ECLI:NL:RBGEL:2024:6580

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
439651
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige hinder door aanbouw in burenzaak met betrekking tot daglicht en uitzicht

In deze zaak, die zich afspeelt in Arnhem, heeft de voorzieningenrechter op 30 september 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee buren. De eiser, eigenaar van een woning, vorderde dat de gedaagde, die een aanbouw aan zijn onroerende zaak wilde realiseren, de bouwwerkzaamheden zou staken. De eiser stelde dat de aanbouw onrechtmatige hinder zou veroorzaken, met name door verlies van licht en uitzicht, en dat dit in strijd was met artikel 5:37 BW. De gedaagde had een omgevingsvergunning verkregen voor de aanbouw, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de omwonenden niet voldoende waren gewogen bij de vergunningverlening. De rechter concludeerde dat de hinder die de aanbouw zou veroorzaken van zodanige aard en duur was dat deze onrechtmatig was. De vordering van de eiser werd toegewezen, met een dwangsom voor de gedaagde bij niet-naleving. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die in totaal € 1.741,72 bedroegen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij het verlenen van omgevingsvergunningen, vooral in situaties waar de belangen van buren op het spel staan.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/439651 / KG ZA 24-273
Vonnis in kort geding van 30 september 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. D.M. Bons te Alkmaar,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M. Blok te Ede.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 12;
- de producties 1 tot en met 5 van [gedaagde] ;
- de pleitnota van [eiser] ;
- de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van de woning gelegen aan de [adres 1] (hierna: [adres 1] ) en woont aldaar. De [adres 1] heeft een woonkamer en (woon)keuken met ramen die zich bevinden aan de achterzijde van de woning.
2.2.
[gedaagde] is eigenaar van de onroerende zaak gelegen aan de [adres 2] (hierna: [adres 2] ). [gedaagde] verhuurt de begane grond van de [adres 2] als bedrijfsruimte aan een fietsenspeciaalzaak en de bovenverdiepingen als woonruimte.
2.3.
[gedaagde] heeft op 19 juli 2023 van de [gemeente] een omgevingsvergunning gekregen voor de realisatie van een aanbouw aan de achterzijde van [adres 2] . De beoogde aanbouw heeft een goothoogte van 5.00 meter met daarop een schuin dak met een nokhoogte van 8.20 meter en heeft een diepte van 6 meter. De aanbouw zal op 10-50 centimeter afstand staan van de erfgrens met de [adres 1] .
2.4.
[eiser] heeft bezwaar gemaakt en vervolgens beroep ingesteld tegen de verleende omgevingsvergunning. De bestuursrechter heeft het beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar, en daarmee de omgevingsvergunning, in stand gelaten.
2.5.
Ten tijde van dit vonnis is [gedaagde] al enige tijd bezig met de bouw van de aanbouw. [eiser] heeft haar meermalen gesommeerd te stoppen met de bouw.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na eisvermindering ter zitting, samengevat, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen na betekening van dit vonnis per direct de bouwwerkzaamheden aan de [adres 2] te staken en gestaakt te houden, voor zover deze bouwwerkzaamheden zien op de aanbouw, totdat in de bodemprocedure vonnis is gewezen dat in kracht van gewijsde is gegaan, zulks op straffe van een dwangsom;
II. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, inclusief nakosten en de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de vorderingen en is door [eiser] voldoende gemotiveerd.
Onrechtmatige hinder
4.2.
Volgens [eiser] zal de te realiseren aanbouw hem ernstige, onrechtmatige hinder toebrengen. De aanbouw zorgt namelijk volgens [eiser] voor veel verlies van licht en uitzicht en voor een toename van schaduw in zijn tuin en in zijn huis. Bovendien heeft de aanbouw een grote negatieve impact op de bezonning van de woning van [eiser] . Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft [eiser] een TNO-bezonningsrapport overgelegd van Bezonningsingenieur.nl.
Volgens [gedaagde] is er wel sprake van hinder door het wegnemen van zonlicht door de aanbouw, maar is deze hinder aanvaardbaar en daardoor niet onrechtmatig. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft [gedaagde] een TNO-bezonningsrapport overgelegd van iTX.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat op grond van artikel 5:37 BW een eigenaar van een erf niet aan de eigenaar van een ander erf hinder mag toebrengen op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, zoals door het onthouden van licht en lucht of door het veroorzaken van overlast. De vraag of hinder onrechtmatig is, hangt af van de aard, ernst en duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade, bezien in het licht van de omstandigheden ter plaatse. Daarbij dient onder meer rekening te worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend en de mogelijkheid, mede gelet op de daaraan verbonden kosten, en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te nemen. Voorts is mede van belang of degene die zich beklaagt over de hinder zich ter plaatse heeft gevestigd voor dan wel na aanvang van de hinder veroorzakende activiteiten. In dat laatste geval zal hij een zekere mate van hinder eerder hebben te dulden.
4.4.
Het hebben van een omgevingsvergunning met formele rechtskracht vrijwaart de houder die overeenkomstig die omgevingsvergunning bouwt niet van aansprakelijkheid wegens het veroorzaken van onrechtmatige hinder (Hoge Raad 21 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8823). Het antwoord op de vraag of en in hoeverre een door de overheid verstrekte vergunning invloed heeft op de beoordeling van de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van degene die overeenkomstig de hem verstrekte vergunning handelt, doch daarbij schade of hinder toebrengt aan derden, hangt af van de aard van de vergunning en het belang dat wordt nagestreefd met de regeling waarop de vergunning berust, zulks in verband met de omstandigheden van het geval (HR 10 maart 1972, ECLI:NL:HR:1972:AC1311). Daarbij heeft in beginsel te gelden dat de vergunninghouder er op mag vertrouwen dat de vergunning overeenkomstig de wet is verleend en de overeenkomstig de wet in aanmerking te nemen belangen door de vergunningverlenende instantie volledig en op juiste wijze zijn afgewogen, en dat hij gerechtigd is van die vergunning gebruik te maken.
4.5.
Daarvan uitgaande oordeelt de voorzieningenrechter als volgt. Uit de stukken volgt niet dat het college van Burgemeester en Wethouders naast de getoetste publiekrechtelijke normen de belangen van de omwonenden uitdrukkelijk bij haar besluitvorming heeft betrokken en gewogen. [gedaagde] heeft ook niet geconcretiseerd dat en op welke wijze het college, alvorens te beslissen, een voor de beoordeling van het onderhavige geschil relevante afweging heeft gemaakt, waarbij de belangen van [eiser] zijn gewogen. Gezien hierop heeft [gedaagde] er niet zonder meer op mogen vertrouwen dat het gebruik maken van de vergunde bouwmogelijkheden naar maatschappelijke omstandigheden en gelet op de plaatselijke situatie niet als onrechtmatige hinder zou kunnen worden beoordeeld.
4.6.
Vervolgens is de vraag of [gedaagde] met de door haar te realiseren aanbouw [eiser] onrechtmatige hinder in de zin van artikel 5:37 BW toebrengt. Voorop wordt gesteld dat partijen ter onderbouwing van hun standpunt beiden rapporten hebben overgelegd van bezonningsdeskundigen. Deze rapporten kennen alle twee een andere uitkomst met betrekking tot de afname van zonlicht en of in de woning van [eiser] voldoende zonlicht binnentreedt volgens de “lichte TNO-norm” na het plaatsen van de aanbouw door [gedaagde] . Tussen partijen bestaat discussie over de vraag of door de deskundigen de juiste coördinaten zijn gebruikt voor het verrichten van de metingen en of is uitgegaan van de juiste positionering van de erfgrens en daarmee het bouwvlak van de aanbouw. Beide deskundigen hebben voor de meting van de bezonningsuren een andere set coördinaten gebruikt. De voorzieningenrechter heeft, zoals besproken met partijen, gekeken naar de door de deskundigen gehanteerde coördinaten, maar komt niet verder dan twee punten gelegen op de [straatnaam] aan de voorkant van de percelen. In onderhavig geschil gaat het om de hinder als een gevolg van de aanbouw aan de achterkant van de [adres 2] en dus de achterkant van de percelen. De coördinaten die zijn gebruikt door de deskundigen lijken dus niet overeen te komen met de plek waar de hinder zich zal openbaren. Ook speelt de onduidelijkheid van de erfgrens. Kennelijk is na een meting de erfgrens waar partijen vanuit gingen, verplaatst in de richting van [adres 2] . Het rapport dat de deskundige van [eiser] heeft opgesteld, gaat nog uit van de oude situatie. Om die redenen zijn beide rapporten thans minder bruikbaar.
4.7.
Het voorgaande in ogenschouw genomen overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De woonkamer en (woon)keuken van [eiser] bevinden zich aan de achterkant van de [adres 1] . De ramen van deze twee ruimten liggen dichtbij de erfgrens met [gedaagde] . Het perceel van [gedaagde] ligt aan de zuidkant van het perceel van [eiser] . De door [gedaagde] beoogde aanbouw is gepland op erg korte afstand van deze erfgrens met [eiser] en is van zeer grote omvang en hoogte. Bij realisatie van de aanbouw ontstaat voor [eiser] dichtbij de ramen van zijn woonkamer en (woon)keuken een blinde muur van ten minste 5 meter hoog en 6 meter lang langs de erfgrens. De afstand tussen het (woon)keukenraam en de aanbouw is ter zitting niet helemaal duidelijk geworden, maar bedraagt tussen de 10 centimeter en 50 centimeter. Voorheen keek [eiser] uit op een schutting van 1,80 meter. Waar [eiser] eerder zicht had op verder gelegen bebouwing, bomen en de lucht, resteert na de aanbouw slechts zicht op een hoge, lange, blinde muur. Het effect dat de hoge muur op de toegang van zon- en daglicht heeft, is evident. Naast dat [eiser] hierdoor veel uitzicht wordt ontnomen, zorgt dit ook voor een forse afname van zonlicht in de ruimten van het huis die door [eiser] veel gebruikt worden en de tuin, mede omdat het een afname van zonlicht vanuit het zuiden betreft. Bovendien is deze afname van zonlicht en uitzicht ook van erg lange, misschien wel permanente, duur. Immers geldt voor een aanbouw dat deze over het algemeen wordt geplaatst voor de (zeer) lange termijn. [eiser] is al sinds jaren woonachtig aan de [adres 1] en niet pas na aanvang van de bouw van de aanbouw er komen wonen. [gedaagde] heeft in het voortraject van de vergunningverlening en ook niet in de periode voorafgaand aan het kort geding de bereidheid getoond om maatregelen ter voorkoming van schade te nemen. Zij heeft volstaan met de opmerking dat de maximale goothoogte en nokhoogte niet is benut. Het belang van [gedaagde] dat met de aanbouw wordt gediend, is puur financieel. Zij wil met de verhuur van de benedenverdieping aan de fietsenspeciaalzaak en de verhuur van de bovenverdieping als appartementen in haar pensioen voorzien.
4.8.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter in het kader van dit kort geding van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat de hinder die de aanbouw veroorzaakt van dermate grote omvang en duur is dat deze onrechtmatig is jegens [eiser] in de zin van artikel 5:37 BW. Om die reden zal de vordering onder I. worden toegewezen, met dien verstande dat daarbij niet eveneens zal worden bepaald dat de voorziening van kracht blijft tot het vonnis in de bodemprocedure in gezag van gewijsde is gegaan. De duur van een in kort geding getroffen voorziening is namelijk naar zijn aard afhankelijk van de uitkomst in de bodemprocedure.
4.9.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat voor onroerende zaken aan het deel van de Arnhemseweg waar de [adres 1] en [adres 2] zijn gelegen een gemengde bestemming geldt. Dit betekent volgens [gedaagde] dat in het bestemmingsplan de bebouwing aldaar gebruikt mag worden voor commerciële activiteiten en dat wonen alleen is toegestaan op de verdieping. Deze omstandigheid zorgt volgens [gedaagde] ervoor dat [eiser] door de gemengde bestemming meer hinder te dulden heeft.
In het bestemmingsplan is opgenomen dat wonen uitsluitend is toegestaan op de verdieping, met dien verstande dat op die plaatsen waar reeds op de begane grond gewoond wordt, dit is toegestaan. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] vóór inwerkingtreding van het bestemmingsplan al op de begane grond woonde. [eiser] woont dus geheel conform het bestemmingsplan op de begane grond. De situatie dat zijn woning is vergund in afwijking van het bestemmingsplan doet zich dus niet voor; er is in het bestemmingsplan een overgangsrecht voor bestaande situaties, zoals die van [eiser] , vastgelegd. Dit betekent naar oordeel van de voorzieningenrechter dat [eiser] niet meer hinder te dulden heeft op grond van het bestemmingsplan en maakt het oordeel van de voorzieningenrechter daarom niet anders.
Belangenafweging
4.10.
Een belangenafweging maakt de beslissing van de voorzieningenrechter ook niet anders. Het belang van [eiser] bij toewijzing van de vordering is immers gelegen in zijn (woon)genot van zijn eigendom en de waarde van zijn eigendom, waartegenover het belang van [gedaagde] zuiver financieel van aard is. Zeker in een woonkamer, een ruimte waar men over het algemeen veel tijd doorbrengt, is een vermindering van daglichtinval ingrijpend.
Dwangsom
4.11.
De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen zoals nader gespecificeerd in de beslissing.
Proceskosten
4.12.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.741,72
4.13.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] na betekening van dit vonnis per direct de bouwwerkzaamheden aan de [adres 2] te staken en gestaakt te houden voor zover die zien op de aanbouw,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.741,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2024.