ECLI:NL:RBGEL:2024:6318

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 juli 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
060863-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte wegens afpersing en mishandeling met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 29 juli 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van afpersing en mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 17 maart 2022 in Wilp en Bussloo, samen met een medeverdachte, de aangever heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van €220,- door hem meerdere keren te slaan en hem in een auto te trekken. De rechtbank achtte de verklaringen van de aangever en getuigen betrouwbaar en consistent, en concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank legde de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden op, met een proeftijd van 3 jaar, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die bestond uit materiële en immateriële schade. De rechtbank overwoog dat de feiten een ernstige inbreuk op de persoonlijke integriteit van de aangever vormden, en dat de verdachte, ondanks zijn positieve ontwikkelingen, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet kon ontlopen. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte en de impact van de feiten op het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/060863-23
Datum uitspraak : 29 juli 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ( [postcode] ) in [woonplaats] .
Raadsman: mr. W.B.O. van Soest, advocaat in Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 17 maart 2022 te Wilp en/of Bussloo, (althans) in de gemeente Voorst, in elk geval in de provincie Gelderland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een persoon, genaamd [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (te weten €220,-), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n)
door die [slachtoffer] (met kracht) in het gezicht en/of tegen het hoofd te slaan en/of te stompen en/of
vervolgens die [slachtoffer] (met kracht) beet te pakken aan de arm en/of
in en/of die [slachtoffer] naar de auto (waarmee verdachte en/of verdachtes mededader(s) was/waren gekomen) te sleuren/mee te trekken, en/of
die [slachtoffer] op de achterbank van die auto te zetten en/of plaats te laten nemen en/of
daarna met die [slachtoffer] in de auto weg te rijden en/of
vervolgens die [slachtoffer] in de auto mede te delen dat hij, [slachtoffer] , (via een zogenoemde Tikkie ) geld (te weten €220,-) aan/naar [medeverdachte] moest overmaken/betalen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 maart 2022 te of bij Bussloo en/of te Wilp en/of te [plaats] , (althans) in de gemeente Voorst tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden,
door die [slachtoffer] (krachtig) bij de arm te pakken en/of
vervolgens die [slachtoffer] in of naar de auto (waarmee verdachte en/of verdachtes medader(s) was/waren gekomen) te trekken en/of mee te sleuren, en/of
daarna weg te rijden met de auto waarin die [slachtoffer] op de achterbank zat, en/of
die [slachtoffer] enige tijd in de auto vast te houden en/of in de auto over te brengen naar een voor die [slachtoffer] onbekende plaats;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 maart 2022 te Wilp en/of Bussloo, (althans) in de gemeente Voorst, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, te weten een persoon, genaamd [slachtoffer] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of derde, te weten die [slachtoffer] wederrechtelijk heeft/hebben gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten het overmaken /het betalen (via een zogenoemde Tikkie) van een geldbedrag (€220,-) naar/aan [medeverdachte] ,
door die [slachtoffer] (krachtig) bij de arm te pakken en/of
vervolgens die [slachtoffer] in of naar de auto (waarmee verdachte en/of verdachtes medader(s) was/waren gekomen) te trekken en/of mee te sleuren, en/of
daarna weg te rijden met de auto waarin die [slachtoffer] op de achterbank zat, en/of
vervolgens die [slachtoffer] /persoon dringend mee te delee dat hij, [slachtoffer] het bedrag ad €220, althans een bedrag moest betalen aan die [medeverdachte] en/of
die [slachtoffer] enige tijd in de auto vast te houden;
2
hij op of omstreeks 17 maart 2022 te of bij Bussloo en/of te Wilp, (althans) in de gemeente Voorst een persoon, genaamd [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] (meermalen) (met kracht) in het gezicht of tegen het hoofd te slaan en/of te stompen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat verdachte de aangever niet in de auto heeft getrokken en hem geen geld afhandig heeft gemaakt door middel van geweld of bedreiging met geweld. Verdachte heeft aangever slechts één tik gegeven en met het uitdelen van die tik heeft verdachte niet beoogd zich wederrechtelijk te bevoordelen, aldus de raadsman. De raadsman heeft gesteld dat de overtuiging voor het scenario zoals gegeven door de aangever ontbreekt en dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde. De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 gesteld dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Beoordeling door de rechtbank
Bewijsmiddelen
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 17 maart 2022 bij het recreatiegebied Bussloo in Wilp, in de gemeente Voorst, was. Hij kreeg een bericht van een voor hem onbekend telefoonnummer. Hij werd vervolgens gebeld door dat nummer en aangever sprak toen met een man die zich voorstelde als [naam] . Deze man vroeg naar spullen en het omruilen daarvan. De man vertelde dat hij een tas van aangever had en dat hij wel even naar aangever toe kwam om de tas te brengen. Toen de man over de tas sprak wist aangever dat het waarschijnlijk over zijn spullen ging die bij zijn ex-vriendin [medeverdachte] , stonden. Aangever vertelde de man waar hij was en de man zei dat hij naar aangever toe zou komen. Aangever reed vervolgens samen met onder meer [getuige 1] en [getuige 2] [de rechtbank begrijpt: getuige [getuige 2] ] naar de in- en uitgang van Bussloo. Enige tijd later kwam [medeverdachte] in haar Fiat 500 aan en naast haar zat een man. De man stapte uit, liep naar aangever en schreeuwde direct agressief naar aangever. De man sloeg daarop met zijn vuist aangever hard tegen de linkerkant van zijn gezicht, ter hoogte van zijn mond. Hierna volgde nog een klap en die raakte de neus van aangever. Aangever kreeg daardoor een bloedneus. [medeverdachte] en de man schreeuwden dat aangever in de auto moest stappen. Aangever was bang en wilde niet instappen, maar werd door de man in de auto getrokken. Aangever probeerde tegen te werken, maar dit lukte niet en toen scheurde een mouw van zijn jas. Aangever werd daarna op de achterbank geduwd en [medeverdachte] reed direct weg. In de auto zeiden [medeverdachte] en de man beiden dat aangever € 220 over moest maken via een betaalverzoek van de ING bank. Aangever was bang en heeft een vriend gebeld en hem gevraagd of hij geld kon lenen. De vriend stortte € 220 op de rekening van aangever. [medeverdachte] stuurde een betaalverzoek naar aangever waarna [medeverdachte] dit heeft betaald. Direct nadat hij had betaald stopte [medeverdachte] de auto en moest aangever uitstappen in [plaats] . [2]
Uit een kopie bankafschrift van aangever en een schermafschrift van aangevers telefoon blijkt dat € 220 van aangevers rekening is overgemaakt op de rekening van [medeverdachte] . [3]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij op een dag in maart bij de slagboom voor de ingang van Bussloo was. Daar zag zij dat [slachtoffer] [de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer] ] bij een auto stond. Uit deze auto kwam een jongen en een meisje en zij schreeuwden naar en waren erg dreigend richting aangever. De jongen sloeg aangever vervolgens zeker twee keer in zijn gezicht en het meisje stond er bij te schreeuwen. Aangever werd daarna door de jongen en het meisje de auto ingesleurd en daarna reden ze weg. [4]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat met aangever bij Bussloo had afgesproken. Dat [getuige 1] toen zag dat er een auto – een Fiat 500 – aan kwam rijden. [medeverdachte] en een jongen stapten uit de auto en liepen druk gebarend en bijna schreeuwend op aangever af. Opeens gaf de jongen een paar klappen in het gezicht van aangever. Hij trok ook aan de jas van aangever, waardoor de jas scheurde. Aangever moest vervolgens achterin de genoemde auto plaatsnemen. Daarna reden ze hard weg. Ongeveer twintig minuten later belde aangever [getuige 1] en vroeg of hij hem in [plaats] wilde ophalen. In [plaats] trof [getuige 1] de aangever bezweet en trillend aan. Hij vertelde dat hij geld aan de jongen en [medeverdachte] moest geven en daarna uit de auto was gedumpt. [5]
Getuige [getuige 1] heeft bij de rechter-commissaris aanvullend op bovengenoemde verklaard dat ‘hij' [de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer] ] eerst een paar klappen in zijn gezicht kreeg en toen aan zijn jas werd meegetrokken. Het aan de jas trekken volgde direct op de klappen. [6]
[verdachte] heeft verklaard dat hij eerst telefonisch contact had met aangever en vervolgens samen met [medeverdachte] naar Bussloo ging. Bij Bussloo troffen zij aangever en een aantal vrienden van hem. [verdachte] heeft verklaard dat hij [slachtoffer] een tik heeft gegeven. Toen hij met aangever in de auto zat is [medeverdachte] weggereden. Voorts heeft hij verklaard dat aangever in de auto een vriend om geld heeft gevraagd en daarna het betalingsverzoek van [medeverdachte] heeft voldaan. [7] Vervolgens is aangever in [plaats] uitgestapt. [8]
Beoordeling
Feit 1 primair
Tenlastegelegde handelingen
De rechtbank acht de verklaringen van aangever en getuigen [getuige 2] en [getuige 1] , mede in aanmerking genomen het onderstaande, betrouwbaar en voldoende consistent. De verklaring van aangever, inhoudende dat hij meerdere keren werd geslagen, direct daarna richting de auto van [medeverdachte] werd meegetrokken, in de auto werd geduwd waarna [medeverdachte] direct hard wegreed, vindt steun in de verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 1] . Gelet op de verklaringen van aangever en getuige [getuige 2] gaat de rechtbank ervan uit dat aangever naar de auto is getrokken en in de auto plaats moest nemen.
De verklaring van aangever, inhoudende dat hij van [medeverdachte] en [verdachte] vervolgens € 220 over moest maken vindt steun in de bij de aangifte gevoegde schermafbeeldingen van het betaalverzoek en het overzicht van transacties, alsmede de verklaring van getuige [getuige 1] .
De verklaring van verdachte, inhoudende dat hij aangever alleen heeft geslagen en hem niet heeft gedwongen geld over te maken, acht de rechtbank daarom niet aannemelijk. De rechtbank gaat daarom aan de verklaring van verdachte voorbij en gaat uit van de lezing van aangever. De rechtbank stelt dan ook vast dat de tenlastegelegde handelingen zijn verricht.
Dwang en opzet
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat aangever eerst tweemaal in zijn gezicht werd geslagen, vervolgens naar de auto werd getrokken, in de auto werd gedwongen plaats te nemen en dat daarna de auto wegreed. Aangever heeft verklaard dat hij bang was en daarom aan de eis van [medeverdachte] om geld te betalen heeft voldaan. De rechtbank is van oordeel dat hier onmiskenbaar sprake is van ‘dwingen’ als bedoeld in artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht, omdat aangever pas betaalde nadat de geweldshandelingen hadden plaatsgevonden en nadat de dreigende situatie was ontstaan doordat hij door [medeverdachte] en [verdachte] mee werd genomen in de auto. De rechtbank leidt uit deze gedragingen af dat het niet anders kan dan dat de opzet van verdachte gericht was op het dwingen tot afgifte van het genoemde geldbedrag en op wederrechtelijke bevoordeling van [medeverdachte] . De gehele actie was immers ook bedoeld om geld waarvan [medeverdachte] vond dat aangever dat haar verschuldigd was, te innen.
Medeplegen
Uit de verklaring van aangever en getuigen volgt dat [verdachte] ten behoeve van [medeverdachte] contact met aangever opnam en dat [medeverdachte] en [verdachte] vervolgens samen naar aangever zijn gereden. Daar aangekomen stapten zij samen uit en liepen samen schreeuwend en op agressieve wijze op aangever af. [verdachte] gaf aangever twee klappen in het gezicht en trok aangever mee naar de auto. [medeverdachte] en [verdachte] schreeuwden dat aangever in de auto moest stappen. Eenmaal in de auto reed [medeverdachte] snel weg. In de auto zeiden zowel [medeverdachte] als [verdachte] , dat aangever geld moest overmaken. Het betaalverzoek werd verzonden door [medeverdachte] én het geld werd vervolgens op haar rekening gestort. Daarna werd aangever de auto uitgelaten.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat van een zodanige samenwerking sprake is en de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van voldoende gewicht is dat sprake is medeplegen. Dat er geen sprake was van een vooraf afgesproken plan, doet daaraan niet af. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Conclusie
De rechtbank acht gelet op het voorgaande het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De rechtbank acht op grond van de verklaring van aangever, die steun vindt in de verklaring van getuigen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever heeft mishandeld door hem meermaals in zijn gezicht te slaan.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1
hij op
of omstreeks17 maart 2022 te Wilp en
/ofBussloo,
(althans)in de gemeente Voorst,
in elk geval in de provincie Gelderland,tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,met het oogmerk om
zich en/ofeen ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld
en/of bedreiging met geweldeen persoon, genaamd [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag,
(te weten €220,-
),
in elk geval enig goed,dat/die geheel
of ten deleaan die [slachtoffer]
en/of een derdetoebehoorde
(n)
door die [slachtoffer] (met kracht) in het gezicht
en/of tegen het hoofdte slaan
en/of te stompenen
/of
vervolgens die [slachtoffer] (met kracht) beet te pakken aan de arm en
/of
inen
/ofdie [slachtoffer] naar de auto,
(waarmee verdachte en
/ofverdachtes mededader
(s) was/waren gekomen
), te sleuren/mee te trekken, en
/of
die [slachtoffer] op de achterbank van die auto te zetten en/of plaats te laten nemen en
/of
daarna met die [slachtoffer] in de auto weg te rijden en
/of
vervolgens die [slachtoffer] in de auto mede te delen dat hij, [slachtoffer] ,
(via een zogenoemde Tikkie)geld,
(te weten €220,-
),
aan/naar [medeverdachte] moest overmaken
/betalen;
2
hij op
of omstreeks17 maart 2022
te ofbij Bussloo en
/ofte Wilp,
(althans)in de gemeente Voorst een persoon, genaamd [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
(meermalen
)(met kracht) in het gezicht
of tegen het hoofdte slaan
en/of te stompen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
feit 2:
mishandeling

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat het van groot belang is dat verdachte de positieve ontwikkelingen op vele leefgebieden door kan zetten. Daarnaast gaat het om feiten van al meer dan twee jaar geleden en dit alles vraagt om een daarop toegespitste straf.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing in vereniging en mishandeling. Hij heeft het slachtoffer gedwongen om geld af te geven, nadat hij hem meerdere keren had geslagen en hem samen met medeverdachte in de auto mee had genomen. Dit alles moet voor het slachtoffer in deze zaak uiterst beangstigend zijn geweest, hetgeen ook blijkt uit de toelichting bij de vordering van de aangever. De afpersing vormde een ingrijpende inbreuk op de persoonlijke integriteit en vrijheid van het slachtoffer en bracht angst, bedreiging en onzekerheid met zich mee. Gelet op de impact van dit soort feiten op de slachtoffers en de straffen die doorgaans voor dergelijke feiten worden opgelegd, neemt de rechtbank als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Uit de justitiële documentatie van verdachte volgt dat hij na de pleegdatum van dit feit is veroordeeld voor onder meer twee overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994 en een overtreding van de Opiumwet. De rechtbank houdt in het kader van het in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht bepaalde rekening met deze veroordelingen.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij inmiddels enige tijd als dakdekker werkt en dat hij een eigen woning heeft, hetgeen hij heeft onderbouwd met salarisstroken, een arbeidsovereenkomst en een huurovereenkomst. Verdachte heeft aangegeven dat hij tweeënhalf jaar geen drugs heeft gebruikt, maar nog wel een aantal keer is teruggevallen. Hij krijgt nu de benodigde hulp van ‘De Ontmoeting’ en heeft bijna al zijn schulden afbetaald.
De vraag is welke straf hier passend is. Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten zou geen andere straf passend zijn dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Om herhaling te voorkomen is het belangrijk dat verdachte vrij van drugs blijft. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan de door verdachte zelfstandig ingezette positieve ontwikkelingen op dat gebied evenwel op het spel zetten. Dat is niet in het belang van verdachte én niet in het belang van de maatschappij. Gelet daarop zal de rechtbank aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, maar een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een forse taakstraf. Een voorwaardelijke gevangenisstraf kan dienen als 'stok achter de deur' om te voorkomen dat verdachte opnieuw in de fout gaat en als aansporing om door te gaan op de ingeslagen weg. Verdachte krijgt zo het voordeel van de twijfel.
Alles afwegend, acht de rechtbank een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van drie jaar, passend en geboden. De rechtbank legt aan verdachte en diens medeverdachte dezelfde straf op en ziet, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding om verdachte wel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Oók voor verdachte geldt immers dat zijn leven nu op orde is en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de positieve ontwikkelingen in zijn leven op het spel zal zetten.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met de tenlastegelegde feiten een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.310,- aan materiële schade en € 3.500,- aan immateriële schade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft hoofdelijke veroordeling gevorderd van verdachte en de mededader tot vergoeding van zijn schade. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk – te weten voor een bedrag van € 220,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade – kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering van de kosten voor de jas moet worden verklaard, omdat niet vastgesteld kan worden of de beschadigde jas de jas betreft die is weergegeven op de bij de vordering gevoegde afbeelding en met welke afschrijving rekening dient te worden gehouden. De verdediging heeft verder gesteld dat het gevorderde bedrag van € 220 euro, dat aangever heeft betaald aan medeverdachte, naar de rechtmatige eigenaar is gegaan en dat de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk in de vordering van deze kosten moet worden verklaard. De verdediging heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag aan immateriële schade gematigd dient te worden en dient te worden vastgesteld op vijfhonderd euro.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Weggenomen geldbedrag
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 220,- gevorderd in verband met schade die is ontstaan doordat verdachte geld heeft weggenomen. Dat het bedrag door de benadeelde partij aan verdachte is betaald wordt erkend. Dat benadeelde partij dit bedrag aan verdachte verschuldigd was wordt, blijkens de vordering, betwist en kan in het midden blijven. De betaling is het directe gevolg van de, mede door verdachte, gepleegde onrechtmatige daad zonder welke de betaling niet zou zijn verricht. Daarmee vormt het betaalde bedrag schade. Of en in hoeverre verdachte zich op verrekening kan beroepen doet aan de verschuldigdheid niet af. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering wat betreft het geldbedrag voor het bedrag van € 220,- kan worden toegewezen. Verdachte is vanaf 17 maart 2022 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Jas
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 1.090,- gevorderd in verband met schade die aan zijn jas is ontstaan doordat verdachte hem aan zijn jas meetrok. De vordering is op dit punt onderbouwd met een foto van de beschadigde jas en een schermafbeelding van een jas die € 1.095,- kost. Het is voldoende duidelijk dat de jas die benadeelde partij tijdens het incident droeg is beschadigd, hetgeen ook niet wordt betwist. De rechtbank kan aan de hand van de overgelegde stukken echter niet vaststellen of de beschadigde jas van het zelfde type is als op de schermafbeelding weergegeven jas. Nu naar het oordeel van de rechtbank voldoende vaststaat dat benadeelde partij schade aan zijn jas heeft geleden maakt zij gebruik van haar schattingsbevoegdheid en zal zij een bedrag van € 100,- toewijzen. Verdachte is vanaf 17 maart 2022 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd. Voor het overige wordt benadeelde partij in deze vordering niet ontvankelijk verklaard.
Immateriële schade
Een recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen ontstaat, gelet op artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, onder meer in geval van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Aan de gevraagde vergoeding van immateriële schade is onder meer ten grondslag gelegd dat de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast. Degene die zich beroept op een aantasting in de persoon op andere wijze, zoals benadeelde, zal de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In een dergelijk geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen (Hoge Raad 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
In dit geval is geen sprake van een dusdanige aard en ernst van de normschending dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Een aantasting moet daarom met concrete gegevens worden onderbouwd. De benadeelde partij heeft echter geen (medische) informatie overlegd waaruit volgt dat hij geestelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze met concrete gegevens onderbouwd dat er bij hem sprake is van een aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ ten gevolge van de afpersing
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank wel vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de categorieën van artikel 6:106 BW valt. Door het feit heeft de benadeelde partij immers lichamelijk letsel opgelopen, hetgeen is onderbouwd met een foto van het letsel en met medische informatie en dit is ook niet door verdachte weersproken.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van het feit en het letsel, en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare zaken plegen toe te wijzen, zal de rechtbank een schadebedrag van € 500,- toewijzen. Verdachte is vanaf 17 maart 2022 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Voor het overige wordt benadeelde niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
Hoofdelijkheid
Verdachte is gelet op artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele schade, nu door haar en haar medeverdachte op onrechtmatige wijze schade is toegebracht aan de benadeelde partij. Beide verdachten, aan wie de schadetoebrengende gebeurtenis kan worden toegerekend, zijn voor de gehele schade hoofdelijk aansprakelijk. Of de verdachte zelf de schadetoebrengende (mis)handelingen heeft gepleegd, doet niet ter zake (zie HR 3 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1726). De aansprakelijkheid geldt immers naar burgerlijk recht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Als de toegewezen bedragen niet worden betaald, kunnen zestien dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
 legt op een
taakstraf van 240 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;
  • veroordeelt verdachte in verband met de feiten onder 1 en 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 820,-, bestaande uit € 320,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot (im)materiële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 820,-, bestaande uit € 320,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 16 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J.M. Doon (voorzitter), A.A.M. Bögemann en
Y. Yeniay-Cenik, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Hessel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 juli 2024.
De griffier is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022119217, gesloten op 2 november 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] , p. 3-4.
3.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] , p. 4 gelezen en gezien in onderlinge samenhang met p. 6-7.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 10.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 12.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris, p. 2-4.
7.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 juli 2024.
8.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] p.25.