Beoordeling door de rechtbank
9. De rechtbank beoordeelt de of de naheffingsaanslag terecht en niet te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
10. In geschil is of belanghebbende op een deel van de vergoeding die zij ontvangt bij de verkoop en/of levering van een e-bike het verlaagde tarief mag toepassen in verband met de eerste servicebeurt. De correctie van € 4.054 voor het aansluitingsverschil voor 2016 is niet in geschil.
11. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij bij de verkoop van een e-bike het recht op uitvoering van een eerste servicebeurt aanbiedt en dat hierop het verlaagde tarief van toepassing is. Dat wordt gezegd dat deze servicebeurt gratis is, is slechts een marketingaanduiding. Uit de afrekeningen blijkt dat een koper betaalt voor het recht op de uitvoering van een eerste servicebeurt, die als een vooruitbetaling moet worden aangemerkt. Belanghebbende vergelijkt dit met de zogenoemde kwantumkortingen van supermarkten (1+1 gratis). Bij toepassing van het kasstelsel is de ontvangen vergoeding de vergoeding voor alle geleverde producten. Belanghebbende doet ook een beroep op het vertrouwensbeginsel en wijst in dat verband op onderdeel 4 van de toelichting op de tabelpost b.4 bij Tabel I, zoals opgenomen in het besluit van 22 december 2017, nr. 2017-16288(het Besluit). Ook stelt belanghebbende, onder verwijzing naar de brief van 28 september 1994, dat de zogenoemde zegeltjesregeling zoals opgenomen in artikel 21 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (het Uitvoeringsbesluit) van toepassing is.
12. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de eerste servicebeurt een bijkomende prestatie is die in het fiscale lot van de hoofdprestatie (de levering van de fiets) deelt. Voor de eerste servicebeurt is immers geen vergoeding bedongen. De situatie van belanghebbende is niet vergelijkbaar met die van ondernemers die kwantumkortingen verlenen voor de verkoop van hun producten. Belanghebbende kan geen beroep doen op het Besluit, omdat niet aan de voorwaarden is voldaan. Ook is artikel 21 van het Uitvoeringsbesluit niet van toepassing, omdat het gaat om een dienst.
13. De rechtbank komt tot het oordeel dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
14. Een dienst wordt alleen onder bezwarende titel verricht, en is dus alleen belastbaar, wanneer tussen de verrichter en de ontvanger van de dienst een rechtsbetrekking bestaat waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld, en de door de dienstverrichter ontvangen vergoeding de werkelijke tegenwaarde vormt voor de aan de ontvanger verleende dienst.
15. De verkooporder is de vastlegging van de rechtsbetrekking tussen belanghebbende en de klant. Op de verkooporder is weliswaar een eerste servicebeurt vermeld van € 67,50 inclusief omzetbelasting, maar daar is direct de gratis servicebeurt voor hetzelfde bedrag in mindering op gebracht. Per saldo brengt belanghebbende dus geen bedrag in rekening voor de eerste servicebeurt. De vermelding op de website, dat de eerste servicebeurt gratis is, is dus niet slechts een marketingaanduiding. De rechtsbetrekking tussen belanghebbende en de klant bestaat uit de levering van een e-bike waarvoor een vergoeding moet worden betaald en het verrichten van een eerste servicebeurt waarvoor geen tegenprestatie is bedongen. Belanghebbende heeft vervolgens geen feiten gesteld en aannemelijk gemaakt waaruit blijkt dat zij wel een tegenprestatie heeft bedongen voor het verrichten van de servicebeurt. De algemene stelling dat de klant uiteindelijk voor de servicebeurt betaalt, is daarvoor onvoldoende, aangezien maatgevend is of belanghebbende de betaling van een concrete vergoeding kan afdwingen van de klant. De stelling van belanghebbende, dat de vermelding van de gratis servicebeurt op de verkooporders en facturen uitsluitend plaatsvindt omwille van de administratieve verwerking binnen het administratiepakket van belanghebbende, is ook onvoldoende, aangezien ook daar niet uit blijkt dat belanghebbende een tegenprestatie heeft bedongen voor de servicebeurt. Ook het feit dat belanghebbende het kasstelsel toepast leidt niet tot een ander oordeel. De toepassing van het kasstelsel brengt namelijk met zich dat belanghebbende de omzetbelasting verschuldigd wordt op het tijdstip waarop de vergoeding wordt voldaanen niet dat de rechtsbetrekking tussen belanghebbende en de klant anders moeten worden geduid dan zoals hiervoor weergegeven.
16. Het voorgaande brengt met zich dat belanghebbende bij de verkoop en/of levering van e-bikes alleen een vergoeding ontvangt voor de levering van de e-bike en dus alleen omzetbelasting is verschuldigd naar het normale tarief. Ten aanzien van de gratis eerste servicebeurt is geen vergoeding ontvangen zodat dus geen omzetbelasting verschuldigd is. De toepassing van het verlaagde tarief is dan ook niet aan de orde. De vraag of de gratis eerste servicebeurt een zelfstandige prestatie is of als een bijkomende prestatie opgaat in de levering van de e-bike als hoofdprestatie, hoeft niet te worden beantwoord. Het antwoord op die vraag kan immers niet tot een andere uitkomst leiden.
17. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel niet. Onderdeel 4 van de toelichting bij post b.4 van het Besluit gaat uit van de situatie dat bij de verkoop van een fiets gelijktijdig optioneel een servicepakket wordt aangeboden en de arbeidskosten daarvan in rekening worden gebracht. In dat geval mag over de vergoeding die voor de arbeidskosten in rekening wordt gebracht het verlaagde tarief worden toegepast. Zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld, brengt belanghebbende geen vergoeding in rekening voor de eerste servicebeurt; die is namelijk gratis. De situatie van belanghebbende is daarom een andere dan de situatie waar het Besluit van uitgaat. Belanghebbende kon er dan ook niet op vertrouwen dat voor haar hetzelfde zou gelden.
18. Belanghebbende kan ook geen beroep doen op de zogenoemde zegeltjesregeling als bedoeld in artikel 21 van het Uitvoeringsbesluit, nog los van de vraag of deze regeling van toepassing is op diensten. Belanghebbende brengt namelijk geen vergoeding in rekening voor de gratis servicebeurt en voldoet hierover ook geen omzetbelasting. Dit is in overeenstemming met het beginsel dat de ondernemer niet meer omzetbelasting voldoet dan hij heeft geïnd.In zoverre bestaat ook geen aanleiding voor de toepassing van een bijzondere kortingsregeling, zoals de zegeltjesregeling.
19. Belanghebbende heeft op de factuur voor de eerste servicebeurt het verlaagde tarief vermeld (€ 3,82), maar daarop het verhoogde tarief (€ 11,72) in mindering gebracht (zie punt 5.). Per saldo heeft dit ertoe geleid dat in verband met de levering van de e-bike te weinig omzetbelasting is voldaan. Op de zitting is duidelijk geworden dat met de naheffingsaanslag dit verschil is gecorrigeerd. De correctie voor het aansluitverschil is niet in geschil. De naheffingsaanslag is daarom terecht en niet te hoog vastgesteld.
20. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd. De belastingrente is terecht en tot en juist bedrag in rekening gebracht.
21. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016.Op grond van een beleidsregel van de Minister van Justitie en Veiligheidis het niet nodig de Staat om een reactie te vragen op het verzoek om schadevergoeding.
22. De inspecteur heeft het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op 7 juli 2021. De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank is (afgerond) dertien maanden langer dan twee jaar. De rechtbank ziet aanleiding om de redelijke termijn te verlengen. Naar aanleiding van het verzoek van partijen van 29 februari 2024 heeft de rechtbank twee maanden gewacht met het doen van een uitspraak, omdat zij mogelijk tot een compromis zouden komen. Vervolgens heeft belanghebbende op 24 april 2024 om verder uitstel van twee maanden verzocht, omdat partijen meer tijd nodig hadden voor de compromisbesprekingen. Deze besprekingen hebben niet tot een compromis geleid. Daarom verlengt de rechtbank de termijn met vier maanden. De redelijke termijn is dus met (afgerond) negen maanden overschreden. Naar boven afgerond is dit twee keer een half jaar. Dit betekent een schadevergoeding van € 1.000 (2x keer een half jaar ad € 500). De uitspraak op bezwaar dateert van 7 januari 2022. Dit is niet langer dan de termijn van zes maanden die geldt voor verweerder. De inspecteur hoeft daarom geen schadevergoeding te betalen. De schadevergoeding komt geheel ten laste van de Staat, omdat de overschrijding van de redelijke termijn alleen in de beroepsfase is ontstaan. De rechtbank zal de Staat veroordelen om het bedrag van € 1.000 aan belanghebbende te betalen.