ECLI:NL:RBGEL:2024:4908

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
C/05/427000
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verificatie van vorderingen in faillissement InnovioPapers B.V. en afwijzing van transitievergoeding

In deze zaak vorderde [eiser] erkenning van zijn vorderingen in het faillissement van InnovioPapers B.V., waar hij eerder werkzaam was. De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, behandelde de zaak op 17 juli 2024. [eiser] had vorderingen ingediend voor een transitievergoeding van € 75.000,00 en een bedrag van € 141.960,00 op basis van een sociaal plan. De curator, die in het faillissement was aangesteld, betwistte deze vorderingen en concludeerde tot niet-ontvankelijkheid van [eiser]. De rechtbank oordeelde dat [eiser] geen recht had op de gevraagde bedragen, omdat de transitievergoeding niet verschuldigd was in faillissementssituaties volgens artikel 7:673c BW. Ook werd vastgesteld dat het sociaal plan niet meer van toepassing was na de overname van de onderneming. De rechtbank concludeerde dat [eiser] zijn vordering niet kon onderbouwen en wees deze af. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd openbaar uitgesproken op 17 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/427000 / HZ ZA 23-376
Vonnis van 17 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij tot verificatie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. B.J.F. Hofmans,
tegen
[curator],
in hoedanigheid van curator in het faillissement van InnovioPapers B.V. ,
te [woonplaats] ,
verwerende partij tot verificatie,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. C.R.G. Gäbler.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 april 2024
- de mondelinge behandeling van 1 juli 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is lange tijd werkzaam geweest bij de onderneming InnovioPapers B.V. (hierna: InnovioPapers ), een papierfabriek in Nijmegen.
2.2.
De onderneming heette voorheen Sappi Nijmegen B.V. (hierna: Sappi Nijmegen ). Sappi Nijmegen was onderdeel van het wereldwijde papierconcern Sappi Fine Paper .
2.3.
Vanaf 2009 was er bij Sappi Nijmegen een sociaal plan waarin regelingen stonden voor werknemers met een vast contract die boventallig werden verklaard in verband met het vervallen van hun functie.
2.4.
In 2013 heeft Sappi Fine Paper Europe besloten om de productie van papier in Nijmegen te staken en te verplaatsten naar de productielocatie in Lanaken. De Ondernemingsraad van Sappi Nijmegen en de Centrale Ondernemingsraad van Sappi Netherlands B.V. zijn vervolgens een procedure gestart bij de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam. In de beschikking van 15 mei 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1979) heeft de Ondernemingskamer voor recht verklaard dat Sappi “
bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid hebben kunnen komen tot het bestreden besluit van 25 februari 2014 om de productie van de fabriek in Nijmegen te verplaatsen naar Lanaken en andere fabrieken”.
Uit de beschikking volgt verder dat door Sappi is toegezegd dat: “
Het Sociaal Plan van toepassing zal zijn op alle gevallen waarin een medewerker boventallig wordt verklaard bij gelegenheid van de eventuele sluiting, verkoop of overname van (de fabriek van) Sappi Nijmegen als gevolg van het onderhavige besluit tot productieverplaatsing”.
2.5.
In juni 2014 zijn de aandelen in Sappi Nijmegen verkocht aan de Britse vennootschap (Nijmegen) Paper Acquisition Company Ltd, welke vennootschap is gelieerd aan het Amerikaanse American Industrial Acquisition Company. De naam van de onderneming is toen gewijzigd in InnovioPapers . InnovioPapers kreeg toen drie buitenlandse bestuurders. Bij de verkoop is door Sappi Netherlands B.V. een kapitaalinjectie van € 19.000.000,00 in Sappi Nijmegen / InnovioPapers gedaan.
2.6.
Bij vonnis van deze rechtbank van 10 augustus 2015 is InnovioPapers in staat van faillissement verklaard, waarbij [curator] is aangesteld als curator.
2.7.
Op 14 augustus 2015 heeft de curator de arbeidsovereenkomst van [eiser] met InnovioPapers opgezegd (artikel 40 van de Faillissementswet (Fw)).
2.8.
[eiser] heeft in het faillissement onder andere vorderingen ingediend van € 75.000,00 voor transitievergoeding en € 141.960,00 ter zake het sociaal plan. Deze vorderingen zijn door de curator betwist.
2.9.
Op de verificatievergadering van 12 oktober 2023 zijn de vorderingen van [eiser] verwezen naar de renvooiprocedure (artikel 122 Fw).

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad vonnis de curator zal veroordelen om de vordering van [eiser] te erkennen zodat de vordering wordt toegevoegd aan de lijst met erkende vorderingen en de curator zal veroordelen in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het vonnis.
3.2.
De curator voert verweer. De curator concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum vonnis althans 14 dagen na datum vonnis en in de nakosten, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
In deze renvooiprocedure moet beoordeeld worden of [eiser] een vordering heeft jegens InnovioPapers . De vordering die [eiser] stelt te hebben bestaat uit twee delen, ten eerste een bedrag van € 75.000,00 aan transitievergoeding, ten tweede een vergoeding van € 141.960,00 gebaseerd op een sociaal plan. Aan zijn vordering legt [eiser] ten grondslag dat de feitelijke gang van zaken voorafgaand aan het faillissement maakt dat zijn vordering in het faillissement erkend dient te worden. [eiser] stelt ook dat de redelijkheid en billijkheid zich verzetten tegen het niet erkennen van zijn vordering. De curator betwist de vordering van [eiser] . De verschuldigdheid van de transitievergoeding betwist de curator op grond van artikel 7:673c van het Burgerlijk Wetboek (BW), welke bepaling regelt dat bij faillissement geen transitievergoeding is verschuldigd. De vordering ter zake het sociaal plan betwist de curator omdat er in dit geval geen sociaal plan van toepassing zou zijn. Verder voert de curator onder meer aan dat vorderingen uit hoofde van een sociaal plan, als dit wel van toepassing is, niet verifieerbaar zijn in een faillissement (Hoge Raad 12 januari 1990, ECLI:NL:HR:1990:AC2325).
4.2.
De curator wijst terecht op artikel 7:673c (lid 1) BW. In dit artikel is expliciet bepaald dat in situaties als de onderhavige geen transitievergoeding verschuldigd is. Dit is een keuze van de wetgever geweest en [eiser] heeft op grond van die bepaling dan ook geen recht op een transitievergoeding. Ook is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken dat [eiser] rechten kan ontlenen aan een sociaal plan. De rechtbank gaat mee in het standpunt van de curator dat het eerder geldende sociaal plan (r.o. 2.3) na de overname (r.o. 2.5) niet meer van toepassing was. De curator heeft namelijk een ander (nieuwer) sociaal plan overgelegd: “Sociaal Plan ‘ INNOVIOPAPERS 2015’” dat van toepassing is op medewerkers die boventallig worden verklaard. Ook blijkt uit de procedure bij de Ondernemingskamer (r.o. 2.4) dat het sociaal plan afliep maar dat is toegezegd dat het van toepassing zou blijven op gevallen waarin een medewerker boventallig zou worden verklaard bij de eventuele sluiting, verkoop of overname. [eiser] is niet boventallig verklaard. [eiser] erkent ook dat het sociaal plan niet ziet op een faillissementssituatie. Het uitgangspunt is dan ook dat [eiser] geen vordering heeft op InnovioPapers .
4.3.
Uit artikel 6:2 BW volgt dat [eiser] mogelijk toch aanspraak kan maken op een transitievergoeding of een bedrag op grond van het sociaal plan, namelijk indien de redelijkheid en billijkheid dit meebrengen. Hierop doet [eiser] een beroep. [eiser] wijst erop dat de kapitaalinjectie van €19.000.000,00 (r.o. 2.5) overeenkomt met het bedrag dat nodig was om het sociaal plan uit te voeren en dat bij de Ondernemingskamer (r.o. 2.4) is toegezegd dat het sociaal plan van toepassing zal blijven. Na de overname is het geld opgegaan en is het tot een faillissement gekomen. Naar het oordeel van [eiser] is het onredelijk als hij en zijn oud-collega’s geen aanspraak meer kunnen maken op het sociaal plan omdat de onderneming is gefailleerd kort na de overname. Daarbij betrekt [eiser] dat de curator in zijn faillissementsverslagen heeft geschreven dat er mogelijk sprake is van onbehoorlijk bestuur door de (buitenlandse) bestuurders en dat gelet op het beperkte tekort in het faillissement, alle concurrente crediteuren hun vorderingen nagenoeg voldaan zullen zien.
4.4.
Het voorgaande is onvoldoende. Het staat niet vast dat het bedrag van € 19.000.000,00 alleen uitgegeven mocht worden aan een vergoeding voor het personeel. Dit wordt door de curator betwist en blijkt verder nergens uit. Er was een sociaal plan voor medewerkers die, bijvoorbeeld door het sluiten van de fabriek in Nijmegen, boventallig werden verklaard in verband met het vervallen van hun functie. In plaats van sluiting van de fabriek in Nijmegen is, mede op aandringen van de ondernemingsraad, gezocht naar een manier om de fabriek open te houden. Uiteindelijk is gekozen voor een verkoop. Helaas heeft dit er niet toe geleid dat de fabriek in Nijmegen op lange termijn open kon blijven maar is het tot een faillissement gekomen. De rechtbank begrijpt dat dit voor [eiser] onredelijk kan voelen, maar dat maakt niet dat hij nu toch aanspraak kan maken op het sociaal plan. De curator heeft ter zitting verduidelijkt waarom hij geen procedure is gestart tegen de bestuurders. De lat voor bestuurdersaansprakelijkheid ligt hoog, bovendien is het in dit geval extra complex omdat het buitenlandse bestuurders betreft. De curator heeft de inschatting gemaakt dat een procedure tegen de bestuurders waarschijnlijk niet (financieel) succesvol zou zijn geweest. Dit is begrijpelijk. Bovendien zou een succesvolle procedure van de curator tegen de bestuurders er niet automatisch toe leiden dat [eiser] een vordering op InnovioPapers verkrijgt. De slotsom is dat [eiser] zijn baan is kwijtgeraakt door een faillissement en niet doordat hij boventallig is verklaard, zodat hij geen aanspraak kan maken op een transitievergoeding of een sociaal plan. Dat het toch tot een faillissement is gekomen, heeft vervelende gevolgen voor [eiser] en de andere medewerkers, maar dit kan de curator niet worden tegengeworpen. Dat concurrente schuldeisers waarschijnlijk wel een deel van hun vorderingen voldaan zullen krijgen, maakt ten slotte niet dat ook [eiser] een vordering heeft. De vordering van [eiser] zal daarom worden afgewezen.
4.5.
[eiser] heeft ter zitting uitgelegd dat hij niet bij de verificatievergadering kon zijn omdat hij toen in het ziekenhuis verbleef. Daardoor heeft hij de toelichting die de curator tijdens de verificatievergadering heeft gegeven niet gehoord en is er geen kans geweest om eventueel een schikking te treffen met de andere schuldeisers en InnovioPapers . Op de zitting heeft de curator nogmaals toegelicht wat de gang van zaken is geweest bij InnovioPapers vanaf de overname en waarom hij bijvoorbeeld geen procedure is gestart tegen de bestuurders vanwege bestuurdersaansprakelijkheid. Dit kan mogelijk bijdragen aan het begrip van [eiser] voor de voor hem zeer vervelende situatie. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het [eiser] niet te verwijten valt dat het tot deze renvooiprocedure is gekomen. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2024.
ES/KH