ECLI:NL:RBGEL:2024:5136

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 augustus 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
AWB-22_1201
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van eisers in het kader van een omgevingsvergunning voor permanente bewoning op een recreatiepark en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eisers tegen de beslissing op bezwaar van 10 februari 2022, waarin het besluit van het college om een omgevingsvergunning te verlenen voor het permanent bewonen van een recreatiewoning in stand is gelaten. De vergunninghouders, eigenaren van de recreatiewoning op het Bospark, hadden op 14 juni 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd. De rechtbank concludeert dat eisers ten onrechte als belanghebbenden zijn aangemerkt in de beslissing op bezwaar, omdat de gevolgen van de vergunning voor hen te beperkt zijn. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toe, omdat de totale procedure meer dan twee jaar en elf maanden heeft geduurd, terwijl de redelijke termijn twee jaar is. De rechtbank oordeelt dat eisers recht hebben op een schadevergoeding van € 1.000,-. De rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar en verklaart het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk. Daarnaast wordt het college veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en reiskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/1201
uitspraak van de enkelvoudige kamer van
in de zaak tussen
[eiseres 1], uit [plaats 1]
[eiseres 2], uit [plaats 2] , eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem, het college
(gemachtigde: I. Bloemsma).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
[derde-partij] en [derde-partij]uit [plaats 1] (gemachtigde: mr. M.A. Patandin), hierna: vergunninghouders en
de Staat der Nederlanden (Minister van Justitie en Veiligheid), hierna: de Staat.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de beslissing op bezwaar van 10 februari 2022 (beslissing op bezwaar) waarin het besluit van het college om een omgevingsvergunning te verlenen aan vergunninghouders voor het permanent mogen bewonen van hun recreatiewoning in stand is gelaten.
1.1. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.1. Eisers hebben op 12 juli 2024 verzocht om een schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
1.2. De rechtbank heeft het beroep op 29 juli 2024 op zitting behandeld gelijktijdig met de beroepen in de zaaknummers: 22/1202 en 22/1203 waarin op dezelfde datum uitspraak is gedaan. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van het college, en vergunninghouders bijgestaan door mr. Patandin.
Totstandkoming van het besluit
2. Vergunninghouders zijn eigenaars van de recreatiewoning aan [locatie 1] in [plaats 1] , op het Bospark ‘ [naam bospark] ’ (de recreatiewoning). Op 14 juni 2021 hebben vergunninghouders bij het college een omgevingsvergunning aangevraagd voor het permanent mogen bewonen van de recreatiewoning. [1]
2.1. Het college heeft op 2 augustus 2021 de aangevraagde omgevingsvergunning verleend.
2.2. Op 23 augustus 2021 hebben eisers een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 2 augustus 2021.
2.3. In de beslissing op bezwaar heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en het besluit van 2 augustus 2021 in stand gelaten.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt de beslissing op bezwaar en het verzoek om schadevergoeding. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers. Er zijn beroepsgronden ingediend die zich richten op de inhoud van de omgevingsvergunning van 2 augustus 2021. De rechtbank komt in deze uitspraak tot de conclusie dat eisers in de beslissing op bezwaar ten onrechte ontvankelijk zijn geacht en daarom gaat de rechtbank niet in op de beroepsgronden die zich richten op de inhoud van de omgevingsvergunning van 2 augustus 2021.
3.1. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is omdat eisers ten onrechte als belanghebbenden zijn aangemerkt in de beslissing op bezwaar. Daarnaast wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn toe en voor het overige af. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

I. Bestreden besluit

Zijn eisers ten onrechte als belanghebbenden aangemerkt?
4. Het gaat in deze zaak om de verlening van een omgevingsvergunning voor de permanente bewoning van de recreatiewoning van vergunninghouders op het bospark ‘ [naam bospark] ’ in [plaats 1] (het bospark). Eisers zijn ieder ook eigenaar van een recreatiewoning op het terrein van het bospark. [eiseres 1] is eigenaresse van recreatiewoning [nummer woning 1] en [eiseres 2] is eigenaresse van recreatiewoning [nummer woning 2] . Op het bospark zijn de gemeenschappelijke gronden gezamenlijk eigendom van in totaal 114 eigenaren van de recreatiewoningen op het bospark. Deze gemeenschappelijke gronden bestaan onder meer uit de paden en speelvoorzieningen.
4.1.
Het college heeft in de beslissing op bezwaar het door eisers gemaakte bezwaar ontvankelijk geacht. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers belanghebbenden zijn bij het besluit van 2 augustus 2021 in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat zij mede-eigenaar zijn van de gemeenschappelijke gronden van het bospark.
4.2.
In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtsreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Als er een te ver verwijderd verband is tussen een belang en het bestreden besluit, is dat belang niet rechtstreeks betrokken bij het bestreden besluit.
Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de Afdeling naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [2]
4.3.
Eisers zijn voor ieder 1/114e deel eigenaar van de gemeenschappelijke gronden op het bospark waarop de recreatiewoning ligt. Dit maakt hen in beginsel belanghebbenden bij de omgevingsvergunning van 2 augustus 2021. Echter, in dit geval is de rechtbank van oordeel dat de eventuele gevolgen die eisers ondervinden, zodanig beperkt zijn dat dit geen belanghebbendheid oplevert. De rechtbank vindt steun voor dat oordeel in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 augustus 2023. [3] Uit deze uitspraak volgt dat bij mandelig of gezamenlijk eigendom betekenis toekomt aan de rechtspraak over de gevolgen van enige betekenis.
In dit geval is het aandeel van eisers van ieder 1/114e deel als eigenaar van de gemeenschappelijke gronden te beperkt om aan te kunnen nemen dat zij daadwerkelijk gevolgen ondervinden van de in deze zaak voorliggende omgevingsvergunning voor het permanent bewonen van een recreatiewoning op het park. Daarbij vindt de rechtbank van doorslaggevend belang dat de recreatiewoningen van eisers op honderden meters afstand liggen van de recreatiewoning waarop de omgevingsvergunning ziet. [4] Ook hebben eisers vanuit hun recreatiewoning geen zicht op de recreatiewoning. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij daadwerkelijk gevolgen van enige betekenis ondervinden van de permante bewoning van de recreatiewoning door vergunninghouders. De door eisers genoemde omstandigheid dat zij een algemeen belang hebben bij naleving van de wet en de regels op het park, maakt niet dat zij als toch als belanghebbenden moeten worden aangemerkt. Dit algemene belang onderscheidt hen namelijk niet voldoende van anderen en leidt niet tot de conclusie dat de verleende vergunning voor hen toch gevolgen van enige betekenis heeft. Dat volgens eisers in de verzekeringsvoorwaarden is opgenomen dat gebruik in strijd met het bestemmingsplan een reden is om eventuele schade niet te vergoeden, maakt hen evenmin belanghebbenden. Daargelaten dat in deze zaak juist een vergunning is verleend om dergelijk strijdig gebruik te voorkomen, is van schade die eisers daardoor leiden niet gebleken. [5]
4.4.
Gelet op bovenstaande overwegingen oordeelt de rechtbank dat het college ten onrechte heeft besloten dat eisers belanghebbenden zijn bij de omgevingsvergunning van 2 augustus 2021.
Conclusie
5. Het college heeft eisers ten onrechte ontvankelijk verklaard omdat zij niet aan te merken zijn als belanghebbenden bij de omgevingsvergunning van 2 augustus 2021. Het college is hierom ten onrechte ingegaan op de inhoudelijke gronden die eisers hebben aangevoerd tegen de verleende omgevingsvergunning, zoals dat niet aannemelijk is gemaakt dat vergunninghouders in de periode van 2003 tot en met 2005 permanent in de recreatiewoning hebben gewoond en het college in strijd heeft gehandeld met verschillende algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

II. Schadevergoeding

6. Eisers hebben verzocht om schadevergoeding door overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
6.1.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het EVRM, overschreden, indien de duur van de totale procedure te lang is. In zaken met een voorafgaande bezwaarschriftprocedure vangt de termijn aan op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan. De termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. Zoals de Afdeling eveneens heeft overwogen in de uitspraak van 29 januari 2014, heeft voor de berechting van een zaak in eerste aanleg als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien de rechter in eerste aanleg niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet. In deze termijn is de duur van een eventuele bezwaarschriftprocedure inbegrepen. [6] In gevallen waarin de bezwaar- en beroepsfase samen zo lang hebben geduurd dat de redelijke termijn daardoor is overschreden, heeft voor de toerekening van die termijnoverschrijding aan het bestuursorgaan, respectievelijk de rechter, als uitgangspunt te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd, voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag heeft genomen. [7]
6.2.
De behandeling van de totale procedure heeft vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 24 augustus 2021 tot aan deze uitspraak iets meer dan twee jaar en elf maanden geduurd. De redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk is twee jaar, zodat die met ruim elf maanden is overschreden. [8] Dus hebben eisers recht op vergoeding van schade. Bij een forfaitair bedrag van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, bedraagt de aan eisers toe te kennen schadevergoeding € 1.000,-.
6.3.
De beslissing op bezwaar is op 20 februari 2022 genomen. Hiermee heeft de bezwaarfase het halve jaar niet overschreden en daarom heeft de bezwaarfase niet onredelijk lang geduurd. Het beroep is ingediend op 3 maart 2022. Gelet daarop heeft de beroepsfase meer dan anderhalf jaar in beslag genomen en heeft de beroepsprocedure onredelijk lang geduurd. De rechtbank zal daarom de Staat der Nederlanden veroordelen tot een vergoeding van € 1.000,-.
Omdat het bedrag onder de € 5.000,00 blijft, blijkt uit de Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014 (Staatscourant 2014, 20210), dat de Minister af ziet van het voeren van verweer. [9] 7. Eisers hebben op de zitting verzocht om veroordeling van het college in een schadevergoeding, omdat zij immateriële schade hebben geleden. De rechtbank wijst dit verzoek af. Daargelaten dat eisers de hoogte van de gestelde immateriële schade niet hebben onderbouwd, is niet gebleken van schade als gevolg van één van de in artikel 8:88 van de Awb genoemde omstandigheden.
Conclusie en gevolgen
8 Het beroep is gegrond omdat eisers ten onrechte als belanghebbenden zijn aangemerkt bij de omgevingsvergunning van 2 augustus 2021.
8.1.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt dat het bezwaar van eisers alsnog nietontvankelijk wordt verklaard.
8.2.
[eiseres 1] heeft verzocht om vergoeding van de reis- en verblijfkosten die zij heeft gemaakt om de zitting bij te wonen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen maximaal de reiskosten op basis van tweede klas openbaar vervoer in aanmerking. Gelet daarop zal de rechtbank het college veroordelen een bedrag van € 21,60 (retour [plaats 2] – Arnhem) te vergoeden.
8.3.
De rechtbank bepaalt verder dat het college het griffierecht aan eisers moet vergoeden.
8.4.
Verder veroordeelt de rechtbank de Staat om eisers een schadevergoeding te betalen van € 1.000,- in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt afgewezen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar;
- verklaart het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van € 1.000,- aan schadevergoeding aan eisers;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 21,60 aan [eiseres 1] .
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.C.M. van Wel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef, onder a, onder 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht in samenhang met artikel 4, tiende lid, van de tweede bijlage bij het Besluit omgevingsrecht.
2.Uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2896, r.o. 3.3.
3.Uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3212.
4.De recreatiewoningen van eisers zijn gelegen op ca. 450 meter ( [eiseres 1] ) dan wel 250 meter ( [eiseres 2] ) van de recreatiewoning van vergunninghouders.
5.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3212, r.o. 6.
6.Uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:704, r.o. 3.1.
7.uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, r.o. 4.3
8.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, r.o. 4.3.
9.Artikel 1, eerste lid, in samenhang met artikel 1, tweede lid, aanhef onder a, van de Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014, nr. 436935 over het voeren van verweer in procedures bij een bestuursrechtelijk college waarin verzocht wordt om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter.