ECLI:NL:RBGEL:2024:6616

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
23_400
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van naheffingsaanslag omzetbelasting aan autohandelaar met omkering van bewijslast

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een autohandelaar tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 226.675 voor het jaar 2014 beoordeeld. De inspecteur van de Belastingdienst had de naheffingsaanslag opgelegd op basis van een boekenonderzoek, waarbij diverse correcties zijn toegepast. De rechtbank oordeelt dat de administratie van de belanghebbende niet kan dienen als grondslag voor de omzetberekening, omdat er significante tekortkomingen in de administratie zijn vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd en dat de bewijslast omgekeerd en verzwaard moet worden, omdat de vereiste aangiften niet zijn gedaan. De rechtbank wijst erop dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat de naheffingsaanslag te hoog is en dat de inspecteur een gemotiveerde schatting heeft gemaakt die niet willekeurig is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/400

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [naam gemachtigde]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Zwolle, de inspecteur.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 5 oktober 2022.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 226.675 opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 45.612 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking gehandhaafd.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 op zitting behandeld. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens de inspecteur zijn verschenen [persoon A], [persoon B] en [persoon C].

Feiten

1. Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Hij houdt zich bezig met de handel in personenauto’s en campers. De auto's en campers worden al dan niet op automarkten ingekocht van particulieren en handelaren.
2. Belanghebbende heeft naar eigen zeggen geen verstand van het voeren van een administratie en kan niet (goed) lezen of schrijven. Belanghebbende maakt stapeltjes van de in- en verkoopfacturen en geeft die periodiek aan de adviseur, die deze op zijn beurt verwerkt in een boekhoudprogramma.
3. De adviseur van belanghebbende heeft de (kwartaal) aangiften omzetbelasting ingediend.
4. Belanghebbende heeft in 2014 de volgende bedragen op aangifte voldaan respectievelijk teruggekregen:
- eerste kwartaal 2014 € 3.973
- tweede kwartaal 2014 -€ 6.745
- derde kwartaal 2014 € 9.750
- vierde kwartaal 2014 € 6.873
5. Op 22 augustus 2019 heeft de inspecteur een boekenonderzoek aangekondigd bij belanghebbende. Het boekenonderzoek is gestart op 16 september 2019. Het boekenonderzoek ziet onder meer op de aangiften omzetbelasting voor het jaar 2014.
6. Bij brief van 28 oktober 2019 heeft de inspecteur aangekondigd dat voor het jaar 2014 ter behoud van rechten een naheffingsaanslag wordt opgelegd. Daarbij zijn de volgende correcties in aanmerking genomen:
  • een correctie voorbelasting van € 24.546;
  • een correctie marge-inkopen van € 193.182;
  • een correctie vanwege niet in de administratie opgenomen verkopen van € 9.022.
7. Met dagtekening 28 december 2019 is de naheffingsaanslag opgelegd. Daartegen heeft belanghebbende tijdig bezwaar gemaakt.
8. Van het boekenonderzoek is op 17 augustus 2021 een controlerapport opgemaakt. In het controlerapport is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
3.2
Verschuldigde omzetbelasting wegens ontbrekende voertuigen
Op 23 september 2019 heb ik aan de toenmalige adviseur, de heer [persoon D], onderstaand overzicht gestuurd van ontbrekende voortuigen.
(…)
Ondanks bovenstaande toezeggingen is er nog geen verklaring voor de 18 ontbrekende voertuigen. (16 voertuigen uit de vergelijking RDW met administratie minus twee transacties van [kenteken] en de twee nog ontbrekende voertuigen uit de vergelijking van de aangiften BPM met de administratie. Ik ga er van uit dat het margevoertuigen zijn. Uit de administratie 2014 blijkt een gemiddelde marge van € 2.363 per auto. De totale marge van die 18 auto's is dan € 42.534. De verschuldigde omzetbelasting is € 42.534 x 21/121 = € 7.381.
Correctie 1: meer verschuldigde omzetbelasting 2014 € 7.381.
3.3
Toepassing margeregeling
Op grootboekrekening 7000 inkopen marge is voor een bedrag van € 2.081.590 geboekt.
Deze inkopen marge zijn door mij beoordeeld, waarbij ik opmerk dat ik mij beperkt heb tot de transacties van € 3.500 en meer [rechtbank: voor een totaal van € 1.113.100] Op 23 september 2019 heb ik aan de toenmalige adviseur (…) onderstaand overzicht gestuurd van de marge-inkopen waarvan de toepassing van de margeregeling niet was onderbouwd.
(…)
Op 5 maart 2020 heb ik aan de heer [persoon E] tijdens een gesprek aangegeven dat de
margeregeling ten aanzien van de genoemde auto's niet wordt geaccepteerd. Hij heeft het overzicht dat ik destijds had verstuurd naar de heer [persoon D] gezien.
Op 1 februari 2021 heb ik belastingplichtige een brief gestuurd waarin ik hem tot 22 februari 2021 in de gelegenheid stel om een toelichting te geven op de ontbrekende voertuigen.
Op 6 april 2021 heb ik de heer [persoon E] nogmaals gewezen op het feit dat er nog geen
antwoorden verstrekt zijn op de gestelde vragen.
Op 7 juni 2021 heeft de heer [persoon E] toegezegd dat hij zal reageren voor 1 juli 2021.
Tot op heden heeft de heer [persoon E] geen antwoord gegeven.
Correctie 2 meer verschuldigde omzetbelasting 2014 € 193.182 (€ 1.113.100 x 21/121).
3.4
Inkoopwaarde te hoog
Van de hierboven genoemde niet onderbouwde marge-inkopen heb ik de grootste 14 transacties nader bekeken. Daarbij heb ik transacties waarbij ik de onderbouwing niet kan vinden buiten beschouwing gelaten.
Dit zijn de door mij nader beoordeelde transacties.
(…)
Deze transacties heb ik nader beoordeeld onder ander door informatie uit het buitenland op te vragen.
Dit is een samenvatting van de nadere beoordeling.
(…)
Uit het bovenstaande moet de volgende conclusie worden getrokken.
Van de 14 inkoopverklaringen is van 13 vastgesteld dat de gegevens op de inkoopverklaring niet kloppen /de inkoopverklaring valselijk opgemaakt is.
Van de volgende 7 inkoopverklaringen kon de verkoopwaarde niet worden vastgesteld. In de volgende 6 gevallen is het zeer aannemelijk dat de in de administratie opgenomen waarde niet juist is.
(…)
Van 7 verklaringen is duidelijk geworden wat de werkelijke verkoopwaarde is geweest nl. € 163.800. Van die 7 inkopen is in de administratie een inkoopwaarde opgenomen van € 223.000. (€ 377.000 -/- € 154.000)
De in de administratie opgenomen inkoopwaarde van die 7 inkoopverklaringen is € 59.200 te hoog.
Uitgedrukt in % van de in de administratie opgenomen waarde is dit 26,5 %.
De in de administratie opgenomen inkopen marge geboekt op grootboekrekening 7000 bedragen € 2.081.590.
Uitgaande van het bovenstaande is dit bedrag 26,5% te hoog = € 551.621.
Correctie 3 minder marge-inkopen, meer verschuldigde omzetbelasting 2014 € 95.735. (€ 551.621 x 21/121)
3.5
Verschuldigde omzetbelasting wegens privégebruik auto.
(…)
Hij is het mij eens dat hierover ook een bijtelling privégebruik auto moet volgen.
De cataloguswaarde van deze auto bedraagt € 39.654.
De verschuldigde omzetbelasting bedraagt € 669.
In totaal is er dus verschuldigd € 1.513 + € 669 = € 2.182.
Correctie 4: meer verschuldigde omzetbelasting 2014 € 1.122 (€ 2.182- € 1.060)
(…)”
9. De correcties voor de omzetbelasting bedragen volgens het controlerapport in totaal € 297.420.

Beoordeling door de rechtbank

10. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag niet te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
11. In geschil is of de inspecteur voor de verschillende correcties terecht heeft nageheven.
12. De rechtbank komt tot het oordeel dat de naheffingsaanslag terecht en niet te hoog is vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Verjaring
13. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd, omdat deze buiten de termijn is opgelegd. Die termijn zou drie jaar moeten zijn. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat van verjaring geen sprake is.
14. Deze beroepsgrond faalt. Op grond van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan de inspecteur de te weinig betaalde omzetbelasting naheffen. De bevoegdheid tot naheffing vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan. De naheffingsaanslag is met dagtekening 28 december 2019 aan belanghebbende opgelegd. Dit is voor het einde van de verjaringstermijn van vijf jaar die geldt voor het opleggen van een naheffingsaanslag. Belanghebbende heeft bij brief van 6 januari 2020 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Hieruit maakt de rechtbank op dat belanghebbende de naheffingsaanslag ook daadwerkelijk heeft ontvangen. Niet gesteld of gebleken is dat de bekendmaking van de naheffingsaanslag na 31 december 2019 heeft plaatsgevonden. Gelet op het moment waarop het bezwaarschrift is ingediend, acht de rechtbank dit ook niet aannemelijk. Dit brengt mee dat de naheffingsaanslag tijdig is opgelegd en dat er dus geen sprake is van verjaring.
Omkering en verzwaring van de bewijslast
15. De inspecteur heeft gesteld dat de bewijslijst moet worden omgekeerd en verzwaard omdat de vereiste aangiften niet zijn gedaan. Belanghebbende heeft gesteld dat hem niet kan worden verweten dat achteraf is vastgesteld dat niet in alle gevallen sprake was van margeauto’s.
16. De rechtbank oordeelt als volgt.
17. Indien de vereiste aangifte niet is gedaan moet het beroep ongegrond worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Naar vaste jurisprudentie geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van deze gebreken niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd, aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale bewijsregels van stelplicht en bewijslast. [1] Kennis en inzicht van personen aan wie een belastingplichtige het doen van aangifte overlaat of die de belastingplichtige anderszins behulpzaam zijn geweest bij de nakoming van zijn verplichting tot het doen van aangifte, moeten in dit verband aan die belastingplichtige worden toegerekend. [2]
18. Indien de administratie niet kan dienen als grondslag voor de winst- of omzetberekening, brengt een redelijke bewijslastverdeling mee dat de inspecteur ter voldoening aan de op hem rustende bewijslast in eerste instantie kan volstaan met een gemotiveerde schatting van de winst respectievelijk de omzet, waarna de belastingplichtige aannemelijk dient te maken dat en waarom zijn winst respectievelijk omzet lager is dan door de inspecteur is berekend. Indien aannemelijk is dat de belastingplichtige een bedrag aan omzet, door de inspecteur berekend aan de hand van een gemotiveerde schatting, niet in zijn aangifte heeft verantwoord, moet op basis van die schatting worden beoordeeld of de vereiste aangiften zijn gedaan, zoals hiervoor bedoeld. Indien dan wordt geoordeeld dat de vereiste aangifte niet is gedaan dan is de omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing. Daarbij geldt dat een aanslag niet naar willekeur mag worden vastgesteld, maar moet berusten op een redelijke schatting. De beoordeling of een schatting redelijk (niet willekeurig) is, behelst een minder strenge toets dan de beoordeling of en in hoeverre aannemelijk is dat de belastingplichtige een bedrag aan winst of omzet niet in zijn aangifte heeft verantwoord. [3]
19. De inspecteur heeft onderzoek gedaan naar de inkopen die belanghebbende in de administratie heeft opgenomen. Hij heeft buitenlandse belastingautoriteiten verzocht de als verkoper vermelde personen te achterhalen en daarbij nadere informatie op te vragen. De buitenlandse belastingautoriteiten hebben in dat kader gesproken met een aantal van die verkopers en zij hebben de bevindingen vastgelegd in een formulier dat wordt gebruikt voor het uitwisselen van informatie tussen lidstaten. Ook hebben zij nadere informatie bijgevoegd, zoals facturen en betaalbewijzen. Op grond van deze informatie acht de rechtbank het aannemelijk dat een aantal van de als verkoper vermelde personen de voertuigen niet aan belanghebbende hebben verkocht. Het gaat in het bijzonder om de aankopen met datum 22-3-2014, 30-5-2014, 8-6-2014, 19-6-2014, 9-8-2014, 25-11-2014 en 18-12-2014.
Ook ontbreken 18 aangekochte voertuigen in de administratie van belanghebbende. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de administratie van belanghebbende niet kan dienen als grondslag voor de omzet- en de margeberekening. De inspecteur kan daarom in eerst instantie volstaan met een gemotiveerde schatting van de verschuldigde omzetbelasting. Dat heeft de inspecteur gedaan met de correcties 1 tot en met 4.
20. Belanghebbende heeft correctie 1 en correctie 4 niet bestreden. De rechtbank gaat er daarom van uit dat deze correcties terecht zijn.
21. De inspecteur is bij correctie 1 uitgegaan van de door belanghebbende ingevoerde voertuigen waarvoor een aangifte bpm is gedaan of die waren opgenomen in de bedrijfsvoorraadadministratie volgens de RDW en die niet waren opgenomen in de administratie van belanghebbende. De inspecteur heeft per ontbrekende auto een marge van € 2.363 in aanmerking genomen. Niet is gesteld of gebleken dat de inspecteur hierbij is uitgegaan van een te hoge marge. In totaal heeft de inspecteur van 18 auto’s vastgesteld dat deze niet in de administratie zijn verwerkt. Per auto is bijgevolg een bedrag van € 410,11 aan verschuldigde omzetbelasting als correctie in aanmerking genomen. In zoverre is sprake van een voldoende gemotiveerde schatting. In het overzicht zijn verkoopdata vermeld. Hiervan uitgaande kan worden vastgesteld op welk tijdvak de verschuldigde omzetbelasting betrekking heeft. Het gaat om de volgende bedragen: [4]
  • eerste kwartaal 2014 € 2.050
  • tweede kwartaal 2014 € 2.050
  • derde kwartaal 2014 € 2.050
  • vierde kwartaal 2014 € 410
22. Correctie 4 van € 1.122 betreft een correctie op het privégebruik van een auto. Deze correctie dient in het laatste tijdvak van het boekjaar plaats te vinden [5] , in dit geval het vierde kwartaal 2014. De inspecteur heeft de correctie gebaseerd op 2,7% van de catalogusprijs naar tijdsevenredigheid. Dit is conform het beleid. [6] In zoverre is sprake van een (meer dan) voldoende gemotiveerde schatting.
23. Bij correctie 2 heeft de inspecteur onderzoek gedaan naar een deel van de voertuigen waarop de margeregeling is toegepast. Hij heeft daarbij onderzocht in hoeverre de voertuigen aan belanghebbende waren geleverd door een persoon als genoemd in artikel 28b, tweede lid, van de Wet OB. Aan de hand van de in de administratie beschikbare documentatie heeft de inspecteur vastgesteld dat voor de voertuigen die zijn vermeld in het controlerapport de herkomst niet of onvoldoende kon worden vastgesteld. De inspecteur heeft belanghebbende meerdere malen in de gelegenheid gesteld hierop te reageren, maar daarvan heeft belanghebbende geen gebruik gemaakt. Ook in de bezwaarfase heeft belanghebbende geen aanvullende documenten verstrekt die zouden wijzen op een andere uitkomst. De inspecteur heeft de correctie gebaseerd op de in de administratie vermelde inkoopwaarden. Ook in zoverre is de inspecteur zonder meer uitgegaan van een voldoende gemotiveerde schatting.
24. Bij correctie 3 heeft de inspecteur vastgesteld dat van de bij correctie 2 onderzochte voertuigen in sommige gevallen de vermelde inkoopwaarde niet juist of niet onderbouwd is. Daardoor is volgens de inspecteur een te lage marge in aanmerking genomen. Het betrof 26,2% van de onderzochte gevallen. In het kader van de gemotiveerde schatting acht de rechtbank toegestaan dat hij dat percentage heeft omgeslagen naar alle voertuigen waarop de margeregeling is toegepast. Wel is sprake van een dubbeltelling voor zover het de voertuigen betreft waarop ook correctie 2 betrekking heeft. De inspecteur heeft dat op de zitting ook erkend. Correctie 3 en de daarop gebaseerde gemotiveerde schatting moet dan ook verlaagd moeten worden met € 55.792 [7] .
25. Omdat de administratie niet kan dienen als grondslag voor de omzet- en margeberekening, kon de inspecteur de naheffingsaanslag baseren op een gemotiveerde schatting. Het ligt vervolgens op de weg van belanghebbende om aannemelijk te maken dat de gemotiveerde schatting te hoog is. Daarvoor heeft belanghebbende echter te weinig aangevoerd. De stelling van belanghebbende dat hij is afgegaan op mededelingen van de leverancier en geen aanleiding zag daaraan te twijfelen is volstrekt onvoldoende. Het ligt op de weg van belanghebbende om met documenten of anderszins aannemelijk te maken dat de voertuigen waarop de margeregeling is toegepast daadwerkelijk margegoederen waren (correctie 2) en dat de inkoopwaarde van de voertuigen waarop de margeregeling is toegepast juist is (correctie 3). Belanghebbende heeft in dit kader echter geen enkel concreet bewijs ingebracht en uitsluitend stellingen van algemene aard ingenomen.
26. Belanghebbende moest zich ervan bewust zijn dat bij de geconstateerde gebreken in de administratie geen juiste aangifte zou kunnen worden ingediend en dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan omzetbelasting niet zou worden geheven. Hij wist van de vereisten die gelden voor het mogen toepassen van de margeregeling of had daarvan ten minste op de hoogte moeten zijn en hij heeft er niet voor gezorgd dat achteraf controleerbaar is of aan die voorwaarden is voldaan. Er ontbreken stukken en er zijn afhaalverklaringen die met een kruisje in plaats van met een handtekening zijn ondertekend. Bovendien leidt het wel in de administratie opnemen van niet geleverde auto’s en het niet in de administratie opnemen van wel gekochte auto’s (zoals beschreven in punt 19.) tot ernstige tekortkomingen in de administratie waarvan belanghebbende zich bewust had moeten zijn. De rechtbank komt alleen al daarom tot het oordeel dat belanghebbende de vereiste aangiften niet heeft gedaan. Bovendien leiden ook uitsluitend de niet betwiste correcties 1 en 4 ertoe dat de vereiste aangifte niet is gedaan. De daarvoor per tijdvak verschuldigde omzetbelasting is zodanig hoog dat sprake is van inhoudelijke gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangiften verschuldigde omzetbelasting absoluut en relatief gezien aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Belanghebbende moest zich van deze gebreken bewust zijn. Het gaat immers om auto’s die hij wel heeft ingevoerd of opgevoerd bij de RDW, maar die hij niet heeft verwerkt in zijn administratie en om een auto die hij privé heeft gereden.
27. Omdat belanghebbende de vereiste aangiften niet heeft gedaan, moet de bewijslast worden omgekeerd en verzwaard. Dat betekent dat belanghebbende overtuigend moet aantonen dat de naheffingsaanslag te hoog is. Dit ontslaat de inspecteur er echter niet van de naheffingsaanslag te baseren op een redelijke schatting. Omdat de naheffingsaanslag is gebaseerd op een voldoende gemotiveerde schatting (zie hiervoor) is dit zonder meer het geval. Maar ook als op onderdelen zou kunnen worden geoordeeld dat de gemotiveerde schatting te hoog is, geldt voor de redelijke schatting een minder strenge toets. De schatting van de inspecteur kan die minder strenge toets zonder meer doorstaan. Dat correctie 3 met € 55.792 moet worden verminderd leidt er niet toe dat de naheffingsaanslag te hoog is vastgesteld, omdat de naheffingsaanslag (€ 226.675) tot een aanzienlijk lager bedrag is opgelegd dan de inspecteur aan correcties in het boekenonderzoek heeft bevonden (€ 297.420).
28. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gemotiveerde schatting van de inspecteur te hoog is, laat staan dat hij dit overtuigend heeft aangetoond.
29. De conclusie is dan ook dat de naheffingsaanslag terecht en niet te hoog is vastgesteld.
Belastingrente
30. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.

Conclusie en gevolgen

31. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.L. van Benthem, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. P.J. Tikken, leden, in aanwezigheid van mr. L. Ketner, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083.
2.Hoge Raad 22 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0663.
3.Hoge Raad 9 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1086.
4.De rechtbank heeft bij de toerekening aan een tijdvak de auto met kenteken [kenteken] en de [auto] met een acceptatiedatum van 8 december 2014 buiten beschouwing gelaten, omdat voor deze voertuigen niet zonder meer duidelijk is of zij in 2014 zijn geleverd.
5.Artikel 13, vierde lid, van de Wet OB.
6.Stcrt. 2012, 14822.
7.Zie pleitnota van de inspecteur.