Beoordeling door de rechtbank
23. De rechtbank beoordeelt of de aanslagen IB/PVV 2014 en 2015 niet te hoog zijn vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbenden.
24. In geschil is of erflater in 2014 en 2015 woonachtig was in Nederland. Belanghebbenden hebben zich op het standpunt gesteld dat dit niet het geval is, de inspecteur meent dat dit wel het geval is.
25. De rechtbank komt tot het oordeel dat de aanslagen IB/PVV 2014 en 2015 terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Mocht de inspecteur aangiften uitreiken voordat de binnenlandse belastingplicht vaststond?
26. Belanghebbenden hebben zich op het standpunt gesteld dat de inspecteur hen niet mocht uitnodigen tot het doen van aangifte als binnenlands belastingplichtige, voordat vaststond dat erflater inderdaad binnenlands belastingplichtig was. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat hij terecht heeft uitgenodigd voor het doen van aangifte als binnenland belastingplichtige.
27. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), kan de inspecteur degene die naar zijn mening vermoedelijk belastingplichtig is, uitnodigen tot het doen van aangifte.
28. In de brief van 1 februari 2017 heeft de inspecteur zijn vermoeden van de binnenlandse belastingplicht omschreven. De inspecteur wijst in de brief op de woning in [plaats 1] , verschillende bank- en beleggingsrekeningen van erflater in Nederland waarbij betalingsverkeer in Nederland heeft plaatsgevonden, transacties met vastgoed van erflater en de omstandigheid dat erflater bestuurder en aandeelhouder was van meerdere vennootschappen die in Nederland zijn gevestigd en ook activiteiten in Nederland hebben. Op basis hiervan mocht de inspecteur een vermoeden van binnenlandse belastingplicht aannemen en belanghebbenden uitnodigen tot het doen van aangifte.
29. Waar iemand woont wordt naar de omstandigheden beoordeeld.Wil sprake zijn van een woonplaats in Nederland dan moet ‘een duurzame band van persoonlijke aard’ bestaan tussen erflater en Nederland.Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats in Nederland niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt. De wetgever heeft geen bijzondere betekenis willen toekennen aan bepaalde (categorieën) omstandigheden, zoals bijvoorbeeld iemands sociale of economische binding met een land.
30. Artikel 4 van het belastingverdrag tussen Nederland en Bulgarijezoals dat gold voor de jaren 2014 en 2015, luidt:
1 Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking „inwoner van een van de Staten”:
a) indien het Nederland betreft, iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van Nederland, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats; verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid; deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in Nederland slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in Nederland;
b) indien het Bulgarije betreft, iedere natuurlijke persoon die, ingevolge de wetgeving van Bulgarije, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn nationaliteit en die geen inwoner is van een derde Staat, alsmede iedere andere persoon dan een natuurlijke persoon die, ingevolge de wetgeving van Bulgarije, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van de plaats van zijn hoofdkantoor op zijn registratie.
2 Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid van dit artikel inwoner van beide Staten is, dan wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen). Indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, regelen de bevoegde autoriteiten van de Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met inachtneming van omstandigheden zoals zijn nationaliteit of zijn gewoonlijk verblijf.
(…)
31. De rechtbank zal eerst aan de hand van de normale regels van stel- en bewijsplicht beoordelen of de woonplaats van erflater in 2014 en 2015 in Nederland is gelegen. Dit betekent dat het op de weg van de inspecteur ligt om feiten te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken, op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de woonplaats Nederland is.
32. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat erflater in 2014 en 2015 inwoner was van Nederland. Hij heeft daarbij gewezen op de betalingen vanaf de Nederlandse bankrekeningen, de ondernemingen in Nederland waarvoor erflater werkzaam was, de aanwezigheid van erflater bij boekenonderzoeken in 2013 en 2015 en de toen afgelegde verklaringen van erflater, de verklaringen van familieleden en de beschikking van erflater over de woning in [plaats 1] .
33. Belanghebbenden stellen zich op het standpunt dat het centrum van de levensbelangen van erflater tot aan zijn overlijden niet in Nederland was gelegen. Belanghebbende wijzen daarbij op de feiten die zijn vermeld in een brief van 8 oktober 2019 aan de inspecteur. Deze komen erop neer dat erflater in de jaren 2014 en 2015 een relatie had met [persoon L] , dat hij een dochter met haar had, dat erflater beschikte over een woning in Bulgarije en dat erflater een onderneming had in Bulgarije. De woonplaats van erflater was dus Bulgarije. Belanghebbenden hebben verder gesteld dat de PIN-opnamen van de bankrekeningen waarvan door de inspecteur overzichten zijn overgelegd alleen zijn gedaan door de echtgenote.
34. De rechtbank oordeelt als volgt.
35. De inspecteur heeft een transactieoverzicht van de privébankrekening [rekeningnummer 1] overgelegd met transacties over de jaren 2012 tot en met 2015. Uit het transactieoverzicht kan worden opgemaakt dat is gepind met vier verschillende passen. In 2012 en 2013 met passen met nummers [nummer 1] en [nummer 2] en in 2014 en 2015 met passen met de nummers [nummer 3] en [nummer 4] .
36. In het transactieoverzicht zijn vanaf 27 mei 2014 tot en met 16 februari 2015 contante opnamen en pinbetalingen vermeld met pas [nummer 4] die zijn gedaan in Bulgarije. Erflater had een appartement en een onderneming in Bulgarije. De inspecteur heeft ook niet weersproken dat erflater in Bulgarije een relatie had. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat erflater met pas [nummer 4] heeft gepind. Daarbij is van belang dat er geen enkele aanwijzing is dat de echtgenote, al dan niet tijdelijk, in Bulgarije verbleef. De stelling van belanghebbenden dat alle betalingen en opnamen vanaf de bankrekeningen zijn gedaan door de echtgenote, acht de rechtbank daarom onaannemelijk. Niet gesteld of gebleken is dat erflater pas [nummer 4] aan een ander heeft verstrekt. De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat uitsluitend erflater met pas [nummer 4] opnamen heeft gedaan of betalingen heeft verricht. Dit brengt met zich dat daarmee vaststaat dat erflater op de betaal- en opnamemomenten op de desbetreffende locaties aanwezig was.
37. Na 16 februari 2015 vinden geen opnamen en betalingen meer plaats in Bulgarije met pas [nummer 4] , maar wel vaak in [plaats 1] en ook in Duitsland. In de periode vanaf 27 mei 2014 tot en met 16 februari 2015 hebben met pas [nummer 4] de volgende betalingen en opnamen plaatsgevonden:
Datum
Locatie
Datum
Locatie
27-5-2014
[plaats 2] , Bulgarije
29-11-2014
[plaats 2] , Bulgarije
29-5-2014
[plaats 2] , Bulgarije
30-11-2014
[plaats 2] , Bulgarije
31-5-2014
[plaats 2] , Bulgarije
1-12-2014
[plaats 2] , Bulgarije
9-6-2014
[plaats 3]
1-12-2014
[plaats 2] , Bulgarije
12-6-2014
[plaats 1]
2-12-2014
[plaats 2] , Bulgarije
11-8-2014
[plaats 1]
3-12-2014
[plaats 2] , Bulgarije
14-8-2014
[plaats 4]
4-12-2014
[plaats 2] , Bulgarije
12-9-2014
[plaats 1]
5-12-2014
[plaats 1]
18-9-2014
[plaats 1]
8-12-2014
[plaats 1]
28-9-2014
[plaats 2] , Bulgarije
12-1-2015
[plaats 5] , Bulgarije
29-9-2014
[plaats 2] , Bulgarije
13-1-2015
[plaats 5] , Bulgarije
15-10-2014
[plaats 1]
13-1-2015
[plaats 5] , Bulgarije
22-10-2014
[plaats 1]
18-1-2015
[plaats 2] , Bulgarije
30-10-2014
[plaats 2] , Bulgarije
11-2-2015
[plaats 2] , Bulgarije
30-10-2014
[plaats 2] , Bulgarije
14-2-2015
[plaats 2] , Bulgarije
21-11-2014
[plaats 1]
16-2-2015
[plaats 6] Bulgarije
24-11-2014
[plaats 7]
38. In Nederland had erflater de woning in [plaats 1] tot zijn beschikking. Eind oktober 2013 en medio 2015 heeft de inspecteur erflater ook bij die woning aangetroffen voor een bespreking. In 2013 hebben erflater en de echtgenote aan de inspecteur aangegeven dat zij in 2014 weer in Nederland zouden komen wonen. Gelet op de inruil van de [auto 2] en aankoop van de [auto 1] had erflater in Nederland ook een auto tot zijn beschikking. Daarnaast woonden de drie oudste kinderen van erflater in Nederland, was hij betrokken bij meerdere in Nederland gevestigde vennootschappen en had hij vastgoed in Nederland.
39. Deze omstandigheden in combinatie met de bankgegevens brengt de rechtbank tot het oordeel dat erflater in 2014 en 2015 een duurzame band had met Nederland. De vele contante opnamen van de privébankrekening in [plaats 1] en de uitlatingen van erflater bij de bespreking in 2015, dat hij net terugkwam van een hospice en daarom thuis nog was wezen douchen, wijzen erop dat zijn verblijf in Nederland van persoonlijke aard was.
40. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat de woonplaats van erflater in 2014 en 2015 in Nederland was gelegen.
41. De inspecteur heeft niet betwist dat erflater in Bulgarije een woonruimte ter beschikking had staan en daar een relatie had, waaruit een kind is geboren. Het is daarom niet uit te sluiten dat erflater ook met Bulgarije een (duurzame) band van persoonlijke aard had. Maar dat doet geen afbreuk aan de duurzame band van persoonlijke aard met Nederland.
42. Voor zover belanghebbenden hebben bedoeld dat op grond van het belastingverdrag erflater als inwoner van Bulgarije dient te worden aangemerkt, faalt dit. Gelet op het belastingverdrag dat geldt voor de jaren 2014 en 2015 wordt een natuurlijk persoon als inwoner van Bulgarije beschouwd als degene die, op grond van de wetgeving van Bulgarije, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn nationaliteit. Erflater had de Nederlandse nationaliteit en niet gesteld of gebleken is dat hij op enig moment de Bulgaarse nationaliteit bezat. Erflater kon daarom onder het belastingverdrag niet (ook) inwoner van Bulgarije zijn. Aan de tie-breaker wordt dan niet toegekomen. Waar het middelpunt van de levensbelangen dan zijn gelegen is daarom niet relevant.
43. Op grond van de normale bewijsregels komt de rechtbank tot het oordeel dat erflater in 2014 en 2015 in Nederland woonde en daarom voor de IB/PVV binnenlands belastingplichtig was. Omdat verder onbetwist is dat geen aangiften zijn gedaan, behoeft de stelling van de inspecteur dat de vereiste aangiften niet zijn gedaan niet te worden behandeld.
44. Met betrekking tot de hoogte van de aanslagen hebben belanghebbenden zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat bij het box 3 inkomen rekening moet worden gehouden met een schuld aan de broer van de erflater. Belanghebbenden hebben deze stelling op de zitting ingetrokken.
45. Op de zitting hebben belanghebbende verder gesteld dat rekening moet worden gehouden met een oninbare vordering van € 2,7 mln. De inspecteur heeft echter onweersproken gesteld dat deze vordering in 2014 en 2015 niet is opgenomen in de rendementsgrondslag en er daarom geen reden is om die grondslag te verlagen vanwege een (vermeende) oninbaarheid van de vordering. Omdat dit niet is weersproken gaat de rechtbank uit van de juistheid van de stelling van de inspecteur.
46. Bij het vaststellen van het voordeel uit sparen en beleggen is de inspecteur uitgegaan van de hem ter beschikking staande gegevens die zijn verstrekt door banken en andere instanties. Belanghebbenden hebben deze gegevens verder niet betwist. De rechtbank ziet ook geen reden om hiervan af te wijken. De aanslagen zijn niet te hoog vastgesteld.
47. De inspecteur heeft wegens het niet of niet tijdig doen van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2014 en 2015 verzuimboeten opgelegd.
48. De rechtbank stelt voorop dat de uitnodigingen tot het doen van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2014 en 2015 na het overlijden van erflater zijn uitgereikt en gericht zijn aan de erven op het door hen aangegeven postadres, [locatie] in [plaats 1] . Het staat verder vast dat belanghebbenden zijn herinnerd en aangemaand tot het doen van aangiften, en dat de aangiften niet zijn ingediend.
49. De inspecteur mocht daarom verzuimboeten opleggen en heeft zich daarbij gehouden aan het toepasselijke beleid. De rechtbank acht de boeten passend en geboden.
50. Met het opleggen van de aanslagen met dagtekening 28 november 2018 hebben belanghebbenden voor het eerst kennis genomen van het opleggen van de boeten. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat de redelijke termijn met bijna drie en een half jaar is overschreden. De rechtbank zal de boeten daarom matigen tot € 275 (2014) en € 295 (2015). Tot een gegrond beroep kan dit echter niet leiden.
51. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbenden hebben geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.
52. Belanghebbenden hebben verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens een overschrijding van de redelijke termijn.
53. De rechtbank gaat uit van samenhangende zaken en neemt het oudste bezwaarschrift als uitgangspunt. Het oudste bezwaarschrift is ontvangen op 3 januari 2019. De redelijke termijn van twee jaar is met drie jaar en zeven maanden (43 maanden) overschreden. Belanghebbenden hebben recht op een vergoeding van € 4.000 (8 x € 500). De termijn die geldt voor de bezwaarfase is met vier maanden overschreden. Voor het overige is de overschrijding in de beroepsfase ontstaan. De rechtbank zal de inspecteur veroordelen tot het betalen van € 372 en de Staat veroordelen tot het betalen van € 3.628.