In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van belanghebbende tegen de aanslag erfbelasting over 2020 beoordeeld. De erflater had in zijn testament zijn echtgenote voor 1% en zijn drie kinderen, waaronder belanghebbende, ieder voor 33% tot erfgenamen benoemd. De echtgenote had de keuze om de nalatenschap quasi-wettelijk te verdelen, wat zij ook deed. Belanghebbende ontving een vordering op de echtgenote, maar geen onverdeeld eigendom in de woning. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag erfbelasting opgelegd zonder rekening te houden met de leegwaarderatio, wat bij de andere erfgenamen wel was gedaan. De rechtbank oordeelt dat de aanslag niet correct was opgelegd, omdat de quasi-wettelijke verdeling fiscaal gelijkgesteld moet worden aan een wettelijke verdeling. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vermindert de aanslag erfbelasting tot een belastbare verkrijging van € 38.358. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 2.998.