ECLI:NL:RBGEL:2024:4393

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
427774
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering uitbetaling retentiebonus en geschil over arbeidsongeschiktheid

In deze zaak vordert [eiseres] betaling van een retentiebonus van € 61.500,00 van DC Management c.s. De rechtbank Gelderland behandelt het geschil dat voortvloeit uit de bonusregeling die op 22 februari 2021 zou zijn overeengekomen. [eiseres] was operationeel directeur bij Sterksen B.V. en heeft een bonusregeling afgesproken met [gedaagde 2], de algemeen directeur van DC Management, die eigenaar/aandeelhouder is van Sterksen. De bonus was bedoeld als beloning voor het aanblijven na de overname van het bedrijf door Beryllium/HeadFirst. DC Management c.s. weigert de bonus uit te betalen, omdat [eiseres] arbeidsongeschikt is geraakt en zij van mening zijn dat dit haar recht op de bonus beïnvloedt. De rechtbank oordeelt dat er geen inactiviteitsclausule is overeengekomen en dat [eiseres] recht heeft op de bonus, omdat zij aan de voorwaarden heeft voldaan. De rechtbank wijst de vordering van [eiseres] toe, inclusief wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/427774 / HA ZA 23-487 / 420 / 876
Vonnis van 10 juli 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. R.N. de Wit,
tegen

1.DC MANAGEMENT B.V.,

gevestigd te Lent,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: DC Management c.s., en afzonderlijk DC Management en [gedaagde 2] ,
advocaat: mr. M.H.D. Vergouwen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 februari 2024
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 april 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
Het geschil
[gedaagde 2] heeft [eiseres] als operationeel directeur van zijn bedrijf mee willen laten delen in de opbrengst van de verkoop van het bedrijf. Onderdeel van de tussen partijen gemaakte afspraken hieromtrent is de toekenning van een bonus voor het twee jaar in dienst blijven bij de onderneming na de overname. DC Management c.s. wil deze retentiebonus niet uitbetalen omdat [eiseres] gedurende een langere periode arbeidsongeschikt is geweest. Volgens [eiseres] doet haar arbeidsongeschiktheid niet af aan haar recht op uitkering van de retentiebonus. De vraag ligt aan de rechtbank voor welke afspraken partijen hebben gemaakt over het recht op de retentiebonus.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is werkzaam geweest als operationeel directeur bij Sterksen B.V. Op dat moment was [gedaagde 2] daar algemeen directeur en zijn onderneming DC Management eigenaar/aandeelhouder.
2.2.
Op 20 februari 2020 heeft [gedaagde 2] [eiseres] en haar mede-directeur, de heer [naam 1] , aangeboden om 10 % van de aandelen in Sterksen B.V. te kopen. Van dit aanbod hebben zowel [eiseres] als [naam 1] geen gebruik gemaakt.
2.3.
Eind 2020 hebben tussen DC Management ( [gedaagde 2] ) en Beryllium/HeadFirst gesprekken plaatsgevonden over een overname van Sterksen B.V. In het kader van die verwachte overname heeft [gedaagde 2] het plan opgevat om [eiseres] en [naam 1] in de vorm van een bonus mee te laten profiteren van de verkoop van de onderneming.
2.4.
Bij e-mailbericht van 1 februari 2021 heeft [gedaagde 2] aan [eiseres] en [naam 1] zijn voorstel gestuurd voor deze door hem genoemde bonusregeling. In de begeleidende tekst in het e-mailbericht staat:
“Zoals besproken, ik moet eerst nog definitief akkoord hebben van Beryllium, dus dit is nog geen regeling waar je nu al rechten aan kan ontlenen.”
In het als bijlage verzonden voorstel staat, voor zover hier van belang:
“Actueel lopen de gesprekken tussen Beryllium en Sterksen Holding aangaande een verkoop van 100 % van de aandelen van Sterksen Holding aan Beryllium.
Indien de verkoop door gaat, treedt er een speciale bonusregeling voor [naam 1] en [eiseres] in werking.
Dit is
bonus 1. Bonus 1 bestaat uit 3 componenten:
1a: een verkoopbonus, te betalen door verkoper uit de verkoopprijs (en dus niet uit de resultaten van Sterksen) en gekoppeld aan dezelfde condities als die gelden richting de verkopende partij.
1b: een target bonus, te betalen door verkoper uit de verkoopprijs, gekoppeld aan het behalen van EBITDA en bruto marge-doelstellingen.
1c: een retentiebonus, te betalen door koper, gekoppeld aan retentie van de bonusgerechtigde.
Daarnaast is er voor [naam 1] en [eiseres] voor het jaar 2021 een aanvullende bonus die afhankelijk is van het resultaat van Sterksen over het jaar 2021, dit is
bonus 2, te betalen door Sterksen uit de resultaten van Sterksen over 2021. (…)
Bonus 1
Voor deze bonusregeling doen we net alsof [naam 1] en [eiseres] in 2020 alsnog 10 % van de aandelen Sterksen hebben gekocht tegen een koopprijs van €518.500, zoals vermeld in de aanbieding die in 2020 is uitgebracht. Deze prijs veronderstelt dus dat de waarde van Sterksen € 5.185.000 bedraagt.
Bij een verkoopwaarde van €7,8 mio is dan de fictieve aandelenwaarde van 10 % van [naam 1] en [eiseres] € 780k per persoon. Daarmee komt er een bonus beschikbaar van €261.500 voor zowel [naam 1] en [eiseres] , die niet drukt op de resultaten van Sterksen in 2021 omdat deze niet wordt betaald vanuit operationele resultaten maar wordt betaald door verkoper en koper. Indien de verkoopprijs lager wordt als gevolg van de Due Diligence, wordt het lagere bedrag doorberekend naar een evenredig lagere bonus voor [naam 1] en [eiseres] , waarbij moet worden opgemerkt dat de koop niet door gaat indien er meer dan 10 % van de verkoopprijs door Beryllium wordt afgehaald van de oorspronkelijke koopsom (door Sterksen als ontbindende voorwaarde opgenomen in de LOI), in dat geval wordt dus bonus 1 niet uitgekeerd.
Daar waar in onderstaande wordt gesproken over bonusbedragen kan er dus een correctie plaatsvinden bij een lagere uiteindelijke transactieprijs dan wel komen bonussen te vervallen als de transactie niet plaatsvindt.
Het voorgenoemde bedrag van €261.500 bonus (of zo veel lager als bovenstaand beschreven) wordt in 3 gelijke delen over de komende 2 jaar onder de navolgende voorwaarden uitgekeerd als volgt:
Bonus 1a: de verkoopbonus van €87.200 wordt betaald na betaling van Beryllium aan verkopers, te verstaan als “cash on closing” (…).
Bonus 1b: de target-bonus van €87.200 wordt betaald na betaling van Beryllium aan verkopers, bij het behalen van een EBITDA in Sterksen Holding over 2021 (...)
Bonus 1c: de retentiebonus van €87.200 welke wordt betaald door Beryllium aan [naam 1] respectievelijk [eiseres] , bij minimaal 2 jaar aanblijven van [naam 1] respectievelijk [eiseres] , na transactiedatum, dus gedurende minimaal 2021 en 2022.
(…)”
2.5.
Bij de stukken zit een niet gedateerd e-mailbericht van [eiseres] aan [gedaagde 2] . Hierin staat, voor zover hier van belang:
“Bonus 2021 (bij verkoop aan Beryllium):
Mijn vertrouwen in jou en Sterksen is erg groot, maar ik merk dat ik nu onzeker ben over onze relatie en de intenties voor de toekomst. Dit komt vooral door wat is uitgesproken en dat wat er opvolgend op papier komt. De tranches in je voorstel geven mij daarom ook niet het gevoel van wederzijds vertrouwen en daarmee hetzelfde uitgangspunt naar de toekomst voor ons beiden.
Mijn voorstel zou het volgende zijn:
1. Gelijktrekken van mijn beloning over 2019/2020 met [naam 1]
2. Voorstel salaris, beloning, mobiliteit e.d. in 2021 wat recht doet aan mijn rol.
3. Bonus ter compensatie van het niet kunnen inkopen door de overname op basis van dezelfde voorwaarden als ook voor jou gelden.
(…)”
2.6.
Onder begeleiding van de heer [naam 2] hebben op
12, 16 en 22 februari 2021 gesprekken plaatsgevonden tussen [gedaagde 2] , [eiseres] en [naam 1] . Van deze gesprekken heeft [naam 2] verslagen opgesteld en rondgestuurd. In het verslag van het gesprek van 22 februari 2021 staat, voor zover hier van belang:
“Bonus bij de deal met Beryllium/Head First
[gedaagde 2] heeft het bedrag van de bonus vastgesteld op basis van het scenario wat er gebeurd zou zijn als [eiseres] en [naam 1] aandeelhouder geweest zouden zijn. Zijn voorstel is om het eerste deel van de bonus (bij de deal) €100k te maken en het tweede deel (bij het behalen van de targets) ook. De retentie-bonus (het derde deel) is dan gelijk aan het verschil van het totaalbedrag dat jullie kennen minus €200k.
De targets voor 2021 (tweede deal van de bonus) zijn een marge van minimaal €5,4 mio en een ebitda van €1,3 mio.
[eiseres] en [naam 1] zijn hier beide mee akkoord en waarderen de beweging die [gedaagde 2] hierin gemaakt heeft.
(…)
De dealbonus komt geheel voor rekening van [gedaagde 2] .
(…)
Overige onderwerpen
- (…)
- Vooralsnog gaat [gedaagde 2] dezelfde rol blijven vervullen als hij nu heeft. Hij is alleen geen managing partner meer.
- (…)
- Met Hans-Paul [naam 3] zal bezien worden of de dealbonus fiscaal vriendelijk kan worden uitgekeerd. Mochten hier risico’s aan kleven, dan zijn die voor rekening van [eiseres] en [naam 1] .
- (…)”
2.7.
In een e-mailbericht van 26 februari 2021 schrijft [gedaagde 2] aan [eiseres] en [naam 1] :
“Allen, de beschrijving van [naam 2] is helemaal prima en ik ben blij dat we een deal hebben.
Even een procesvraag aan jullie allemaal: ik zit actueel te wachten op de SPA (het definitieve koop-document). Mogelijk worden daar nog enkele kleine wijzigingen in opgenomen die op een of andere wijze iets doen met de prijs of de earn-out. Hopelijk zit er niets raars in. Ik verwacht nog een kleine disclaimer links of rechts, dat als er nog claims komen uit het verleden dat die voor mijn rekening en risico zijn. Niet zo spannend lijkt me.
Kunnen we er allemaal mee leven dat ik even wacht met het opstellen van de herziene bonus voor jullie tot ik de SPA binnen heb? Dan hoeven we achteraf niets aan te passen.
Ik kan dan al wel nu de reguliere bonus (de 40K) definitief maken en jullie toesturen, hebben we die afgerond, dan komt de “dealbonus” nadat ik de SPA heb kunnen lezen. Die staat tenslotte al min of meer op papier in de samenvatting van [naam 2] .”
2.8.
Op 15 maart 2021 is de verkoopovereenkomst tussen DC Management c.s. en Beryllium/HeadFirst definitief gesloten. Daarbij is tussen hen afgesproken dat [gedaagde 2] nog minimaal twee jaar werkzaamheden zal blijven verrichten voor de overgenomen onderneming op basis van een managementovereenkomst. Voor deze werkzaamheden zal [gedaagde 2] een bonus ontvangen.
2.9.
In een e-mailbericht van 26 maart 2021 heeft [gedaagde 2] het volgende aan [eiseres] en [naam 1] geschreven:
“De deal is done. Bijgaand stuur ik jullie daarom de notitie aangaande de verkoopbonus. [naam 3] heeft er zijn fiscalisten-kennis overheen laten gaan en een extra toevoeging gemaakt rondom de fiscale consequenties.
De notitie zou nu de toets van de belastingdienst moet kunnen doorstaan en voldoet aan alle fiscale eisen.
Eerste betaling zou dan in de salaris run van april plaatsvinden. (…)”
Als bijlage is meegestuurd het advies van H.P. [naam 3] (hierna: [naam 3] ). Hierin staat, voor zover hier van belang:
“Bonus 3: de retentiebonus bedraagt € 61.500, welke wordt betaald aan [naam 1] respectievelijk [eiseres] , na het minimaal 2 jaar aanblijven van [naam 1] respectievelijk [eiseres] , na overname-datum, dus gedurende minimaal 2021 en 2022 en januari t/m maart 2023. Deze bonus volgt alleen en enkel indien DC Management BV ook de bonus ontvangt voor het 2 jaar aanblijven van [gedaagde 2] (betaling volgt bij eerstvolgende salarisrun na betaling door Beryllium aan DC Management BV, op zijn vroegst dus in april 2023).
Hoewel dit misschien niet expliciet is besproken is het voor de hand liggend (en adviseer ik dit ook zo af te spreken) om bonus 2 en 3 geheel te laten vervallen indien:
 Medewerker zijn/haar functie niet langer uitoefent of in staat is zijn/haar functie uit te oefenen gedurende 2021, 2022 of januari tot en met maart 2023. Bijvoorbeeld bij arbeidsongeschiktheid of andere vormen van operationele inactiviteit die langer duurt dan 2 maanden.
 (…)”
2.10.
In april 2021 is de verkoopbonus (bonus 1a) van € 100.000,00 aan [eiseres] uitgekeerd.
2.11.
Op 17 februari 2022 is [eiseres] arbeidsongeschikt geraakt.
2.12.
Tussen [gedaagde 2] en [eiseres] hebben een aantal gesprekken plaatsgevonden in een informele setting. Die gesprekken hebben in juni of juli 2022 en in september 2022 plaatsgevonden. In deze gesprekken heeft [gedaagde 2] onder andere met [eiseres] gesproken over de gevolgen van haar arbeidsongeschiktheid voor haar salaris en dat [eiseres] volgens DC Management c.s. op papier geen recht zou hebben op de afgesproken targetbonus (bonus 1b), maar dat DC Management c.s. deze bonus toch zal uitbetalen, omdat [eiseres] de targets al voor haar arbeidsongeschiktheid had gehaald. DC Management c.s. heeft vervolgens de targetbonus (bonus 1b) van € 100.000,00 aan [eiseres] uitgekeerd.
2.13.
Het salaris van [eiseres] is per 1 september 2022 verlaagd naar 70 % vanwege arbeidsongeschiktheid.
2.14.
In een e-mailbericht van 12 september 2022 heeft [gedaagde 2] het volgende aan [eiseres] geschreven, voor zover hier van belang:
“Ten aanzien van de interpretatie van de overige regels hebben we in het MT afgesproken dat we ons bij iedereen, en dus ook bij onszelf als DT en MT, houden aan de afgesproken contractuele bepalingen. Ik weet dat we in het verleden in sommige gevallen hebben besloten om arbeidsongeschikte werknemers toch 100 % te blijven doorbetalen, maar we hebben besloten als DT/MT dat we dit niet meer te doen. Dat heb ik je ook verteld tijdens ons eerdere diner in juni in Utrecht, waarbij ik ook heb verteld dat ik je persoonlijk desondanks toch de bonus uit zou betalen van 100k in relatie tot de targets over 2021, aangezien die prestatie al was geleverd voor jouw arbeidsongeschiktheid.
(…)
Dit heb ik je uitgelegd tijdens ons diner in juni, en bij deze kan ik nogmaals bevestigen dat we ons houden aan deze regels. Dat geldt zowel ten aanzien van de afspraken met Sterksen als met mijzelf, in relatie tot de laatste tranche van de verkoopbonus. (…)”
2.15.
In een e-mailbericht van 7 juni 2023 heeft [naam 1] het volgende geschreven:
“Ik kom nog even terug op je vraag inzake de overeenkomst die wij destijds zijn aangegaan inzake de 3 tranches (bonus) rondom resultaat Sterksen en beloning inspanning.
Zoals ik het altijd heb geïnterpreteerd is de laatste tranche alleen opeisbaar/ betaalbaar indien hier ook een inspanning tegenover stond in de vorm van arbeid binnen Sterksen. Bij ziekte of uitdiensttreding zou deze niet opeisbaar zijn geweest door mij.”
[naam 1] is met een vaststellingsovereenkomst uit dienst gegaan voordat de twee jaarstermijn na overname was voltooid.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
DC Management c.s. hoofdelijk veroordeelt tot:
1. betaling van een bedrag van € 61.500,00 aan hoofdsom,
2. betaling van € 1.469,26 aan verschenen wettelijke rente vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 november 2023 tot aan de dag van volledige betaling,
3. vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van € 1.390,00,
4. betaling van de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente indien betaling niet binnen veertien dagen plaatsvindt.
3.2.
[eiseres] grondt haar vordering op nakoming van de tussen partijen op 22 februari 2021 overeengekomen bonusregeling, in het bijzonder de verbintenis tot betaling van de derde tranche. Dit betreft een retentiebonus die verschuldigd wordt bij minimaal 2 jaar aanblijven na de transactiedatum. [eiseres] stelt dat zij aan deze voorwaarde heeft voldaan en daarmee recht heeft op het overeengekomen bonusbedrag van € 61.500,00.
3.3.
DC Management c.s. betwisten dat op 22 februari 2021 overeenstemming is bereikt over de bonusregeling. Volgens DC Management c.s. is pas met het toezenden van de notitie van [naam 3] per e-mailbericht van 26 maart 2021 definitieve overeenstemming bereikt. Onderdeel van de afspraken op dat moment is dat het recht op de bonussen 1b en 1c komt te vervallen bij operationele inactiviteit van twee maanden of langer. Ondanks de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] heeft zij puur uit coulance bonus 1b aan [eiseres] uitgekeerd. Daaraan kunnen geen rechten worden ontleend. De aanspraak op de retentiebonus is verloren gegaan nu [eiseres] langer dan twee maanden arbeidsongeschikt is geweest, aldus DC Management c.s.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De eerste vraag die voorligt, is wanneer de overeenkomst over de bonusregeling tussen partijen tot stand is gekomen.
4.2.
Volgens [eiseres] is op 22 februari 2021 tussen partijen overeenstemming bereikt over de bonusregeling mede inhoudende de hier in geschil zijnde retentiebonus. Partijen hebben na het aanbod van DC Management c.s. van 1 februari 2021 onder begeleiding van [naam 2] verder gesproken over deze bonusregeling en zijn in het gesprek van 22 februari 2021 tot overeenstemming gekomen. De afspraken zijn daarna door [naam 2] in zijn verslag (zie onder 2.6) opgenomen. Uit de reactie van [gedaagde 2] op deze verslaglegging in zijn
e-mailbericht van 26 februari 2021 (2.7) volgt dat dit volgens [gedaagde 2] een goede weergave is van de gemaakte afspraken en dat hij blij is dat ze een deal hebben. Daarmee heeft [gedaagde 2] bevestigd dat op 22 februari 2021 overeenstemming is bereikt, aldus [eiseres] .
4.3.
DC Management c.s. betwisten dat op 22 februari 2021 definitieve afspraken zijn gemaakt, omdat op dat moment is afgesproken dat de afspraken nog in detail zouden worden uitgewerkt en op papier worden gezet. Deze uitwerking heeft pas plaatsgevonden in het e-mailbericht van 26 maart 2021. Het niet reageren van [eiseres] op dit bericht moet worden gezien als een stilzwijgende instemming met de inhoud daarvan, zodat de overeenkomst daarmee op 26 maart 2021 tot stand is gekomen, aldus DC Management c.s.
4.4.
Vooropgesteld wordt dat een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en aanvaarding daarvan (artikel 6:217 lid 1 BW). Daarbij geldt dat aanbod en aanvaarding niet altijd expliciet hoeven plaats te vinden. De vraag of een overeenkomst met de door [eiseres] gestelde inhoud tot stand is gekomen, moet worden beantwoord aan de hand van de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en van wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. [1] Deze maatstaf wordt niet alleen op de uitleg van een overeenkomst maar ook op haar totstandkoming betrokken. [2]
4.5.
Een overeenkomst dient ten minste de essentialia van de afspraken tussen partijen te bevatten en op zodanige wijze aan het bepaalbaarheidsvereiste van artikel 6:227 BW te voldoen dat de leemten die de overeenkomst op onderdelen vertoont, kunnen worden opgevuld met behulp van de wet, de gewoonte en de eisen van redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 BW. De vraag wat als de essentialia van een overeenkomst moeten worden gezien is niet in het algemeen te beantwoorden en is mede afhankelijk van de aard van de overeenkomst. Tot de essentialia van een overeenkomst behoren in elk geval de onderdelen die de kern van de prestatie raken, zonder overeenstemming waarover een overeenkomst niet geacht kan worden te bestaan. Ook is van belang de subjectieve perceptie van partijen over wat als essentieel dient te worden beschouwd, voor zover die perceptie bij de partijen bekend was of redelijkerwijs bekend kan worden verondersteld.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat de gesprekken die partijen onder leiding van [naam 2] in februari 2021 hebben gevoerd niet alleen waren bedoeld om de gevolgen van de verkoop van Sterksen aan Beryllium/HeadFirst te bespreken, maar ook het plan van [gedaagde 2] om [eiseres] en [naam 1] te laten delen in de te verwachten verkoopopbrengst in de vorm van een (door [gedaagde 2] als zodanig benoemde) bonusregeling. Naar het oordeel van de rechtbank waren deze gesprekken aanvankelijk slechts oriënterend van aard, maar is daar vervolgens de wens uitgesproken om met elkaar een overeenkomst te sluiten. De vraag is of al op 22 februari 2021 overeenstemming is bereikt over de essentialia van de overeenkomst.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het verslag van 22 februari 2021 in samenhang gezien met het voorstel van 1 februari 2021 concrete en bepaalbare afspraken die leiden tot tussen partijen afdwingbare rechten en verplichtingen. Hiervoor acht de rechtbank het volgende van belang. In het verslag is opgenomen dat het een bonus betreft bestaande uit 3 tranches (een verkoop-, een target- en een retentiebonus). . De bedragen van de respectievelijke tranches bij elkaar opgeteld resulteren in hetzelfde totaalbedrag van € 261.500,00 als vermeld in het voorstel van 1 februari 2021. Dat totaalbedrag is bepaald op de verkoopwinst die [eiseres] had kunnen maken als zij destijds het koopaanbod van 10% van de aandelen van DM Management had geaccepteerd. Enkel de verdeling van het totaalbedrag over de tranches wijkt af, alsmede dat DC Management c.s. ook de retentiebonus voor haar rekening zal nemen. Duidelijk blijkt dat de berekening van het bonusbedrag tussen partijen vast staat maar dat de precieze omvang van het bonusbedrag afhangt van de uiteindelijke verkoopprijs van de onderneming en de inhoud van de overeenkomst met Beryllium/HeadFirst, de SPA. Verder is van belang dat tussen partijen niet in geschil is dat tijdens de gesprekken is afgesproken dat voor het ontstaan van het recht op de retentiebonus een aanblijven van [eiseres] van minimaal twee jaar is afgesproken, zoals is opgenomen in het voorstel van 1 februari 2021 waaraan in het verslag ook indirect wordt gerefereerd. Het enige dat is opengelaten is dat een fiscalist nog zou kijken of de bonus fiscaal vriendelijk kan worden uitgekeerd. De overeenkomst bevat daarmee alle onderdelen die, al dan niet aangevuld uit hoofde van de eisen van redelijkheid en billijkheid, gelet op de aard van de overeenkomst in de gegeven omstandigheden als essentieel kunnen worden aangemerkt. Niet gebleken is dat de overeenkomst daarnaast nog onderdelen had moeten bevatten die, indien afwezig, aan totstandkoming van de overeenkomst in de weg staan.
4.8.
Het betoog van DC Management c.s. dat de definitieve verkoop van Sterksen aan Beryllium/HeadFirst moest worden afgewacht voordat gesproken kon worden van een ‘perfecte’ overeenkomst gaat niet op. Immers is als onbetwist vast komen te staan dat de bedoeling van partijen is geweest dat een recht op bonus alleen zou bestaan indien Sterksen aan Beryllium/HeadFirst zou worden verkocht. Dat [naam 2] zou hebben verklaard dat het niet zijn bedoeling is geweest om tijdens de gesprekken een mondeling akkoord in juridische zin te sluiten en dat er slechts overeenstemming op hoofdlijnen is bereikt, wat vervolgens nog door partijen verder op papier zou moeten worden uitgewerkt, maakt het oordeel niet anders. Met het bereiken van overeenstemming over de essentialia van de overeenkomst is tenslotte een mondelinge overeenkomst tot stand gekomen die vervolgens op
22 februari 2021 door [naam 2] op papier is gezet.
4.9.
De volgende vraag die voorligt, is of er tussen partijen nog andere voorwaarden zijn afgesproken die niet in het (geaccordeerde) verslag van 22 februari 2021 zijn opgenomen. Uit de verklaringen ter zitting volgt dat tijdens de gesprekken in februari 2021 niet is gesproken over de gevolgen van inactiviteit op het recht op de retentiebonus. Volgens DC Management c.s. waren de afspraken en voorwaarden die gelden tussen Beryllium/HeadFirst en [gedaagde 2] en betrekking hebben op zijn recht op een bonus ook onderdeel van de overeenkomst tussen [eiseres] en DC Management c.s. Op zichzelf is dit niet door [eiseres] weersproken en was dit ook de bedoeling van [eiseres] zoals volgt uit het van [eiseres] afkomstige ongedateerde e-mailbericht (opgenomen onder 2.5). De voorwaarde dat [gedaagde 2] nog twee jaar werkzaamheden voor Beryllium/HeadFirst moest verrichten voor het verkrijgen van een bonus komt ook overeen met de in de overeenkomst met [eiseres] opgenomen periode van minimaal twee jaar. [eiseres] betwist echter dat zij kennis had van een afspraak die tussen [gedaagde 2] en Beryllium/HeadFirst gold dat zijn recht op een bonus zou vervallen in geval van een (langere) periode van inactiviteit. Ter zitting heeft [gedaagde 2] desgevraagd verklaard dat hij vanwege een vertrouwelijkheidsclausule geen inzage heeft kunnen geven in de details van tussen hem en Beryllium/HeadFirst overeengekomen voorwaarden en dat hij een voor hem geldende voorwaarde betreffende inactiviteit ook niet met [eiseres] heeft besproken. Daarmee staat vast dat [eiseres] in ieder geval voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst op 22 februari 2021 geen kennis heeft kunnen nemen van een voorwaarde betreffende inactiviteit en daarmee dan ook niet heeft kunnen instemmen.
4.10.
De rechtbank komt tot de conclusie dat bij het sluiten van de overeenkomst geen inactiviteitsclausule is overeengekomen.
4.11.
Ook nadien is daarover tussen partijen geen overeenstemming bereikt. Van belang daarbij is dat het onder voorwaarden prijsgeven van een reeds overeengekomen recht op retentiebonus kan worden aangemerkt als afstand van recht (zie artikel 6:160 BW). Voor afstand van recht is vereist dat de wil van de rechthebbende gericht is op het prijsgeven van het recht, en dat die wil door een verklaring is geopenbaard (zie artikel 3:33 BW). Nu het zou gaan om een afstand om niet en [eiseres] ook geen indirect voordeel geniet, mag niet te snel worden aangenomen dat [eiseres] daadwerkelijk de wil heeft gehad om haar recht op een retentiebonus ingeval van een (langere) periode van arbeidsongeschiktheid prijs te geven. Niet is gesteld dat [eiseres] daar expliciet mee heeft ingestemd. Uit het e-mailbericht van [gedaagde 2] van 26 maart 2021 blijkt dat haar ook niet expliciet om instemming met een nadere voorwaarde is gevraagd. Wel blijkt daaruit dat de notitie van [naam 3] aan [eiseres] is toegestuurd, met daarin het advies om (alsnog) een inactiviteitsclausule overeen te komen. Naar deze notitie is in de e-mail enkel verwezen in verband met de uitgevoerde toets aan alle fiscale eisen. [eiseres] hoefde er dan ook niet op bedacht te zijn dat daarin een advies over het overeenkomen van een (andere dan fiscale) nadere voorwaarde was opgenomen. Mede gelet daarop kan het feit dat [eiseres] vervolgens telefonisch aangaf geen bezwaren te hebben tegen de notitie, redelijkerwijs niet worden opgevat als een instemming met de daarin aan DC Management c.s. geadviseerde inactiviteitsclausule. Het had op de weg van DC Management c.s. gelegen om dat expliciet aan de orde te stellen. . Kortom, er is tussen partijen geen inactiviteitsclausule overeengekomen.
4.12.
DC Management c.s. heeft nog aangevoerd dat [eiseres] zich ruim buiten enige reclamatietermijn, namelijk pas op 19 april 2023 (twee jaar later) op het standpunt heeft gesteld dat de inactiviteitsclausule niet tussen partijen is overeengekomen. Voor zover DC Management c.s. hiermee heeft willen betogen dat sprake is van rechtsverwerking, geldt het volgende.
4.13.
Een beroep op rechtsverwerking kan slechts slagen als de rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht of bevoegdheid. Naar vaste rechtspraak is enkel tijdsverloop daarvoor onvoldoende. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de wederpartij gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, of waardoor de positie van de wederpartij onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden indien het recht of de bevoegdheid alsnog geldend wordt gemaakt. Tijdsverloop kan wel als een van de relevante omstandigheden meewegen bij beoordeling van de vraag of de rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht of bevoegdheid. [3]
4.14.
Niet in geschil is dat [eiseres] en [gedaagde 2] zowel in juni (of juli) 2022 als in september 2022 met elkaar hebben gesproken. Volgens [gedaagde 2] heeft hij tijdens die gesprekken [eiseres] verteld dat zij vanwege haar arbeidsongeschiktheid eigenlijk geen aanspraak zou kunnen maken op de targetbonus (bonus 1b), maar dat hij deze bonus toch zal betalen, omdat [eiseres] de targets over 2021 al had gehaald in de periode voorafgaand aan haar arbeidsongeschiktheid. [eiseres] erkent dat [gedaagde 2] haar dit heeft gezegd, maar betwist dat er op dat moment ook is gesproken over de retentiebonus, zoals [gedaagde 2] heeft aangevoerd. Volgens [eiseres] ging het gesprek in september 2022 vooral over de teruggang in salaris naar 70% wegens arbeidsongeschiktheid. Hoewel het volgens [eiseres] mogelijk is dat er toen zijdelings ook is gesproken over haar recht op de retentiebonus, stelt zij zich op het standpunt dat zij de consequenties daarvan toen vanwege haar arbeidsongeschiktheid en focus op haar re-integratie niet heeft overzien. Daargelaten of dit in die gesprekken aan de orde is geweest, staat vast dat DC Management c.s bij e-mailbericht van 12 september 2022 (opgenomen onder 2.14) kenbaar heeft gemaakt dat de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] volgens DC Management c.s. consequenties had voor het recht op de retentiebonus. [eiseres] heeft eerst in april 2023 aan DC Management c.s. laten weten dat zij zich juridisch zou laten adviseren over de rechtmatigheid van het niet betalen van de derde tranche. Hoewel DC Management c.s. moet worden toegegeven dat [eiseres] geruime tijd heeft gewacht met protesteren, kan haar dit niet worden tegengeworpen. Daarbij speelt mee dat in die periode sprake was van arbeidsongeschiktheid en re-integratie en [eiseres] eerst nog juridisch advies wilde inwinnen om de juistheid van haar standpunt te toetsen, hetgeen voorstelbaar is. Niet is gesteld of gebleken dat sprake is van andere omstandigheden dan het tijdsverloop die [eiseres] worden verweten, zodat van de benodigde bijzondere omstandigheden voor rechtsverwerking geen sprake is.
4.15.
Tot slot heeft DC Management c.s. nog aangevoerd dat [naam 1] in zijn
e-mailbericht van 7 juni 2023 heeft geschreven dat hij de voorwaarde over inactiviteit wel als onderdeel van de afspraken is gaan beschouwen. Dat [naam 1] dit als onderdeel is gaan beschouwen wil niet zeggen dat het bij het sluiten van de overeenkomst (op 22 februari 2021) zo is overeengekomen. Immers heeft DC Management c.s. erkend dat dit niet ter sprake is gekomen, hetgeen ook wordt bevestigd in het advies van [naam 3] . Dit leidt ertoe dat de rechtbank voorbij gaat aan het aanbod van DC Management c.s. om [naam 1] hieromtrent als getuige te horen.
4.16.
Nu niet in geschil is dat [eiseres] twee jaar in dienst is gebleven (en overigens nog steeds is) bij Beryllium/HeadFirst en ook [gedaagde 2] daar twee jaar werkzaamheden heeft verricht, voldoet [eiseres] aan de voorwaarden voor het ontstaan van het recht op uitbetaling van de retentiebonus. De rechtbank zal het gevorderde bedrag aan hoofdsom van
€ 61.500,00 dan ook toewijzen.
4.17.
De gevorderde reeds verschenen wettelijke van € 1.469,26 zal worden toegewezen. De lopende rente zal vanaf 4 november 2023 worden toegewezen over de hoofdsom.
4.18.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de gevorderde buitengerechtelijke kosten komt overeen met het bedrag dat volgt uit het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en zal worden toegewezen.
4.19.
DC Management c.s. zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
133,76
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2,00 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.040,76

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt DC Management c.s. hoofdelijk om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 64.359,26, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 61.500,00 vanaf 4 november 2023 tot aan de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt DC Management c.s. hoofdelijk in de proceskosten van € 4.040,76, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als DC Management c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, en te vermeerderen met de wettelijke rente indien betaling binnen veertien dagen uitblijft,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.P. Heijmans en in het openbaar uitgesproken op
10 juli 2024.