16.1.In overweging 12.1 is al ingegaan op de uitspraak van de Afdeling met betrekking tot beweiden en bemesten en het stappenplan dat daarin is opgenomen om te bepalen hoe de referentiesituatie voor het bemesten en het beweiden kan worden vastgesteld.
Het college heeft erkend dat de motivering in het besluit niet voldoet en in het verweerschrift aangegeven welke percelen bij het agrarisch bedrijf horen, om vervolgens aan de hand van het stappenplan uit de uitspraak een nadere motivering gegeven.
Omdat het bestreden besluit op dit punt in strijd is met het motiveringsbeginsel, slaagt de beroepsgrond. De rechtbank zal in de conclusie van deze uitspraak ingaan op de vraag of de nieuwe motivering voldoet.
Ingetrokken beroepsgronden
17. Eisers hebben op de zitting hun beroepsgronden met betrekking tot de 25 kmgrens in AERIUS en de proceskosten in bezwaar ingetrokken en deze gronden behoeven dan ook geen bespreking meer.
Over wat in het beroepschrift is aangegeven over het algemeen reductiebeleid, het cumulatief effect van stikstofemissies, het nationaal belang van spoedig optreden en de decennialange historie van illegale ammoniakemissies hebben eisers op de zitting aangeven dat zij het belangrijk vonden om deze aspecten te belichten, maar dat dit geen beroepsgronden zijn. De rechtbank gaat hier in de uitspraak dus niet verder op in.
Conclusie en verdere beoordeling finale geschilbeslechting
18. Het beroep is gegrond vanwege een motiveringsgebrek met betrekking tot het project “bemesten” en een motiveringsgebrek met betrekking tot het project “veehouderij” voor wat betreft het beweiden. Het college heeft in het verweerschrift een nadere motivering gegeven op deze punten. De rechtbank zal hierna ingaan op deze nadere motivering. Als met deze nadere motivering alsnog afdoende is gemotiveerd dat er geen sprake is van een overtreding, dan kan de rechtbank de rechtsgevolgen in stand laten en het geschil daarmee definitief beslechten.
19. In het verweerschrift is het college aan de hand van de onder overweging 12.1 genoemde uitspraak van de Afdeling van 12 oktober 2022 ingegaan op de referentiesituatie voor het beweiden en het bemesten en het daarin opgenomen stappenplan om te bepalen of aan het planologische regime (lees: bestemmingsplan) een referentiesituatie voor deze activiteiten kan worden ontleend.
In deze uitspraak staat hierover in overweging 23 het volgende:
“Uit het voorgaande volgt dat de referentiesituatie van bemesten in het concrete geval aan de hand van de volgende stappen kan worden vastgesteld:
1. Volgt uit het planologisch regime dat op de referentiedatum van kracht was dat bemesten was toegestaan?
2. Werden de gronden voor de referentiedatum bemest? Dat wordt als vaststaand aangenomen als de gronden op dat moment als landbouwgrond in gebruik waren.
3. Is na de referentiedatum een planologisch regime van kracht geworden waaruit volgt dat bemesten niet langer is toegestaan?
Onder referentiedatum wordt verstaan: 10 juni 1994. Daarvan kan gemotiveerd worden afgeweken.
Bij een positieve beantwoording van de eerste twee vragen en een negatieve beantwoording van de derde vraag kan een referentiesituatie voor bemesten worden ontleend aan het planologisch regime.
Bij een negatieve beantwoording van de eerste of de tweede vraag of een positieve beantwoording van de derde vraag kan geen referentiesituatie voor bemesten worden ontleend aan het planologisch regime.
De omvang van de referentiesituatie kan vervolgens in het concrete geval aan de hand van de volgende stappen worden vastgesteld.
Staat het planologisch regime sinds 2006 onafgebroken het gebruik als grasland toe?
Zo ja: de referentiesituatie voor bemesten wordt begrensd door de stikstofgebruiksnorm voor grasland met volledig maaien.
Zo nee: de referentiesituatie voor bemesten wordt begrensd door de hoogste stikstofgebruiksnorm voor enig gewas dat op de gronden planologisch is toegestaan.
Onder stikstofgebruiksnorm wordt verstaan de stikstofgebruiksnorm die is opgenomen in Bijlage A van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet zoals die geldt op het moment van de aanvraag van de natuurvergunning of het nemen van het besluit als op dat moment een hogere norm geldt.”
De Afdeling heeft verder in die uitspraak overwogen dat op grond van objectieve gegevens is uitgesloten dat het (gaan) weiden van vee significante gevolgen heeft als dat plaatsvindt op gronden waarvoor een referentiesituatie van bemesten geldt die gelijk is aan de stikstofgebruiksnorm voor grasland met volledig maaien.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 21 december 2022, daaraan toegevoegd dat significante gevolgen van het bemesten van gronden op grond van objectieve gegevens zijn uitgesloten als voor die gronden een referentiesituatie van bemesten geldt die gelijk is aan de stikstofgebruiksnorm voor grasland met volledig maaien.