ECLI:NL:RBGEL:2024:6223

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
23_7437
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde en schending van het hoorrecht in belastingzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres], per 1 januari 2022 vastgesteld op € 108.000, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en taxateurs van de heffingsambtenaar aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar het hoorrecht heeft geschonden, omdat belanghebbende niet is gehoord voordat de uitspraak op bezwaar werd gedaan. Dit is in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Desondanks concludeert de rechtbank dat dit gebrek kan worden gepasseerd, omdat de feiten tussen partijen niet in geschil zijn en een hoorzitting niet tot een andere uitkomst had kunnen leiden. Belanghebbende had aanvankelijk zowel een lagere als een hogere waarde bepleit, maar na uitleg van de rechtbank heeft zij zich beperkt tot de stelling dat de waarde te hoog is vastgesteld.

De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld, gezien het feit dat het object op 30 mei 2022 voor € 180.000 is gekocht en de heffingsambtenaar heeft verklaard dat dit een 'zuivere' transactie was. Het verzoek van belanghebbende om een vergoeding van immateriële schade wordt afgewezen, omdat de termijn van twee jaren sinds het indienen van het bezwaarschrift nog niet is verstreken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar oordeelt dat de heffingsambtenaar het griffierecht moet vergoeden vanwege de schending van de hoorplicht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/7437

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[eiseres], in [vestigingsplaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem, de heffingsambtenaar.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 12 juni 2023.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak gelegen aan [adres] per 1 januari 2022 vastgesteld op € 108.000. Met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Arnhem voor het jaar 2023 opgelegd.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende van 1 maart 2023 ongegrond verklaard.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde en, namens de heffingsambtenaar, [naam 1] en [naam 2], taxateur, deelgenomen.

Feiten

1. Belanghebbende is eigenaar van het object. Het betreft een opslagruimte/magazijn. Belanghebbende heeft het object op 30 mei 2022 gekocht voor € 180.000.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar het hoorrecht heeft geschonden en de waarde van het object te hoog heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar het hoorrecht inderdaad heeft geschonden, maar dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Hoorrecht

4. Belanghebbende stelt dat zij in bezwaar expliciet om een hoorzitting heeft verzocht, maar dat de heffingsambtenaar pas heeft aangeboden haar te horen nadat uitspraak op bezwaar was gedaan en zij al een beroepschrift had ingediend.
5. De heffingsambtenaar stelt dat hij op vrijdag 23 juni 2023 aan belanghebbende een e-mail heeft verzonden waarin kenbaar is gemaakt dat zij abusievelijk niet is gehoord. Vervolgens heeft een hoorzitting op 13 juli 2023 plaatsgevonden.
6. De rechtbank is van oordeel dat het hoorrecht is geschonden. Artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan een belanghebbende in de gelegenheid stelt te worden gehoord voordat op het bezwaar wordt beslist. Belanghebbende heeft om een hoorzitting verzocht en de heffingsambtenaar heeft op 12 juni 2023 uitspraak op bezwaar gedaan zonder belanghebbende te horen. Dat uiteindelijk op 13 juli 2023 alsnog een hoorzitting heeft plaatsgevonden doet niet af aan het oordeel, aangezien deze hoorzitting na de uitspraak op bezwaar heeft plaatsgevonden.
7. De rechtbank ziet echter aanleiding dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. De feiten zijn tussen partijen niet in geschil. Een hoorzitting had dus niet tot een andere uitkomst kunnen leiden.

Waardevaststelling

8. Belanghebbende heeft in eerste instantie gesteld dat de waarde zowel lager als hoger zou kunnen zijn. Nadat de rechtbank de gemachtigde heeft voorgehouden dat hij niet zowel een hogere als een lagere waarde kan bepleiten, is betoogd dat de waarde van het object te hoog is vastgesteld. Belanghebbende bepleit een waarde van € 78.000. Zij heeft aangevoerd dat de waarde van € 108.000 zodanig afwijkt van het eigen aankoopcijfer dat er kennelijk iets aan de hand is waarom het eigen aankoopcijfer niet bruikbaar is. Als dat zo is, aldus belanghebbende, is ook een nog lagere waarde aannemelijk, nu de waarde van € 108.000 is elk geval niet is onderbouwd.
9. Uit de overgelegde stukken volgt dat het object op 30 mei 2022 is gekocht voor € 180.000. De heffingsambtenaar heeft daarnaast onbetwist verklaard dat het een “zuivere” transactie was. Belanghebbende heeft daartegenover geen inhoudelijke argumenten ingebracht. De rechtbank oordeelt daarom dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld.
Vergoeding van immateriële schade
10. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het verzoek van belanghebbende om een schadevergoeding uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in zijn arrest van 19 februari 2016 [1] . Het bezwaarschrift is op 1 maart 2023 ingediend. Sindsdien zijn nog geen twee jaren verstreken. Belanghebbende heeft geen bekorting van de termijn bepleit en de rechtbank ziet daarvoor ook geen aanleiding. De rechtbank wijst het verzoek om een vergoeding van immateriële schade daarom af.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de rechtbank de waarde van het object niet zal verminderen. Belanghebbende krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten [2] . De rechtbank ziet wel aanleiding om te oordelen dat de heffingsambtenaar het griffierecht moet vergoeden, omdat hij de hoorplicht heeft geschonden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Zeldenrust, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
de griffier is buiten staat deze uitspraak
te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Veragelijk Gerechtshof Amsterdam 28 januari 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:124.