ECLI:NL:RBGEL:2024:6365

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
ARN 23/3561
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van WOZ-waarden en schadevergoeding in belastingzaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem beoordeeld. De belanghebbende, eigenaar van meerdere onroerende zaken in Arnhem, heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarden per 1 januari 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende voor vier objecten hogere waarden bepleit dan de beschikte waarden. De rechtbank concludeert dat de beroepen van belanghebbende gegrond zijn voor de objecten waarvan de waarden te laag zijn vastgesteld, namelijk [adres 2] en [adres 9]. De rechtbank verhoogt de waarden van deze objecten respectievelijk tot € 117.000 en € 56.000.

Daarnaast heeft de rechtbank ook de lange afhandelingsduur van de zaak in overweging genomen. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn is overschreden en kent een schadevergoeding toe aan de belanghebbende van in totaal € 500, waarvan € 200 door de heffingsambtenaar en € 300 door de Staat der Nederlanden moet worden vergoed. De rechtbank heeft ook de proceskosten vastgesteld op € 3.216,75 en bepaalt dat het griffierecht van € 100 aan de belanghebbende moet worden vergoed. De overige beroepen zijn ongegrond verklaard.

De uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, en is openbaar uitgesproken. De belanghebbende kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 23/3561, 23/3563 t/m 23/3565, 23/3567, 23/3568, 23/3571, 23/3573, 23/3574, 23/3578 en 23/3579

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaken tussen

[eiser], uit [woonplaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem, de heffingsambtenaar,

en
de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), in Den Haag, de Staat.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 2 december 2022.
De heffingsambtenaar heeft per 1 januari 2021 op één aanslagbiljet aan de volgende objecten in Arnhem de volgende waarden toegekend:
Object
Beschikte waarde
[adres 1]
€ 81.000
[adres 2]
€ 112.000
[adres 3]
€ 74.000
[adres 4]
€ 86.000
[adres 5]
€ 76.000
[adres 6]
€ 94.000
[adres 7]
€ 68.000
[adres 8]
€ 58.000
[adres 9]
€ 51.000
[adres 10]
€ 68.000
[adres 11]
€ 61.000
[adres 12]
€ 61.000
Met deze waardevaststellingen zijn aan belanghebbende ook de aanslagen onroerendezaakbelasting van de gemeente Arnhem voor het jaar 2022 opgelegd.
De bezwaren van belanghebbende van 11 april 2022 zijn gegrond verklaard en de toegekende waardes zijn verhoogd. Ook is aan belanghebbende een kostenvergoeding van € 538 toegekend.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van belanghebbende en, namens de heffingsambtenaar, [naam 1] en [naam 2], taxateur, deelgenomen.

Feiten

1. Belanghebbende is eigenaar van de woningen. Het betreft beneden- en bovenwoningen gelegen in het centrum van Arnhem.
2. In de uitspraak op bezwaar zijn de waarden van de woningen als volgt vastgesteld:
Object
Waarde na uitspraak op bezwaar
[adres 1]
€ 88.000
[adres 2]
€ 115.000
[adres 3]
€ 80.000
[adres 4]
€ 93.000
[adres 5]
€ 82.000
[adres 6]
€ 101.000
[adres 7]
€ 74.000
[adres 8]
€ 63.000
[adres 9]
€ 55.000
[adres 10]
€ 74.000
[adres 11]
€ 65.000
[adres 12]
€ 65.000

Beoordeling door de rechtbank

3. Belanghebbende heeft betoogd dat de waarden van alle objecten precies € 5.000 hoger dient te zijn dan de beschikte waarden. Dat betekent dat hij van mening is dat in de uitspraak op bezwaar de waarden van [adres 2], [adres 9] en [adres 11] en [adres 12] te laag zijn vastgesteld en de overige te hoog. Hij heeft deze stelling niet met concrete gegevens onderbouwd.
4. Bij het verweerschrift heeft de heffingsambtenaar voor elk object een waardeadvies overgelegd. Dit waardeadvies leidt voor de eerste tien objecten tot een hogere waarde dan de waarde na uitspraak op bezwaar. Voor [adres 11] en [adres 12] komt het waardeadvies op € 64.000 per object. Dit betekent dat tussen partijen niet in geschil is dat de waardes van [adres 2] en [adres 9] te laag zijn vastgesteld, omdat de waardeadviezen van de heffingsambtenaar hogere waardes onderbouwen, ook hoger dan belanghebbende bepleit. De omvang van het geschil wordt echter beperkt tot de door belanghebbende bepleite waardes van respectievelijk € 117.000 en € 56.000. Deze twee beroepen zijn gegrond.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar voor de overige objecten aannemelijk gemaakt dat de waarden na bezwaar niet te hoog en in geval van [adres 11] en [adres 12], niet te laag zijn vastgesteld. Belanghebbende heeft de vergelijkbaarheid van de in de waardeadviezen genoemde vergelijkingsobjecten niet betwist en heeft ook niet gesteld dat en waarom onvoldoende rekening is gehouden met de onderlinge verschillen.
6. Belanghebbende heeft een vergoeding verzocht voor immateriële schade als gevolg van de lange afhandelingsduur van deze zaak. Op grond van een beleidsregel van de Minister van Justitie en Veiligheid is het niet nodig de Staat om een reactie te vragen op het verzoek. [1]
7. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het verzoek van belanghebbende uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in zijn arrest van 19 februari 2016 [2] . De heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift van belanghebbende op 11 april 2022 ontvangen. De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank is afgerond twee jaar en 5 maanden. De rechtbank ziet geen redenen om de redelijke termijn in dit geval langer of korter vast te stellen dan twee jaar. De redelijke termijn is dus met vijf maanden overschreden. Dit betekent dat belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding van € 500. De uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar is van 2 december 2022. De bezwaartermijn heeft daarmee twee maanden langer geduurd dan de termijn van zes maanden die voor hem geldt. De rechtbank zal de heffingsambtenaar daarom veroordelen om het bedrag van € 200 aan belanghebbende te vergoeden en de Staat veroordelen om het resterende bedrag van € 300 aan belanghebbende te vergoeden.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen tegen de vastgestelde waardes van [adres 2] en [adres 9], zijn gegrond. Voor het overige zijn de beroepen ongegrond. De rechtbank zal de waarde van [adres 2] (zaaknummer ARN 23/3564) vermeerderen tot € 117.000 en die van [adres 9] (zaaknummer ARN 23/3573) tot € 56.000.
9. De rechtbank ziet in de gegrondverklaring van twee beroepen aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en stelt de te vergoeden proceskosten vast op € 3.216,75 (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 624 [3] , 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde van € 875 en een wegingsfactor 0,25). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
10. Omdat de hiervoor vermelde beroepen gegrond zijn, moet de heffingsambtenaar voor die beroepen het griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen met zaaknummers ARN 23/3564 en 23/3573 gegrond;
  • vernietigt de desbetreffende uitspraken op bezwaar;
  • vermeerdert de waarde van [adres 2] in Arnhem tot € 117.000;
  • vermeerdert de waarde van [adres 9] tot € 56.000;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
  • verklaart de overige beroepen ongegrond;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 200;
  • veroordeelt de Staat tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 300;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.216,75;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 100 aan belanghebbende dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Zeldenrust, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
de griffier is buiten staat deze uitspraak
te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014, nr. 436935, Staatscourant 2014, 20210, en de Regeling van de Minister van Justitie en Veiligheid van 27 oktober 2017, Staatscourant 2017, 62751.
3.Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.