ECLI:NL:RBGEL:2024:7027

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
05.037517.23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Versturen van schadelijke afbeeldingen naar minderjarige dochter door vader

Op 15 oktober 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die beschuldigd werd van het versturen van schadelijke afbeeldingen naar zijn minderjarige dochter. De verdachte, geboren in 1985, heeft op twee momenten in september 2022 afbeeldingen verstuurd naar zijn dochter, die op dat moment 10 jaar oud was. De afbeeldingen betroffen een ontbloot bovenlichaam van een vrouw en het ontblote geslachtsdeel van de verdachte zelf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzet had om deze afbeeldingen naar zijn dochter te sturen, ondanks zijn verweer dat hij zich vergist had in de ontvanger. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen en legde een taakstraf op van 150 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling van zijn middelenproblematiek. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere ten laste gelegde feiten, waaronder het bezit en verspreiden van kinderporno en dierenporno, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, zijn dochter, voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05/037517-23 + 05/235210-24 (gevoegd ttz)
Datum uitspraak : 15 oktober 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1985 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsman: mr. A.A. Dooijeweerd, advocaat in Zutphen .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 05/037517-23
1.
hij op of omstreeks 6 september 2022 te [woonplaats] , althans in Nederland, één of meer afbeeldingen, waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten (een) foto(’s)
- waarop de (blote) borsten, althans het (ontblote) bovenlichaam van een vrouw zichtbaar was/waren heeft verstuurd aan [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2011 van wie verdachte wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat deze jonger was/waren dan zestien jaar;
2.
hij op of omstreeks 15 september 2022 te [woonplaats] , althans in Nederland, één of meer afbeeldingen, waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten (een) foto(’s)
- waarop verdachtes, althans een, (ontblo(o)t(e)) geslachtsdeel zichtbaar was heeft verstuurd aan [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2011 van wie verdachte wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat deze jonger was/waren dan zestien jaar;
Parketnummer 05/235210-24
1.
hij op of omstreeks 16 september 2022 te [woonplaats] , althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, afbeeldingen, te weten foto’s en/of video’s - en/of gegevensdragers bevattende afbeeldingen - te weten een telefoon (iPhone), bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken, heeft vervaardigd, verworven, in bezit gehad en/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft welke seksuele gedragingen – zakelijk weergegeven - bestonden uit: het met de penis oraal en/of vaginaal penetreren van het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en/of het met de penis vaginaal penetreren van het lichaam van een (ander) persoon door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt (bestandsna(a)m(en):
[bestandnaam 1] ,
[bestandnaam 2] ,
[bestandnaam 3] )
en/of het met de/een vinger(s)/hand betasten en/of aanraken van het geslachtsdeel van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en/of het met de/een vinger(s)/hand en/of de mond/tong betasten en/of aanraken van het geslachtsdeel van een (ander) persoon door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt
en/of het als persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt met de/een vinger/hand betasten en/of aanraken van het eigen geslachtsdeel (bestandsna(a)m(en):
[bestandnaam 4] ,
[bestandnaam 5] ,
[bestandnaam 6] ,
[bestandnaam 7] )
terwijl hij, verdachte, van het plegen van dit misdrijf aldus een gewoonte heeft
gemaakt;
2.
hij op één of meer tijdstippen of omstreeks de periode van 4 september 2022 tot en met 16 september 2022 te [woonplaats] , althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, afbeeldingen, te weten foto’s en/of video’s - en/of gegevensdragers bevattende afbeeldingen - te weten een telefoon (iPhone), bevattende afbeeldingen van ontuchtige handelingen, waarbij een mens en een dier zijn betrokken of schijnbaar zijn betrokken, heeft verspreid, vervaardigd en/of in bezit gehad welke ontuchtige handeling(en) - zakelijk weergegeven – bestonden uit: het door een dier, (te weten een hond en/of paard), oraal en/of vaginaal penetreren van het lichaam van een volwassen vrouw, althans een mens
en/of het door een (volwassen) vrouw, althans een mens, likken en/of in de mond nemen en/of betasten en/of aanraken van het geslachtsdeel van een dier, (te weten een hond en/of paard) en/of het door een dier, (te weten een hond), likken en/of betasten en/of aanraken van het geslachtsdeel van een (volwassen) vrouw, althans een mens, terwijl hij, verdachte, van het plegen van dit misdrijf aldus een gewoonte heeft gemaakt.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

2a. Vrijspraak (parketnummer 05/235210-24)
Gelet op de aard van de feiten en het gelijkluidende dossier, zal de rechtbank feit 1 en feit 2 gezamenlijk bespreken.
De rechtbank is allereerst – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat uit het dossier niet valt af te leiden dat verdachte op enig moment kinderporno en/of dierenporno heeft vervaardigd, of dierenporno heeft verspreid. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte op 16 september 2022 kinderporno in zijn bezit heeft gehad, dan wel of hij zich de toegang heeft verschaft tot kinderporno door middel van een geautomatiseerd werk of door gebruikmaking van een communicatiedienst, zoals ten laste gelegd onder feit 1. Verder dient de rechtbank te beoordelen of verdachte dierenporno in zijn bezit heeft gehad, zoals ten laste gelegd onder feit 2. Zij overweegt daarover het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat het bezit van kinderporno dan wel dierenporno opzet vereist, dat tot uitdrukking komt in een zekere beschikkingsmacht over de afbeeldingen. Het enkele bekijken van digitale kinder- en/of dierenporno levert in juridische zin nog geen bezit op.
Onder feit 1 is – naast het bezit van kinderporno – ten laste gelegd dat verdachte zich de toegang tot kinderporno heeft verschaft via een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst. Een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging vereist een actieve handeling van verdachte, die gericht is op het verschaffen van toegang tot de afbeeldingen. De memorie van toelichting geeft als voorbeelden van deze actieve en gerichte handelingen het aanklikken van een link, terwijl die link zelf al een indicatie geeft voor de (kinderpornografische) inhoud van de daarachter liggende website, het vaker bezoeken van een website met kinderporno en het betalen voor toegang tot een site.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte
op of omstreeks 16 september 2022in het bezit was van kinderporno dan wel dat hij zich op of omstreeks die datum de toegang tot kinderporno heeft verschaft. Het dossier verschaft hierover onvoldoende duidelijkheid. Zo wordt in het Proces-verbaal Beschrijving kinderpornografisch materiaal opgemerkt dat de kinderpornografische afbeeldingen (ten aanzien waarvan later in het proces-verbaal wordt opgemerkt dat deze niet meer toegankelijk zijn voor verdachte) zijn aangetroffen in een app die gebruikt kan worden om foto’s en video’s te bekijken en delen. Vervolgens wordt echter opgemerkt dat bij verricht tactisch onderzoek aan de telefoon niet naar voren is gekomen dat deze applicaties op de telefoon van verdachte stonden of ooit hebben gestaan. De daaropvolgende conclusie dat verdachte de afbeeldingen op enig moment wel moet hebben bekeken en hij zich daartoe dus toegang heeft verschaft, nu deze op zijn telefoon zijn aangetroffen, laat zich niet (goed) rijmen met de eerdere opmerkingen, nog daargelaten dat deze conclusie niets zegt over ‘bezit’ en/of ‘het zich toegang verschaffen tot’ op de ten laste gelegde pleegdatum. Ook het proces-verbaal van 20 juni 2024, houdende bevindingen van aanvullend onderzoek naar de toegankelijkheid, verschaft op deze punten niet de vereiste helderheid.
Ten aanzien van feit 2
Op de telefoon van verdachte zijn verder 103 dierenpornografische video’s/afbeeldingen aangetroffen. Uit eerdergenoemd aanvullend onderzoek aan de telefoon volgt dat een groot deel van die video’s/afbeeldingen voor de gebruiker niet toegankelijk was. Ten aanzien van dit deel van de afbeeldingen kan de rechtbank niet vaststellen of verdachte hierover in de ten laste gelegde periode kon beschikken (en dus het bezit had). Van de genoemde video’s/afbeeldingen die ingevolge het dossier wél toegankelijk waren voor verdachte, kan de rechtbank vervolgens niet vaststellen welke (strafbare) gedragingen hierop te zien waren. Dit is volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad wel vereist. Een algemene omschrijving in de tenlastelegging wordt als onvoldoende feitelijk beschouwd. [1]
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde onder parketnummer 05/235210-24 (feit 1 en feit 2).
2b. Ten aanzien van parketnummer 05/037517-23 [2]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 6 september 2022 ontving [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), geboren op [geboortedatum 2] 2011, drie afbeeldingen van verdachte, haar vader. Op één van de afbeeldingen was een vrouw met een ontbloot bovenlichaam te zien. Onder de afbeelding stond het bericht: ‘Kom hoe laat? 10 uur hier?’. Op 15 september 2022 ontving [slachtoffer] opnieuw twee afbeeldingen van haar vader in een groepsapp. In de groepsapp zat ook [zus slachtoffer] , de oudere zus van [slachtoffer] , maar [zus slachtoffer] had de groepsapp al verlaten. Op de tweede foto stond het gezicht van verdachte met een filter. Hieronder stond de tekst ‘noncourt’. Op de andere afbeelding was het ontblote geslachtsdeel van verdachte te zien, met daaronder het bericht ‘kids’. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder feit 1 en 2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken, nu hij niet de opzet had de afbeeldingen aan [slachtoffer] toe te sturen.
Beoordeling door de rechtbank
Vaststaat dat verdachte op 6 en 15 september 2022 de afbeeldingen zoals op de tenlastelegging beschreven onder feit 1 en feit 2, aan [slachtoffer] heeft toegezonden.
Opzet
Door de verdediging is bepleit dat verdachte zich niet bewust was van het toesturen van de afbeeldingen aan [slachtoffer] , maar dat hij zich – terwijl hij onder invloed was – heeft vergist in de ontvanger. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Verdachte heeft tot twee keer toe, op twee verschillende momenten, meerdere afbeeldingen naar zijn dochter gestuurd en bij een van die afbeeldingen ook een bericht gestuurd met de tekst ‘kids’. Dit wijst er naar het oordeel van de rechtbank op dat verdachte ook de bedoeling had om de afbeelding van zijn geslachtsdeel, maar ook de andere afbeelding van de vrouw met ontbloot bovenlichaam, naar zijn dochter(s) te sturen.
Dat sprake was van meerdere momenten, in combinatie met het voornoemde bericht bij een van de afbeeldingen, brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte het (volle) opzet had op het toesturen van de ’afbeeldingen aan zijn dochter. Voor zover nog relevant, neemt het feit dat verdachte onder invloed was van alcohol en/of andere verdovende middelen zijn opzet niet weg. Verdachte heeft zichzelf immers in deze toestand van verminderd bewustzijn gebracht.
Schadelijkheid
Het schadelijkheidscriterium in (inmiddels vervallen, maar op de pleegdata nog geldende) artikel 240a van het Wetboek van Strafrecht moet objectief worden uitgelegd. Er moet dus worden gekeken of redelijkerwijs te verwachten is dat het materiaal schadelijk is voor personen beneden de leeftijd van 16 jaar. De wetgever heeft met het artikel bedoeld om personen onder de 16 jaar te beschermen tegen ongewenste beïnvloeding die het gevolg kan zijn van confrontatie met beelden van (bijvoorbeeld) seksuele aard.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] op het moment van het ontvangen van de afbeeldingen
10 jaar was en de leeftijd van 16 jaar dus nog niet had bereikt. Nu verdachte haar vader was, wist hij dit ook. [slachtoffer] valt hiermee onder de leeftijdsgroep als bedoeld in artikel 240a van het Wetboek van Strafrecht. Verder stelt de rechtbank vast dat op de afbeeldingen een ontbloot bovenlichaam van een voor [slachtoffer] onbekende vrouw en het geslachtsdeel van haar vader te zien was. Gezien de context waarbinnen de afbeeldingen zijn verstuurd, namelijk onverhoeds en van vader naar dochter, en gelet op de inhoud van de afbeeldingen, acht de rechtbank de vertoning van deze afbeeldingen aan [slachtoffer] schadelijk.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder feit 1 en feit 2.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 05/037517-23, feit 1 en feit 2, tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks6 september 2022 te [woonplaats] ,
althans in Nederland,één
of meerafbeelding
en, waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten
(een
)foto
(’s)
- waarop de
(blote) borsten, althanshet
(ontblote
)bovenlichaam van een vrouw zichtbaar was
/warenheeft verstuurd aan [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2011 van wie verdachte wist
, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden,dat deze jonger was
/warendan zestien jaar;
2.
hij op
of omstreeks15 september 2022 te [woonplaats] ,
althans in Nederland,één
of meerafbeelding
en, waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten
(een
)foto
(’s
)
- waarop verdachtes
, althans een, (ontblo
(o)t
(e
))geslachtsdeel zichtbaar was heeft verstuurd aan [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2011 van wie verdachte wist
, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden,dat deze jonger was
/warendan zestien jaar.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
een afbeelding, waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, verstrekken/vertonen aan een minderjarige van wie hij weet, dat deze jonger is dan zestien jaar, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk deel van de straf dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld zoals geadviseerd door de reclassering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte de afbeeldingen niet bewust heeft verstuurd om [slachtoffer] te belasten. De raadsman heeft gesteld dat het handelen van verdachte het gevolg is van zijn middelenproblematiek. Die middelenproblematiek dient aangepakt te worden, zoals voorgesteld door de reclassering. Een gevangenisstraf zou de voorgestelde behandeling doorkruisen. Wel kan door verdachte een taakstraf worden verricht.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft in een periode van anderhalve week tijd op twee verschillende momenten foto’s naar zijn tienjarige dochter verstuurd, waarvan de inhoud schadelijk was voor haar. Op de ene foto stond namelijk een vrouw met een ontbloot lichaam, op de andere foto stond het ontblote geslachtsdeel van verdachte zelf. Dit zijn kwalijke gedragingen van verdachte die niet alleen schadelijk zijn voor de band tussen vader en dochter, maar ook schadelijk kunnen zijn voor de (seksuele) ontwikkeling van [slachtoffer] . Zij zou tegen dit soort gedrag beschermd moeten worden, bij uitstek door haar eigen vader. [slachtoffer] is erg geschrokken van de foto’s en heeft veel verdriet van het voorval, zo is gebleken uit de door haar middels een video opgenomen en ter zitting besluisterde slachtofferverklaring.
De persoon van verdachte
Uit het reclasseringsrapport van 24 september 2024 volgt dat er op verschillende leefgebieden zorgen zijn over verdachte. De reclassering beschrijft dat er sprake is van een schuldenlast en dat er langere tijd sprake is geweest van problematisch middelengebruik. Als gevolg hiervan heeft verdachte zijn dochters al geruime tijd niet gezien. Verder heeft verdachte vrijwel geen sociaal netwerk en kent hij een belaste jeugd. Hij heeft eerder professionele hulp gezocht voor zijn middelengebruik binnen een vrijwillig kader. In de tussenliggende periode heeft hij een terugval gehad in middelengebruik, naar aanleiding van het overlijden van zijn ouders. Medio 2024 realiseerde verdachte zich opnieuw dat hij hulp nodig had, waardoor er inmiddels een nieuw behandeltraject is gestart bij Tactus Verslavingszorg. Hoewel verdachte op vrijwillige basis met een behandeling is gestart, ziet de reclassering ook dat er sprake is van vermijding als er bijvoorbeeld sprake is van tegenslag. Verdachte lijkt volgens de reclassering baat te hebben bij een zogeheten ‘stok achter de deur’ om blijvend gemotiveerd te worden en te werken aan gedragsverandering, om recidive te voorkomen. De reclassering ziet daarom een meerwaarde in een reclasseringstraject bij de verslavingsreclassering. In het kader van gedragsverandering vindt de reclassering het wenselijk dat verdachte eerst aan zijn verslavingsproblematiek werkt met behulp van de behandeling die al gestart is bij Tactus Verslavingszorg. Vanuit deze behandeling kan bekeken worden of een behandeling gericht op delictgedrag passend is. De reclassering adviseert de oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met (onder meer) als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en het meewerken aan middelencontrole.
De op te leggen straf
De officier van justitie heeft de oplegging van een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf gevorderd. Nu de rechtbank – anders dan de officier van justitie – niet komt tot een bewezenverklaring van de zaak met parketnummer 05/235210-24, acht de rechtbank een gevangenisstraf niet passend. Daarbij weegt de rechtbank ook het tijdsverloop in deze zaak mee.
Voor de rechtbank is voorts helder dat verdachte kampt met uiteenlopende problemen, voortkomend uit zijn middelengebruik. Het is positief dat verdachte op vrijwillige basis een behandeltraject is gestart. Ook lijkt hij inmiddels, meer dan aanvankelijk het geval was, verantwoordelijkheid te willen nemen voor zijn handelen. Tegelijkertijd constateert de rechtbank ook dat verdachte niet het achterste van zijn tong heeft laten zien op de beide terechtzittingen en geen inzicht heeft gegeven in zijn handelen.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf opleggen van 150 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank acht het van belang dat verdachte wordt behandeld voor zijn (middelen)problematiek. Aan het voorwaardelijk deel van de straf zal de rechtbank daarom de bijzondere voorwaarden verbinden zoals hierboven vermeld. Het voorwaardelijk deel dient als zogenoemde ‘stok achter de deur’, om zoveel als mogelijk te waarborgen dat verdachte de behandeling, ook als het voor hem moeilijk wordt, voortzet.
Door het slachtoffer is tot slot verzocht om de oplegging van een contactverbod. De rechtbank ziet daarvoor geen aanleiding, nu in de afgelopen twee jaren is gebleken dat verdachte geen contact heeft gezocht met het slachtoffer.

8.De beoordeling van de civiele vordering

[slachtoffer] (wettelijk vertegenwoordigd door haar moeder [moeder slachtoffer] ) heeft in verband met parketnummer 05/037517-23 een vordering tot schadevergoeding ingediend. Zij vordert als benadeelde partij € 994,00 aan materiële schade (kosten telefoon en wijziging achternaam) en € 3.000,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot vergoeding van de materiële schade, omdat het causale verband met de bewezenverklaarde feiten te ver verwijderd is. De telefoon is bovendien kort na inbeslagname teruggegeven aan de benadeelde.
De officier van justitie heeft verder gesteld dat er een grondslag bestaat voor de toewijzing van smartengeld, maar refereert zich voor de hoogte van het toe te wijzen bedrag aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek tot schadevergoeding, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de gevorderde telefoonkosten. Ten aanzien van de kosten voor naamswijziging bestaat onvoldoende causaal verband met het ten laste gelegde feit, nu er tussen vader en dochter veel meer speelt dan alleen de strafzaak. Datzelfde geldt voor de gevorderde immateriële schade. Mocht de rechtbank toch van oordeel zijn dat er smartengeld kan worden toegewezen, dan heeft de verdediging verzocht de hoogte van dit bedrag naar redelijkheid vast te stellen.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
De benadeelde partij heeft vergoeding van de kosten gevorderd die zij heeft gemaakt voor de aanschaf van een mobiele telefoon, omdat haar eigen mobiele telefoon door de politie in beslag was genomen voor onderzoek. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij voldoende heeft onderbouwd dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit de bewezenverklaarde feiten. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank bovendien redelijk voor. Het bedrag van € 159,00 zal daarom worden toegewezen. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering voor zover die ziet op de kosten in verband met de naamswijziging. Gelet op de onderbouwing van die schadepost is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gesproken van een voldoende rechtstreeks verband met de bewezenverklaarde feiten.
Smartengeld
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde feiten immateriële schade heeft geleden.
Blijkens de overgelegde behandelovereenkomst van Jeugd ggz [woonplaats] heeft de benadeelde partij verschillende klachten overgehouden aan de bewezenverklaarde feiten die mogelijk kunnen worden geduid als een post traumatische stress stoornis (PTTS); zij is angstig, hyperalert om haar vader tegen te komen, slaapt slecht en heeft nachtmerries. In diezelfde behandelovereenkomst worden daarnaast andere klachten beschreven die ontstaan zijn vanuit een (nader omschreven) problematische gezinsgeschiedenis.
Op basis van de uit de behandelovereenkomst naar voren komende informatie is naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat de bewezenverklaarde feiten psychisch letsel hebben veroorzaakt bij de benadeelde partij. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek biedt daarom een grondslag voor vergoeding van immateriële schade.
Nu de psychische klachten van de benadeelde partij blijkens de behandelovereenkomst in een bredere context moeten worden geplaatst, en in aanmerking nemende de aard van de bewezenverklaarde feiten, ziet de rechtbank, zonder daarmee iets af te doen aan de negatieve impact die de feiten op de benadeelde partij hebben gehad, wel aanleiding het gevorderde bedrag te matigen.
Naar maatstaven van billijkheid, zal de rechtbank een vergoeding van € 300,00 aan smartengeld toekennen.
Conclusie
In totaal zal aan de benadeelde partij een bedrag aan schadevergoeding worden toegewezen van (€ 159,00 + € 300,00 =) € 459,00. De proceskosten worden tot op heden begroot op nihil.
Verdachte is over het materiële deel van de schade rente verschuldigd vanaf 20 september 2022. Over het immateriële deel van de schade is verdachte wettelijke rente verschuldigd vanaf 6 september 2022.
De rechtbank ziet tot slot aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 240a van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:

spreekt verdachte vrijvan de onder parketnummer 05/235210-24 ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op een
taakstraf van 150 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 75 dagen;
  • bepaalt dat deze een gedeelte van deze taakstraf,
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat verdachte zich binnen vijf dagen na onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij de verslavingsreclassering op het adres Verlengde Ooyerhoekseweg 30, 7207 BJ in Zutphen. Verdachte zal zich gedurende de proeftijd blijven melden op afspraken met de verslavingsreclassering, zo vaak en zolang de instelling dat nodig vindt;
- dat verdachte zich, indien de verslavingsreclassering dit nodig acht, vanuit een gedwongen kader laat behandelen. Deze behandeling is gericht op middelengebruik en/of zedenproblematiek. De behandeling wordt uitgevoerd door een door de verslavingsreclassering nader te bepalen forensisch zorgverlener. De behandeling start wanneer de verslavingsreclassering dit nodig acht en duurt de gehele proeftijd, of zoveel korter dan de verslavingsreclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De verslavingsreclassering kan urine- en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De verslavingsreclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
Beslissingen op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 05/037517-23 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 159,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 september 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Daarnaast wordt verdachte veroordeeld tot betaling van € 300,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 september 2022;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nihil;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van materiële schade/smartengeld;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 459,00 aan materiële schade/smartengeld. Het materiële deel van de schade (€ 159,00) wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 september 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Het smartengeld
(€ 300,00) wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 september 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.
Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 9 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Gerritsen (voorzitter), mr. K.A.M. van Hoof en mr. J.M. Moorman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Jansen en mr. A.K. Verberkt, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 oktober 2024.
Mr. J.M. Moorman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

2.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022428035, gesloten op 31 januari 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
3.Proces-verbaal van aangifte [moeder slachtoffer] (namens [slachtoffer] ), p. 7, foto’s op p. 30, en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 mei 2024.