3.1.Het college stelt dat uit de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 februari 2014in samenhang met het raadsbesluit van 30 september 1982 (nr. 70) volgt dat de weg die loopt tussen de Prinses Marijkelaan [huisnummer] en [huisnummer] voor niet-gemotoriseerd verkeer een openbare weg is. De door verzoeker geplaatste poorten sluiten deze weg, die overgaat in de Dries , volledig af. Daarom is sprake van gebruik dat niet in overeenstemming is met de publieke functie van de weg, namelijk door het belemmeren of kunnen belemmeren van de bruikbaarheid van die weg als openbare weg voor niet-gemotoriseerd verkeer, door het aanwezig hebben en houden van de geconstateerde poorten. Daarmee overtreedt verzoeker artikel 2:10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene plaatselijke verordening 2022 (APV) van de gemeente Buren. Het college heeft daarom aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd die inhoudt dat verzoeker de poorten dient te verwijderen.
4. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het college op grond van artikel 2:10, eerste lid, aanhef en onder a, van de APV, bevoegd is om handhavend op te treden, indien en voor zover de poorten op of boven een openbare weg zijn aangebracht. Op grond van dat artikel is het verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan als het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg of voor de verkeersveiligheid. De vraag die hier aan de orde is, is of het weggedeelte waar de poorten zijn geplaatst een openbare weg betreft als bedoeld in de Wegenwet.
Is er sprake van een openbare weg?
5. Het weggedeelte waar de last onder bestuursdwang op ziet bevindt zich tussen de percelen aan Prinses Marijkelaan [huisnummer] en [huisnummer] en sluit aan op een verharde weg, de Dries (hierna: het weggedeelte).
6. Verzoeker voert aan dat het weggedeelte geen openbare weg is, ook niet voor niet-gemotoriseerd verkeer. Daarvoor is namelijk vereist dat de weg gedurende tenminste dertig jaar voor een ieder vrij toegankelijk is geweest. Dat is nimmer het geval geweest. De weg is uitsluitend ‘ter bede’ gebruikt. Dat blijkt uitdrukkelijk uit het gebruik van het bordje ‘eigen weg’. Verzoeker heeft drie getuigenverklaringen overgelegd van eerdere bewoners die in verschillende perioden in de woningen horende bij de adressen [locaties] in [plaats] hebben gewoond. Hieruit volgt volgens verzoeker dat er in 1957 al een bord hing met het opschrift ‘eigen weg’.
7. Deze rechtbank heeft eerder uitspraak gedaan over een beroep tegen een bestuursdwangbesluit met betrekking tot dit weggedeelte. In de uitspraak van 18 februari 2014 is onder meer overwogen: “
De rechtbank stelt vast, hetgeen niet in geschil is, dat De Dries vanaf het begin van de twintigste eeuw open heeft gestaan voor langzaam verkeer, zoals voetgangers, fietsers en handkarren. Gelet op dit gebruik is voldaan aan het bepaalde in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder I van de Wegenwet, zodat eiser, gelet op artikel 14 van de Wegenwet, in ieder geval deze verkeersstromen diende, en thans dient, te dulden. Het door eiser in de jaren zestig geplaatste bordje ‘eigen weg’ maakt dat niet anders, omdat ten tijde van die plaatsing het in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder I, van de Wegenwet het bedoelde tijdvak van dertig jaar reeds was verstreken.Verder heeft de rechtbank in die uitspraak geoordeeld over de plaatsing van het bordje ‘eigen weg’: “
Hoewel de plaatsing van dit bordje niet van invloed is voor zover het langzaam verkeer betreft, heeft deze er wel toe geleid dat het gebruik nadien van die weg door gemotoriseerd verkeer slechts ‘ter bede’ geschiedde zodat het feitelijk gebruik door gemotoriseerd verkeer in dit geval niet tot de openbaarheid van die weg voor dat verkeer kon leiden.De rechtbank heeft in die uitspraak geconcludeerd dat
“…toepassing van artikel 2:10, eerste lid, van de APV er in dit geval toe strekte te bewerkstelligen dat eiser op De Dries openbaar verkeer toeliet dat buiten de reikwijdte van zijn duldplicht ingevolge de Wegenwet viel. Niet is immers gebleken dat het door hem te dulden niet-gemotoriseerde verkeer door de geparkeerde auto is gehinderd.’’
8. De voorzieningenrechter is van oordeel op basis van het voorgaande dat de rechtbank in 2014 onmiskenbaar heeft vastgesteld dat het weggedeelte een openbaar karakter heeft, in elk geval voor zover het langzaam verkeer betreft. Dat de rechtbank in de uitspraak van 18 februari 2014 slechts heeft geoordeeld over de openbaarheid van de Dries en volgens verzoeker het weggedeelte waar de huidige bestuursdwangaanschrijving op ziet, daar geen deel van uitmaakt, volgt de voorzieningenrechter niet. Het is duidelijk dat de beoordeling van de rechtbank van de openbaarheid ziet op hetzelfde weggedeelte. Wat verzoeker heeft aangevoerd om het openbaar karakter van het weggedeelte te betwisten leidt niet tot een ander oordeel. Ook de overgelegde getuigenverklaringen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de weg geen dertig jaar heeft opengestaan voor langzaam verkeer voordat een bordje ‘eigen weg’ hier was geplaatst. Het college heeft nog aangevoerd dat uit een civiel kort gedingvonnis volgt dat de weg deel uitmaakt van een zogenoemde buurwegen dat de gemeenteraad als rechthebbende een openbare bestemming aan de weg heeft gegeven. Deze stellingen hoeven geen bespreking in deze procedure, nu uit het voorgaande reeds volgt dat het weggedeelte in elk geval voor langzaam verkeer een openbare weg is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het college al om die reden bevoegd handhavend op te treden.
Is de last te verstrekkend?
9. Verzoeker voert aan dat de opgelegde last onder bestuursdwang onnodig verstrekkend is. Verwijdering van de poort is niet noodzakelijk. Het openen van de poort is al voldoende om doorgang voor voetgangers en fietsers te verzekeren. Om te bepalen of een last al dan niet te verstrekkend is, moet worden bekeken wat het doel is van wat met de opgelegde last wordt nagestreefd. De last moet gericht zijn op ongedaanmaking van de overtreding, maar mag niet verder gaan dan nodig om een overtreding te beëindigen.