In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 12 september 2024, zijn de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst behandeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 88.315, en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) naar een bijdrage-inkomen van € 50.000. De inspecteur verklaarde de bezwaren van de belanghebbende ongegrond, waarop de belanghebbende in beroep ging.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 augustus 2024 behandeld. De belanghebbende, die 100% aandeelhouder en bestuurder is van meerdere vennootschappen, heeft werkzaamheden verricht waarvoor hij loon ontving. De inspecteur voerde aan dat de belanghebbende geen gebruikelijk loon had aangegeven, wat leidde tot een te lage belastingaanslag. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht een gebruikelijk loon van € 45.000 had vastgesteld, en dat de aanslagen IB/PVV en ZVW niet te hoog waren opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de correcties van de inspecteur onjuist waren, en verklaarde de beroepen ongegrond.
De rechtbank benadrukte dat de bewijslast omgekeerd en verzwaard was, en dat de inspecteur een redelijke schatting had gemaakt op basis van de beschikbare gegevens. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.