ECLI:NL:RVS:2024:2896

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
202400629/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.B. Blomberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Emmerschans, Lunet naast nr. 62 en de ontvankelijkheid van het beroep van de appellant

Op 21 december 2023 heeft de raad van de gemeente Emmen het bestemmingsplan "Emmerschans, Lunet naast nr. 62" vastgesteld, wat de bouw van een vrijstaande woning mogelijk maakt op een perceel naast de Lunet 62 in Emmen. De appellant, die woont op een perceel grenzend aan het plangebied, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij niet als direct omwonende was geïnformeerd. Hij beroept zich op het vertrouwensbeginsel en stelt dat de gemeente hem had toegezegd dat er nooit gebouwd zou worden op het betreffende perceel.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 5 juli 2024. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de appellant heeft zijn argumenten gepresenteerd. De Afdeling oordeelt dat de appellant niet tijdig een zienswijze heeft ingediend, maar dat dit hem niet kan worden tegengeworpen op basis van eerdere jurisprudentie. De Afdeling concludeert dat de appellant als belanghebbende moet worden aangemerkt, waardoor zijn beroep ontvankelijk is.

De Afdeling heeft vervolgens de argumenten van de appellant beoordeeld. Ten eerste oordeelt de Afdeling dat de gemeente niet verplicht was om de appellant persoonlijk te informeren over de terinzagelegging van het ontwerpplan. Ten tweede heeft de appellant niet kunnen aantonen dat er toezeggingen zijn gedaan door de gemeente die het vertrouwensbeginsel zouden ondersteunen. De Afdeling concludeert dat de raad zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van de appellant wordt ongegrond verklaard, en de raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202400629/1/R3.
Datum uitspraak: 17 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Emmen,
appellant,
en
de raad van de gemeente Emmen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Emmerschans, Lunet naast nr. 62" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2024, waar de raad, vertegenwoordigd door F. de Jonge en M.L.A. Cantrijn, is verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 12 juli 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het plan maakt de bouw van één vrijstaande woning mogelijk op het perceel gelegen naast de Lunet 62 in Emmen. In het voorheen geldende plan "Emmen, Emmerschans" lag er op dit perceel wel een woonbestemming, maar geen bouwvlak, waardoor er geen woning gebouwd mocht worden. [appellant] woont op het perceel grenzend aan het plangebied.
Ontvankelijkheid
3.       De raad voert aan dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is, omdat hij niet tijdig een zienswijze als bedoeld in artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) naar voren heeft gebracht. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 12 juli 2023 tot 22 augustus 2023 ter inzage gelegen. De zienswijze van [appellant] is pas op 17 oktober 2023 binnengekomen.
3.1.    In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Op grond van de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad. In artikel 6:13 van de Awb is bepaald dat belanghebbenden aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat zij geen zienswijzen naar voren hebben gebracht over het ontwerpbesluit, geen beroep kunnen instellen bij de bestuursrechter.
3.2.    [appellant] heeft niet tijdig een zienswijze naar voren gebracht over het ontwerpbesluit. Niet gebleken is dat hem dit redelijkerwijs niet kan worden verweten. Gelet op artikel 6:13 van de Awb zou het beroep van [appellant] daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De Afdeling heeft echter haar jurisprudentie over de ontvankelijkheid van beroepen tegen omgevingsrechtelijke besluiten, die zijn voorbereid met afdeling 3.4 van de Awb, gewijzigd. Aan belanghebbenden wordt in omgevingsrechtelijke zaken niet langer tegengeworpen dat zij niet of niet tijdig een zienswijze naar voren hebben gebracht over het ontwerpbesluit (uitspraak van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786). Voor het antwoord op de vraag of het beroep van [appellant] ontvankelijk is, is dus beslissend of hij belanghebbende is. De Afdeling zal dit hierna beoordelen.
3.3.    In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de Afdeling naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
3.4.    De Afdeling stelt vast dat het perceel van [appellant] aan het plangebied grenst. [appellant] heeft vanaf zijn perceel zicht op de plek waar de woning kan worden gerealiseerd. Gelet hierop kan hij rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervinden van het bestemmingsplan. Hij onderscheidt zich daarmee voldoende van anderen waardoor er geen reden is om de correctie voor ‘gevolgen van enige betekenis’ toe te passen. [appellant] moet daarom als belanghebbende bij het bestreden besluit worden aangemerkt. Dat betekent dat, gelet op wat de Afdeling heeft overwogen in de hiervoor vermelde uitspraak van 14 april 2021, hem artikel 6:13 van de Awb niet wordt tegengeworpen. Het beroep van [appellant] is dan ook ontvankelijk.
Toetsingskader
4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
De gronden van het beroep
Niet informeren
5.       [appellant] voert aan dat de gemeente heeft verzuimd om hem als direct omwonende van het perceel te informeren.
5.1.    Het ontwerpplan is ter inzage gelegd en er is voldaan aan de wettelijke vereisten voor de kennisgeving van de terinzagelegging. In de Wro of in een ander wettelijk voorschrift valt geen bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerpplan.
Het betoog slaagt niet.
Toezegging gemeente
6.       [appellant] doet een beroep op het vertrouwensbeginsel en betoogt dat de gemeente hem heeft toegezegd dat er nooit gebouwd mag worden op het perceel grenzend aan de achterzijde van zijn perceel.
6.1.    Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe.
Vereist is dat de toezegging, andere uitlating of gedraging afkomstig is van het bevoegde bestuursorgaan of aan het bevoegde bestuursorgaan moet worden toegerekend. Van toerekening van een onbevoegde uitlating is sprake als de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.
6.2.    De Afdeling overweegt dat [appellant] desgevraagd geen stuk heeft overgelegd waaruit blijkt dat er concrete afspraken zijn gemaakt of toezeggingen zijn gedaan door de raad waaruit een verplichting voor de raad zou voortvloeien om geen bebouwing mogelijk te maken op het perceel gelegen achter de woning van [appellant]. Ook anderszins heeft [appellant] dergelijke afspraken of toezeggingen niet aannemelijk gemaakt. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld.
Het betoog slaagt niet.
Hinder door inkijk en geluid
7.       [appellant] betoogt dat er door de bouw van de woning inkijk ontstaat in zijn tuin en dat er sprake zal zijn van geluidsoverlast van de bewoners.
7.1.    [appellant] zal door de realisering van de woning weliswaar enige hinder door inkijk en geluid kunnen ondervinden, maar de Afdeling ziet in hetgeen [appellant] aanvoert, en gelet op de stedelijke omgeving waarin het perceel is gelegen, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt tot een goede ruimtelijke ordening.
Het betoog slaagt niet.
Waardedaling woning
8.       [appellant] betoogt dat de waarde van zijn woning zal dalen door het plan.
8.1.    Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant] betreft, bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering zo groot zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9.       Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
10.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.B. Blomberg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.
w.g. Blomberg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Lap
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024
288-1116