefactureerde uren, omdat de persoon die deze werkbonnen heeft getekend niet bevoegd was. Eiseres kan zich niet beroepen op de algemene voorwaarden, omdat gedaagde zich terecht op vernietiging heeft beroepen. De procedure omvat een tussenvonnis en aanvullende producties, en de rechtbank wijst de vordering voor het overige af. Eiseres heeft onvoldoende bewijs geleverd voor de gefactureerde uren en de vordering tot buitengerechtelijke incassokosten en rente wordt afgewezen. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/429115 / HA ZA 23-539
Vonnis van 23 oktober 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. L.M. Ravestijn,
tegen
[gedaagde],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. B. Blom.

1.De zaak in het kort

1.1.
[eiseres] vordert betaling van € 32.152,50 aan facturen voor door haar aan [gedaagde] uitgeleend personeel. De rechtbank wijst een bedrag van € 7.650,00 toe, nu [gedaagde] erkent dat zij dit bedrag moet betalen. De rechtbank wijst ook een bedrag toe van € 4.500,00. Dit bedrag heeft [gedaagde] ten onrechte betaald aan één van de ingeleende personen in plaats van aan [eiseres] . [gedaagde] heeft niet duidelijk gemaakt dat zij aan deze persoon mocht betalen in plaats van aan [eiseres] . [gedaagde] heeft (het overige deel van) de facturen onbetaald gelaten, omdat volgens haar voor deze gefactureerde uren niet is gewerkt. De rechtbank komt tot het oordeel dat de overgelegde werkbonnen onvoldoende onderbouwing zijn voor de gefactureerde uren. De persoon die deze werkbonnen heeft getekend was namelijk daartoe niet bevoegd dan wel is niet de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid gewerkt. Tot slot kan [eiseres] zich niet op de algemene voorwaarden beroepen, nu [gedaagde] zich terecht op vernietiging heeft beroepen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 maart 2024,
- de aanvullende producties van [eiseres] ingekomen op 27 juni 2024 en 11 juli 2024,
- het verkorte proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 12 juli 2024.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De feiten
3.1.
[eiseres] houdt zich (onder meer) bezig met het uitlenen en detacheren van personeel. [gedaagde] drijft een onderneming die zich (onder meer) bezighoudt met projectontwikkeling.
3.2.
In 2022 heeft [gedaagde] van [eiseres] personeel ingeleend voor de realisatie van een opvanglocatie voor Oekraïners. [eiseres] heeft hiervoor aan [gedaagde] facturen toegezonden.
3.3.
[gedaagde] heeft in oktober en november 2022 een bedrag overgemaakt van in totaal € 4.500,00 aan één van de ingeleende personen, de heer [naam 1] .
3.4.
[gedaagde] heeft een deel van de facturen onbetaald gelaten. Partijen zijn niet tot een regeling gekomen over de betaling van deze facturen.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert – samengevat – dat de rechtbank voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van € 32.152,50 te vermeerderen met de contractuele rente van 1% per maand,
[gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van de contractuele buitengerechtelijke incassokosten van 15% van de hoofdsom, zijnde € 4.822,88 althans subsidiair een bedrag gebaseerd op de Wet incassokosten per 1 juli 2012, zijnde € 1,096.53,
[gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
4.2.
[eiseres] legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. [eiseres] en [gedaagde] zijn overeengekomen dat [eiseres] personeel levert aan [gedaagde] en dat [gedaagde] de door het ingeleende personeel gewerkte uren factureert. [eiseres] vordert betaling van het nog openstaande gefactureerde bedrag van € 32.152,50. [eiseres] maakt daarnaast op basis van de algemene voorwaarden aanspraak op de contractuele rente van 1% per maand en de buitengerechtelijke incassokosten van 15% van de hoofdsom.
4.3.
[gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure. [gedaagde] betwist de vorderingen van [gedaagde] en voert daarnaast als verweer dat [eiseres] geen beroep kan doen op bedingen uit de algemene voorwaarden, nu [gedaagde] deze heeft vernietigd. [gedaagde] heeft tot slot een bedrag van € 4.500,00 bevrijdend betaald aan de heer [naam 1] , een door [eiseres] aan [gedaagde] uitgeleend personeelslid.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Geen beroep op klachttermijn
5.1.
[eiseres] doet een beroep op de algemene voorwaarden. Zij meent dat [gedaagde] op basis van de algemene voorwaarden binnen vijf werkdagen had moeten klagen over de (hoogte van) de facturen.
5.2.
Op basis van artikel 6:233 onder b Burgerlijk Wetboek (BW) is een beding vernietigbaar als de gebruiker (hier: [eiseres] ) aan de wederpartij (hier: [gedaagde] ) niet een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. Artikel 6:234 BW bepaalt de wijze waarop deze mogelijkheid kan worden geboden.
5.3.
[gedaagde] heeft zich beroepen op de vernietiging van de bedingen in de algemene voorwaarden, nu haar niet de redelijke mogelijkheid is geboden om van de inhoud van de algemene voorwaarden kennis te nemen. De algemene voorwaarden zijn haar bijvoorbeeld niet ter hand gesteld. Pas bij de dagvaarding raakte zij met de inhoud van de voorwaarden bekend.
5.4.
[eiseres] heeft dit niet betwist, waardoor de rechtbank ervan uitgaat dat de mogelijkheid tot kennisneming niet is geboden.
5.5.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van [gedaagde] op de vernietiging slaagt en [eiseres] om die reden zich niet kan beroepen op de klachttermijn zoals opgenomen in de algemene voorwaarden. [gedaagde] kon zodoende ook na de termijn van vijf werkdagen klagen over de hoogte van de facturen.
Erkenning € 7.650,00
5.6.
[eiseres] vordert betaling van de openstaande facturen. [eiseres] meent dat [gedaagde] van de verzonden facturen een bedrag van € 32.152,50 onbetaald heeft gelaten. [eiseres] heeft ter onderbouwing van de facturen werkbonnen (urenbriefjes) in het geding gebracht. [gedaagde] heeft erkend dat zij gehouden is tot betaling van een bedrag van € 7.650,00.
5.7.
Nu [gedaagde] heeft erkend dat zij gehouden is dit bedrag te voldoen, wijst de rechtbank dit deel van de vordering van € 7.650,00 toe.
Niet bevrijdend € 4.500,00 betaald
5.8.
[gedaagde] heeft een bedrag van € 4.500,00 van de openstaande facturen onbetaald gelaten, omdat zij dit bedrag al rechtstreeks aan één van de ingeleende personen (de heer [naam 1] ) had betaald. Het is aan [gedaagde] om te stellen en (bij betwisting) te bewijzen dat zij bevrijdend kon betalen aan de heer [naam 1] in plaats van aan [eiseres] en zij om die reden het bedrag van € 4.500,00 in mindering kon brengen op de openstaande facturen.
5.9.
[eiseres] betwist dat [gedaagde] bevrijdend kon betalen aan de heer [naam 1] . Partijen hebben daarover geen afspraken gemaakt. [eiseres] heeft op haar beurt de heer [naam 1] betaald voor zijn werkzaamheden bij [gedaagde] .
5.10.
Op grond van artikel 6:34 BW kan de schuldenaar die heeft betaald aan iemand die niet bevoegd was de betaling te ontvangen, aan degene aan wie betaald moest worden tegenwerpen dat hij bevrijdend heeft betaald, indien hij op redelijke gronden heeft aangenomen dat de ontvanger van de betaling als schuldeiser tot de prestatie gerechtigd was of dat uit anderen hoofde aan hem moest worden betaald. In dit geval heeft [gedaagde] dus bevrijdend betaald indien zij mocht menen dat zij aan de heer [naam 1] moest en/of mocht betalen.
5.11.
De rechtbank is van oordeel dat aan dit criterium niet is voldaan. Ter zitting heeft [gedaagde] toegelicht dat zij voorafgaand aan de betaling aan de heer [naam 1] daarover niet heeft gesproken met [eiseres] . [gedaagde] heeft ook geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd op basis waarvan zij mocht menen dat zij bevrijdend aan de heer [naam 1] kon betalen. De enkele omstandigheid dat de heer [naam 1] zich rechtstreeks tot [gedaagde] wendde voor betaling en zei dat hij al weken geen betaling had ontvangen van [eiseres] is daarvoor onvoldoende.
5.12.
Gelet op het voorgaande, kon [gedaagde] niet € 4.500,00 op de facturen in mindering brengen. Nu [gedaagde] dit bedrag verder niet betwist is zij gehouden om dit bedrag te voldoen.
Onvoldoende onderbouwing overige gefactureerde uren
5.13.
Voor het overige gevorderde bedrag is het aan [eiseres] om te stellen (en bij betwisting) te bewijzen dat de uren zijn gewerkt, waarvoor zij [gedaagde] heeft gefactureerd. Volgens [eiseres] was de praktijk dat de werkbonnen steeds op de bouwplaats, onmiddellijk na uitvoering van de werkzaamheden, door [gedaagde] werden afgetekend. Uit de overgelegde werkbonnen blijkt – en dat wordt ook niet weersproken – dat de werkbonnen voornamelijk zijn afgetekend door een persoon genaamd [naam 2] (in de stukken ook aangeduid als [naam 2] of [naam 2] ). Ter zitting heeft [eiseres] toegelicht dat zij ervan uitging dat [naam 2] bevoegd was om namens [gedaagde] te tekenen, maar dat zij niet bij [gedaagde] heeft geverifieerd of [naam 2] tekenbevoegd was.
5.14.
[gedaagde] heeft onderbouwd betwist dat de gefactureerde uren ook daadwerkelijk zijn gemaakt. Het zou gaan om uren van ingeleende personen die al waren weggestuurd en daarna geen werkzaamheden meer hebben verricht. De door [eiseres] overgelegde werkbonnen zijn niet door haar of een vertegenwoordigingsbevoegd persoon van [gedaagde] ondertekend. [naam 2] was niet vertegenwoordigingsbevoegd om namens [gedaagde] de werkbonnen te ondertekenen. [naam 2] is niet werkzaam bij [gedaagde] . [naam 2] was – via een ander uitzendbureau – ingeleend als elektricien. Zij leveren om die reden geen onderbouwing op van gewerkte uren en daarmee de gefactureerde bedragen, aldus [gedaagde] .
5.15.
Voor zover [eiseres] een beroep heeft willen doen op artikel 3:61 lid 2 BW, schijn van volmachtverlening, overweegt de rechtbank als volgt. In dat artikel is bepaald dat als een rechtshandeling in naam van een ander is verricht (hier: [gedaagde] ) en de wederpartij (hier: [eiseres] ) op grond van een verklaring of gedraging van die ander heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend, op de onjuistheid van deze veronderstelling geen beroep kan worden gedaan. Deze schijn van volmachtverlening kan zijn gewekt door toedoen van, in dit geval, [gedaagde] of op grond van feiten en omstandigheden waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid en die voor haar risico komen. Dit risicobeginsel gaat niet zo ver dat voor toepassing daarvan ook ruimte is in gevallen waarin het tegenover de wederpartij gewekte vertrouwen uitsluitend is gebaseerd op verklaringen of gedragingen van de onbevoegd handelende persoon (hier: [naam 2] ). De schijn van volmachtverlening kan ook berusten op feiten en omstandigheden die zich na het sluiten van de overeenkomst hebben voorgedaan (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK7671 en Hoge Raad 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:142). Het is aan [eiseres] om te onderbouwen dat hiervan sprake is.
5.16.
[eiseres] heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat sprake is van schijn van volmachtverlening. Juist uit de toelichting ter zitting van [eiseres] volgt dat [eiseres] ervan uitging dat ‘ [naam 2] ’ tekenbevoegd was, maar dat zij dit niet heeft nagevraagd bij [gedaagde] . Zij had dit enkel vernomen via de personen die zij te werk had gesteld bij [gedaagde] . Volgens [gedaagde] was de heer [naam 3] haar voorman en tekeningsbevoegd en was dit ook bekend bij [eiseres] . [eiseres] heeft dit niet weersproken.
5.17.
[eiseres] heeft daarnaast verwezen naar de omstandigheid dat een deel van de facturen (de uren van de heer [naam 1] ) wel zijn voldaan, terwijl die werkbonnen ook waren getekend door [naam 2] . De rechtbank is van oordeel dat dit evenmin tot het oordeel leidt dat daarmee de schijn van volmachtverlening is gewekt of het gerechtvaardigd vertrouwen dat andere (door [naam 2] ) ondertekende werkbonnen zouden worden voldaan. [gedaagde] heeft namelijk toegelicht dat zij dit deel van de facturen wel heeft voldaan, omdat de heer [naam 1] voor haar wel werkzaamheden heeft verricht. Voor de andere personen (waarvoor zij niet heeft betaald) wordt dit betwist.
5.18.
Gelet op deze gemotiveerde betwisting aan de zijde van [gedaagde] , leveren de werkbonnen onvoldoende onderbouwing op voor de hoogte van de gefactureerde uren. [eiseres] heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat deze uren zijn gemaakt. Het had op de weg van [eiseres] gelegen om een nadere onderbouwing te geven, bijvoorbeeld door het overleggen van verklaringen van personen die volgens haar bij [gedaagde] hebben gewerkt.
5.19.
[eiseres] heeft ook voor het overige de facturen onvoldoende onderbouwd. Zo heeft [eiseres] als producties 1 en 8 overgelegd de (volgens haar) niet betaalde facturen. Een optelsom van deze facturen leidt niet tot het gevorderde bedrag van € 32.152,50. Daarnaast heeft er op verzoek van [gedaagde] een correctie plaatsgevonden op de facturen voor werk dat niet deugdelijk zou zijn verricht. [eiseres] heeft onvoldoende toegelicht waarom [gedaagde] niet gehouden was om die facturen te voldoen, maar de overige betwiste facturen wel.
5.20.
Gelet op het voorgaande, wordt de vordering voor het overige afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
5.21.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Zoals hiervoor overwogen, wordt de vordering gebaseerd op de contractuele buitengerechtelijke kosten van 15% van de hoofdsom afgewezen. Eveneens wordt de vordering afgewezen die ziet op de contractuele rente van 1%. De rechtbank merkt volledigheidshalve op dat de [eiseres] geen wettelijke rente heeft gevorderd.
5.22.
[eiseres] heeft subsidiair een beroep gedaan op de wettelijke bepalingen voor het verkrijgen van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 1.096,53 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 881,50 bij € 10.650,00 in hoofdsom. De rechtbank wijst daarom € 881,50 toe.
5.23.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
10.650,00
- buitengerechtelijke incassokosten
881,50
+
totaal
11.531,50
5.24.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Certificaat
5.25.
[eiseres] heeft verzocht om een certificaat betreffende een beslissing in burgerlijke en handelszaken als bedoeld in artikel 53 Verordening (EU) nr. 1215/2012. Dit verzoek is toewijsbaar. Het door de voornoemde verordening voorgeschreven formulier uit bijlage I bij die verordening wordt daarom afgegeven.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 11.531,50,
6.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.D. Leen en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2024
1889