ECLI:NL:RVS:2023:3212

Raad van State

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
202104847/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake handhavend optreden tegen parkeren in mandelig eigendom in Amersfoort

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had geoordeeld dat een wederpartij, die in de Stadstuin in Amersfoort woont, belanghebbende is in een handhavingsverzoek tegen het parkeren van auto’s op gemeenschappelijke voorzieningen, die mandelig eigendom zijn van de bewoners. Het college had eerder het verzoek van de wederpartij om handhavend optreden afgewezen, met de stelling dat de wederpartij geen belanghebbende was volgens artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde echter dat de wederpartij, ondanks zijn beperkte aandeel in het mandelig eigendom, wel degelijk belanghebbende was, omdat hij mogelijk schade zou ondervinden van het foutparkeren.

In hoger beroep heeft het college betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de wederpartij als belanghebbende kan worden aangemerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de wederpartij, gezien de afstand tot de betreffende locaties en zijn beperkte aandeel in het mandelig eigendom, geen belanghebbende is. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de beroepen ongegrond verklaard. De besluiten van het college die ter uitvoering van de vernietigde uitspraak waren genomen, zijn eveneens vernietigd. De Afdeling heeft bepaald dat het college geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202104847/1/A3.
Datum uitspraak: 23 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 31 mei 2021 in zaken nrs. 20/4259 en 4265 in het geding tussen:
het college
en
[wederpartij].
Procesverloop
Bij besluit van 12 mei 2020 heeft het college het verzoek van [wederpartij] om handhavend optreden tegen het parkeren van auto’s in het gazon bij de woningen aan de Zalm, Blankvoorn en Brasem in de Stadstuin in Amersfoort, afgewezen.
Bij besluit van 14 oktober 2020 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 16 juli 2020 heeft het college het verzoek van [wederpartij] om handhavend optreden tegen een erfafscheiding, bloembakken en foutparkeren bij het adres [locatie], niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 19 oktober 2020 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 31 mei 2021 heeft de rechtbank de door [wederpartij] tegen de besluiten van 14 en 19 oktober 2020 ingestelde beroepen gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en het college opgedragen om nieuwe besluiten te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van nieuwe besluiten.
Bij besluiten van 30 augustus 2021 heeft het college opnieuw beslist op de bezwaren.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 maart 2023, waar het college, vertegenwoordigd door mr. B.J. Eising, en [wederpartij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het gaat in deze zaak om twee verzoeken van [wederpartij] om handhavend optreden in zijn buurt de Stadstuin in Amersfoort. In de Stadstuin zijn de gemeenschappelijke voorzieningen geen eigendom van de gemeente, maar mandelig eigendom van de 763 bewoners. Hierbij valt te denken aan het gazon en de binnenterreinen in de Stadstuin.
2.       Het college heeft in beide gevallen het door [wederpartij] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft zich in op het standpunt gesteld dat [wederpartij] geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) om de volgende redenen:
1) de afstand tussen de woning van [wederpartij] en de betreffende locaties is te groot (minimaal 130 meter);
2) als het betreffende gebied valt onder het mandelig eigendom, dan is het aandeel van [wederpartij] onvoldoende om hem als belanghebbende aan te merken.
Uitspraak van de rechtbank
3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat [wederpartij] in allebei de gevallen belanghebbende is. Hierbij is volgens de rechtbank doorslaggevend dat sprake is van mandelig eigendom. Ook is van belang dat [wederpartij] deels moet opdraaien voor de schade die kan ontstaan door het foutparkeren en de plaatsing van de bloembakken.
Hoger beroep
4.       Het college voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het enkele feit dat de gronden voor 1/763e deel in mandelig eigendom zijn bij [wederpartij], voldoende is om hem als belanghebbende aan te merken. De enkele stelling van [wederpartij] dat sprake kan zijn van verzakking van de mandelige gronden, zonder nadere onderbouwing, maakt nog niet aannemelijk dat ook sprake is van gevolgen van enige betekenis. Ook betoogt het college dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat de gronden met gemêleerde klinkers, voor de woning [locatie], in mandelig eigendom zijn van de bewoners van de Stadstuin. Uit kadastrale informatie blijkt namelijk dat een strook grond voor de woning behoort bij het perceel [locatie] en de overige grond voor de woning in volledig eigendom is bij de gemeente, evenals de naastgelegen stoep, weg en de berm. Dit betekent dat de gronden met gemêleerde klinkers niet in mandelig eigendom zijn bij de bewoners van de Stadstuin.
Beoordeling van het hoger beroep
5.       In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Als er een te ver verwijderd verband is tussen een belang en het bestreden besluit, is dat belang niet rechtstreeks betrokken bij het bestreden besluit.
6.       [wederpartij] is voor 1/763e deel mandelig eigenaar van de gemeenschappelijke voorzieningen. Dit maakt hem in beginsel een belanghebbende. Echter, in dit geval is de Afdeling van oordeel dat de eventuele gevolgen die [wederpartij] ondervindt, zodanig beperkt zijn dat dit geen belanghebbendheid oplevert. Zijn aandeel van 1/763e deel als eigenaar is te beperkt om aan te kunnen nemen dat hij daadwerkelijk gevolgen ondervindt. Verder woont [wederpartij] op honderden meters afstand van de locaties waar de door hem gestelde overtredingen hebben plaatsgevonden. Ook heeft hij vanuit zijn woning geen zicht op die locaties. Hij heeft niet met stukken aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk gevolgen ondervindt van de door hem gestelde overtredingen. Het enkele feit dat hij wellicht moet bijdragen aan het repareren van het gazon, maakt niet dat hij als belanghebbende moet worden aangemerkt. Van deze kosten is tot nu ook niet gebleken.
7.       Nu vast staat dat [wederpartij] geen belanghebbende is bij beide besluiten, behoeft de hogerberoepsgrond over het mandelig eigendomschap van de gronden met de gemêleerde klinkers geen bespreking meer.
8.       Het betoog slaagt.
Conclusie
9.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De beroepen zijn ongegrond.
10.     Het college heeft ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank nieuwe besluiten genomen. Nu deze besluiten zijn genomen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank, is door de vernietiging van die uitspraak de grondslag aan die besluiten komen te ontvallen. Deze besluiten worden daarom vernietigd . Met de vernietiging van deze besluiten vervalt ook de grondslag voor het beroep tegen het niet tijdig nemen van nieuwe besluiten.
11.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 31 mei 2021 in zaken nrs. 20/4259 en 4265;
III.      verklaart de beroepen ongegrond;
IV.      vernietigt de besluiten van 30 augustus 2021, kenmerk DIR/JDA/BZW.21.0273.001 en DIR/JDA/BZW.21.0274.001.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Leeuwen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2023
373-990