ECLI:NL:RBGEL:2024:6399

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
AWB - 22_5739
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de last onder dwangsom en de kwalificatie van vrachtwagentrailers als bouwwerken

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een vennootschap tegen een beslissing op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe beoordeeld. De zaak betreft de oplegging van een last onder dwangsom vanwege het zonder omgevingsvergunning stallen en gebruiken van vrachtwagentrailers en het uitbouwen van een schuur. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingediend tegen de beslissing op bezwaar van 19 oktober 2022, waarin het besluit van 30 maart 2022 om de last onder dwangsom op te leggen, in stand is gelaten. De rechtbank heeft de zaak op 24 juni 2024 behandeld, waarbij ook andere beroepen aan de orde kwamen.

De rechtbank oordeelt dat de trailers terecht zijn gekwalificeerd als bouwwerken, omdat zij een plaatsgebonden karakter hebben en zijn bedoeld om voor langere tijd op dezelfde plek te functioneren. De rechtbank verwijst naar de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de definitie van bouwwerken, waarbij mobiele objecten onder bepaalde omstandigheden ook als bouwwerk kunnen worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de trailers niet beschikken over een omgevingsvergunning, ondanks dat er eerder een melding is gedaan voor het veranderen van het agrarische bedrijf. Ook wordt vastgesteld dat er geen omgevingsvergunning is verleend voor het strohok dat tegen een bestaande schuur is gebouwd.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van de vennootschap ongegrond, waardoor de beslissing op bezwaar in stand blijft. De vennootschap krijgt het griffierecht niet terug. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.C.M. van Wel, griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/5739

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[vennootschap], uit [plaats], de vennootschap

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe, het college
(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2])
Als derde-partij nemen aan de zaak deel:
[persoon A]en
[persoon B]uit [plaats], derde-partij
(gemachtigde: mr. P.J.G. Goumans).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van de vennootschap tegen de beslissing op bezwaar van 19 oktober 2022 (de beslissing op bezwaar) waarin het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom van 30 maart 2022 in stand is gelaten.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2024 op zitting behandeld gelijktijdig met de beroepen in de zaaknummers: 22/5785 en 23/3888. Hieraan hebben deelgenomen: [persoon C] en [persoon D] namens de vennootschap, de gemachtigden van het college, de derde-partij en de gemachtigde van de derde-partij.

Totstandkoming van het besluit

1. De vennootschap is eigenaresse van de boerderij en bijbehorend perceel aan de [locatie 1] in [plaats] (het perceel). De derde-partij is eigenaar van de naastgelegen woning en het bijbehorend perceel aan [locatie 2] in [plaats].
1.1.
Bij brief van 23 november 2018 heeft de derde-partij aan het college verzocht om handhavend op te treden tegen verschillende overtredingen die plaatsvinden op het perceel.
1.2.
Bij besluit van 5 september 2019 heeft het college het verzoek om handhavend op te treden afgewezen.
1.3.
Bij brief van 25 januari 2022 heeft het college de derde-partij in kennis gesteld dat het college naar aanleiding van het bezwaar van de derde-partij het besluit van 5 september 2019 gaat heroverwegen en alsnog handhavend gaat optreden tegen de geconstateerde overtredingen die plaatsvinden op het perceel.
1.4.
Op 4 april 2022 heeft het college de vennootschap gelast om de overtreding bestaande uit het zonder omgevingsvergunning stallen en gebruiken van trailers [1] en uitbouwen van een schuur, [2] te beëindigen voor 1 juni 2022, onder oplegging van een dwangsom van € 10.000,- ineens, voor de trailers, en € 20.000 voor het uitbouwen van de schuur.
1.5.
In de beslissing op bezwaar heeft het college het bezwaar van de vennootschap tegen het besluit van 4 april 2022 ongegrond verklaard en dit besluit in stand gelaten.
1.6.
Op 15 februari 2023 heeft het college de vennootschap in kennis gesteld dat het voornemens is om de verbeurde dwangsommen van in totaal € 30.000,- te gaan invorderen.
1.7.
Het college heeft de rechtbank op 30 mei 2024 geïnformeerd dat de verbeurde dwangsommen (grotendeels) zijn betaald door de vennootschap.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beslissing op bezwaar. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep van de vennootschap ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Zijn de trailers bouwwerken?
4. De vennootschap voert aan dat het college ten onrechte de trailers heeft gekwalificeerd als bouwwerken en daarom geen sprake is van een overtreding. De trailers hebben namelijk geen fundering en zijn verschillende keren verplaatst. Ter zitting is namens de vennootschap betoogd dat de stelconplaten onder de trailers en de materialen rondom en bovenop de trailers gemakkelijk verwijderd kunnen worden. Daarnaast is ook namens de vennootschap toegelicht dat de trailers worden gebruikt om houten balken en veevoer op te slaan.
4.1.
De rechtbank stelt de volgende feiten vast aan de hand van de foto’s uit het controlerapport van 3 maart 2022 dat is opgesteld door een toezichthouder van het college. Op het perceel staan twee aan elkaar gekoppelde trailers, met beide een lengte van 13,7 meter en hoogte van ongeveer 3,95 en 3,76 meter, die beide rustten op verschillende gestapelde stelconplaten. Rondom en bovenop de trailers zijn verschillende materialen geplaatst zoals stellages, gaaswerk en hekwerken.
4.2.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
4.3.
Het begrip bouwwerk is niet in de Wabo omschreven. De Wabo beoogt, gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van de wet, bij het begrip "bouwwerk" aan te sluiten zoals dat onder de Woningwet werd aangeduid. [3] Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) eerder heeft overwogen, kan voor de uitleg van het begrip bouwwerk ook bij toepassing van de Wabo aansluiting worden gezocht bij de modelbouwverordening die een bruikbare omschrijving van het begrip bouwwerk omvat. [4] Deze luidt: "elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren."
4.4.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat mobiele objecten onder omstandigheden ook als een bouwwerk moeten worden aangemerkt. [5] Dit is het geval wanneer het is bedoeld om het mobiele object gedurende langere tijd op dezelfde plaats te laten functioneren. [6]
4.5.
De rechtbank oordeelt dat het college de trailers terecht heeft aangemerkt als bouwwerken. [7] Anders dan de vennootschap heeft gesteld, hebben de trailers een plaatsgebonden karakter, omdat deze zijn geplaatst met het doel om voor langere tijd op dezelfde plaats te staan en te functioneren. Dit leidt de rechtbank af uit de uiterlijke verschijningsvorm van de trailers. Zo staan de trailers op verschillende gestapelde stelconplaten, zijn meerdere hekwerken bevestigd aan de trailers en staan er materialen bovenop de trailers. Ook al zou het betoog van de vennootschap juist zijn, dat de stelconplaten en materialen gemakkelijk te verwijderen zijn, doet dit niets af aan het feit dat deze materialen bewerkstelligen dat hierdoor de trailers de uiterlijke verschijningsvorm hebben om ter plaatse te functioneren. Dit wordt bevestigd door de toelichting dat de trailers worden gebruikt als opslag voor materialen en veevoer en dus kennelijk voor langere tijd op dezelfde plaats functioneren. De beroepsgrond slaagt niet.
Is er in het verleden een omgevingsvergunning verleend voor de trailers?
5. De vennootschap voert aan dat het college voor beide trailers reeds een vergunning heeft verleend en daarom geen sprake is van een overtreding. De trailers zijn namelijk ingetekend op de vergunning en daarmee heeft het college de trailers goedgekeurd. Ter zitting is namens de vennootschap toegelicht dat voor de trailers een melding is gedaan bij het college en zodanig ook is gepubliceerd in de lokale krant.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat op 24 november 2018 namens vennoot [persoon C] een melding is gedaan bij het college voor het veranderen van het agrarische bedrijf aan de [locatie 1] in [plaats]. In de melding staat dat er twee mobiele opleggers worden gestald en deze zijn ook zichtbaar op de bij de melding behorende plattegrond. Het college heeft op 30 januari 2019 de vennoot [persoon C] in kennis gesteld dat de melding volledig is en voldoet aan de vereisten van het Activiteitenbesluit Milieubeheer.
5.2.
De rechtbank oordeelt dat de vennootschap geen omgevingsvergunning heeft overlegd en dat daarom niet is gebleken dat het college een omgevingsvergunning heeft verleend voor het plaatsen van de trailers. Dat op 30 januari 2019 een melding is goedgekeurd door het college voor het veranderen van het agrarische bedrijf en één van deze veranderingen het stallen van twee opleggers behelst, houdt niet in dat hiermee een omgevingsvergunning is verleend voor het plaatsen van deze trailers. De beroepsgrond slaagt niet.
Is er in het verleden een omgevingsvergunning verleend voor het strohok van de schuur?
6. De vennootschap voert aan dat het college op 7 augustus 2014 een omgevingsvergunning heeft verleend voor het strohok voor de fokkalveren (het strohok), dat is gebouwd tegen een bestaande schuur en daarom geen sprake is van een overtreding.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat op het perceel van de vennootschap verschillende schuren dan wel stallen staan en deze ook op verschillende momenten zijn vergund. Op 8 juni 1993 is een vergunning verleend voor de bouw van een rundveestal, op 22 oktober 1996 is een vergunning verleend voor de bouw van een jongveestal en op 7 augustus 2014 is een vergunning verleend voor de bouw van een schuur voor de opslag van landbouwproducten.
6.2.
Tussen partijen staat ter discussie of het strohok is vergund met de eerder verleende omgevingsvergunningen
6.3
De rechtbank oordeelt dat niet is gebleken dat voor het strohok een omgevingsvergunning is verleend en daarom kon het college besluiten dat sprake is van een overtreding. Anders dan de vennootschap betoogt is het strohok niet vergund met de omgevingsvergunning van 2014 of een van de eerder verleende vergunningen. Uit de tekeningen en de omgevingsvergunningen die door de vennootschap en het college zijn overgelegd leidt de rechter af dat deze omgevingsvergunningen zien op andere bouwwerken op het perceel van de vennootschap. Specifiek is op de tekeningen die behoren bij de in 2014 verleende omgevingsvergunning ook te zien dat het de realisatie betreft van een geheel nieuwe schuur die op een andere plaats van het perceel staat, dan de schuur waar het strohok tegenaan is gebouwd. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de beslissing op bezwaar in stand blijft. De vennootschap krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.C.M. van Wel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zoals is vereist op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Hiervoor is volgens het college ook een omgevingsvergunning voor vereist grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
4.Uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:614, r.o. 4.2 en de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3010.
5.Uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:614, r.o. 4.3 en de uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1574, r.o. 3.3.
6.De uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2023:1574 r.o. 3.3.
7.Zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo