ECLI:NL:RBGEL:2024:6956

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
AWB 23/6692
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen oplegging van Lichte Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer door het CBR

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de oplegging van een Lichte Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (LEMG) door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het CBR had op 3 juli 2023 een LEMG opgelegd aan eiser, wat door het CBR werd gehandhaafd in een besluit van 29 augustus 2023. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar is niet verschenen op de zitting van 19 september 2024, waar de rechtbank het beroep heeft behandeld. De rechtbank heeft ambtshalve beoordeeld of eiser nog procesbelang had bij de uitspraak, en concludeerde dat dit het geval was, omdat eiser kosten had gemaakt voor de opgelegde maatregel.

De rechtbank heeft vervolgens de inhoudelijke beoordeling van de zaak uitgevoerd. Eiser betoogde dat hij ten onrechte niet was gehoord in bezwaar, maar de rechtbank oordeelde dat het CBR niet verplicht was om eiser te horen, omdat er geen bewijs was dat eiser daadwerkelijk had aangegeven gehoord te willen worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het CBR terecht had aangenomen dat eiser op 14 juni 2023 met een snelheid van 187 kilometer per uur reed, wat een overschrijding van de maximumsnelheid van 130 kilometer per uur met 57 kilometer per uur betekende. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de bevindingen van de verbalisant onjuist waren.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het CBR de LEMG terecht heeft opgelegd. Eiser krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 19 september 2024 door rechter H.J. Klein Egelink, in aanwezigheid van griffier I.H. Verzijl-Stoop.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/6692

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

19 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [naam 1] ),
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen

(gemachtigde: [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de oplegging van een Lichte Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (LEMG).
1.1.
Bij besluit van 3 juli 2023 heeft het CBR eiser een LEMG opgelegd. Met het bestreden besluit van 29 augustus 2023 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van het CBR deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zonder afmelding, niet verschenen.
1.4.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

Het procesbelang
2. Voordat de rechtbank aan een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit toe kan komen, beoordeelt zij ambtshalve of eiser nog procesbelang heeft bij een uitspraak van de rechtbank over het bestreden besluit.
2.1.
Procesbelang is het belang dat bij de uitkomst van een procedure moet bestaan. Daarbij gaat het erom of het doel dat belanghebbende voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor hem van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft een belanghebbende die opkomt tegen een besluit, belang bij een beoordeling van zijn bezwaar of beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen. [1]
2.2.
Vaststaat dat eiser inmiddels de aan hem opgelegde LEMG heeft gevolgd. Eiser heeft daarvoor echter kosten [2] moeten maken. De rechtbank neemt aan dat eiser een vergoeding van deze kosten wenst en is daarom van oordeel dat eiser nog procesbelang heeft.
De inhoudelijke beoordeling
3. De rechtbank beoordeelt of het CBR terecht een LEMG aan eiser heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De hoorplicht
5. Eiser betoogt dat hij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar. Bij brief van
8 augustus 2023 heeft het CBR een brief aan eiser gestuurd met het verzoek om – telefonisch of via het als bijlage bij de brief gevoegde formulier – aan te geven of hij een hoorzitting wenst. Volgens eiser heeft zijn gemachtigde op het formulier aangegeven dat eiser een telefonische hoorzitting wenst en dit formulier op 10 augustus 2023 per e-mail naar het CBR gestuurd. Bovendien heeft de gemachtigde van eiser in twee andere procedures een zelfde formulier ingevuld en teruggestuurd naar het CBR, met daarbij de vermelding dat de gemachtigde niet beschikbaar is van 12 tot en met 28 augustus 2023. Het CBR had dus op de hoogte kunnen zijn van de afwezigheid van de gemachtigde van eiser. Desondanks heeft het CBR op 29 augustus 2023 het bestreden besluit genomen zonder eiser te horen.
5.1.
Het betoog van eiser slaagt niet. Het CBR stelt dat, zowel van eiser als zijn gemachtigde, geen reactie is ontvangen op de brief van 8 augustus 2023 waarin de mogelijkheid van een hoorzitting is geboden. Gelet op deze ontkenning is het aan eiser om aannemelijk te maken dat het formulier daadwerkelijk door hem is verzonden. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. De enkele, niet onderbouwde stelling dat zijn gemachtigde het formulier op 10 augustus 2023 per e-mail heeft verzonden, is daarvoor onvoldoende. Dat de gemachtigde van eiser in twee andere procedures soortgelijke formulieren zou hebben teruggestuurd en daarbij heeft aangegeven dat hij niet beschikbaar was van 12 tot en met 28 augustus 2023, maakt - wat daar ook van zij - het voorgaande niet anders. Daaruit had het CBR namelijk niet kunnen afleiden dat eiser wenste te worden gehoord. Gelet hierop heeft het CBR eiser niet hoeven horen in bezwaar.
Het opleggen van de LEMG
6. De korpschef van de politie heeft het CBR meegedeeld dat het vermoeden bestaat dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid vereist voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs aan eiser is afgegeven. [3] De korpschef heeft zijn mededeling gebaseerd op het gedrag van eiser zoals omschreven in het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van 17 juni 2023. In dat proces-verbaal staat het volgende.
6.1.
De verbalisant, met onopvallende autosurveillance belast, zag dat eiser op 14 juni 2023 om 20.00 uur met een personenauto op de A1 in de gemeente Baarn reed. De verbalisant heeft eiser met ongeveer gelijke snelheid gevolgd over een afstand van ongeveer 3.000 meter en met een tussenafstand van ongeveer 500 meter. De verbalisant heeft op de boordsnelheidsmeter van het dienstvoertuig afgelezen dat eiser ongeveer 200 kilometer per uur reed. De werkelijke snelheid volgens het testrapport was 193 kilometer per uur (de snelheid volgens de ijktabel). Na de wettelijk voorgeschreven correctie van 3 procent was de snelheid 187 kilometer per uur (de gecorrigeerde snelheid). Op basis van deze gegevens heeft de verbalisant geconstateerd dat eiser de ter plaatse toegestane snelheid van 130 kilometer per uur met 57 kilometer per uur overschreed. De verbalisant heeft de door eiser gereden snelheid vastgesteld overeenkomstig de ‘Aanwijzing meting snelheidsovertredingen en de Instructie snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers’, en met behulp van een op de voorgeschreven wijze gebruikte, in het dienstvoertuig aangebrachte, boordsnelheidsmeter met geldige ijkdatum. Om 20.18 uur heeft de verbalisant eiser staande gehouden.
7. Eiser betoogt dat het CBR niet mag uitgaan van de hiervoor genoemde bevindingen van de verbalisant. De volgafstand van ongeveer 500 meter, in combinatie met de aanwezigheid van een bocht in de weg, maakt dat de meting niet betrouwbaar is. Volgens eiser is het mogelijk dat de verbalisant licht is ingelopen op eiser. Op een afstand van 500 meter is dit niet te zien. Eiser heeft berekend dat als de verbalisant 128 meter op hem is ingelopen - wat bij een tussenafstand van 500 meter en om 20.00 uur ’s avonds volgens hem heel reëel is - geen sprake is van een overschrijding van de toegestane maximumsnelheid met meer dan 50 kilometer per uur. Volgens eiser had het CBR navraag moeten doen bij de verbalisant.
7.1.
Op grond van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling) besluit het CBR tot oplegging van een LEMG als ten aanzien van een bestuurder van een motorrijtuig een overschrijding is geconstateerd van de toegestane maximumsnelheid met 50 tot en met 59 kilometer per uur op wegen binnen of buiten de bebouwde kom.
7.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het uitgangspunt dat een bestuursorgaan en ook de rechter in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij bijvoorbeeld tegenbewijs moet leiden tot afwijking van dit uitgangspunt. [4]
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om aan de juistheid van de bevindingen van de verbalisant in het proces-verbaal te twijfelen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verbalisant op een volgafstand van 500 meter 128 meter op hem is ingelopen. De enkele stelling dat dit heel reëel is en dat dit op zo’n afstand niet waarneembaar is, is daarvoor onvoldoende. Daarbij is van belang dat de verbalisant als ervaringsdeskundige voldoende in staat wordt geacht om verkeersgedragingen waar te nemen en te registeren, en er geen belang bij heeft om onjuistheden in het proces-verbaal op te nemen. [5] Het betoog van eiser slaagt niet.
8. Eiser betoogt verder dat dat de politieauto waarin de verbalisant reed dateert van 11 mei 2022 en, volgens de openbare registers van de RDW, sinds 28 juli 2022 op naam staat. Bij de kalibratie van de boordsnelheidsmeter op 13 oktober 2022 was, volgens de kalibratietabel, de kilometerstand 10 kilometer. Volgens eiser is dit niet aannemelijk omdat in politieauto’s dagelijks wordt gereden, en ontstaat hierdoor twijfel aan de juistheid van kalibratietabel. Dit betoog slaagt niet, alleen al omdat het op geen enkele wijze is onderbouwd.
9. Gelet op het voorgaande is het CBR er terecht van uitgegaan dat eiser op 14 juni 2023 om 20.00 uur in de gemeente Baarn 57 kilometer per uur harder reed dan de ter plaatse geldende 130 kilometer per uur. Artikel 131, eerste lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, gelezen in verbinding met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling schrijft het CBR voor dat het onder deze omstandigheden aan de bestuurder van het motorrijtuig een LEMG oplegt.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het CBR terecht een LEMG aan eiser heeft opgelegd. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2024 door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in aanwezigheid van mr. I.H. Verzijl-Stoop, griffier.
De rechter is verhinderd de uitspraak te
ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS 17 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1610.
2.Opleggingskosten (€ 433) en uitvoeringskosten (€ 410).
3.Zie artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
4.Zie bijvoorbeeld ABRvS 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1604.
5.Zie bijvoorbeeld ABRvS 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:177.