ECLI:NL:RBGEL:2024:4192

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
AWB – 23 _ 8092
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor de bouw van woningen en een supermarkt in strijd met het bestemmingsplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning voor het slopen van opstallen en de bouw van 105 woningen en een supermarkt beoordeeld. De vergunninghouder had op 28 juni 2023 een omgevingsvergunning aangevraagd, maar de rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden van eisers niet inhoudelijk kunnen worden behandeld op basis van artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel stelt dat een bestuursrechter een besluit niet vernietigt wegens een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Eisers, die concurrenten zijn van de nieuw te vestigen supermarkt, betogen dat de vergunning in strijd is met de Winkelvisie en de instructieregel detailhandel van de Omgevingsverordening. Ze stellen dat de ontwikkeling niet voldoet aan de beleidskeuze dat elke nieuwe woonwijk de mogelijkheid moet krijgen om een supermarkt te realiseren. De rechtbank concludeert echter dat eisers niet hebben aangetoond dat de vergunning leidt tot relevante leegstand of dat er een aantoonbare behoefte aan de supermarkt is.

De rechtbank wijst erop dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan de vernietiging van het besluit. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond, waardoor de omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/8092

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser 1] ,

[eiser 2],
[eiser 3]en
[eiser 4], eisers
(gemachtigden: mr. M.W. Holtkamp en mr. R.E. Helder),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein

(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] , [naam gemachtigde 2] en [naam gemachtigde 3] ).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [plaats 1] (vergunninghouder)

(gemachtigde: mr. dr. M. Klijnstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de aan vergunninghouder op 28 juni 2023 verleende omgevingsvergunning voor het slopen van opstallen, het bouwen van 105 woningen en een supermarkt en het aanleggen van een in- en uitrit op het perceel gelegen aan de [locatie] te [plaats 2] .
1.1.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank Midden-Nederland heeft de zaak in haar uitspraak van 23 december 2023 (met zaaknummer: UTR 23/3585) verwezen naar deze rechtbank.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eisers [persoon A] en mr. M.W. Holtkamp als gemachtigde, de gemachtigden van het college, namens vergunninghouder [persoon B] en de gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

2. De vergunninghouder heeft op 18 oktober 2022 een aanvraag ingediend voor de omgevingsvergunning. Het bouwperceel ligt in het gebied waarop het ‘Bestemmingsplan Plettenburg-De Wiers 2009’ van toepassing is. Het perceel heeft de enkelbestemming "Kantoor", een bouwhoogteaanduiding van respectievelijk 7 meter en 10 meter en de aanduiding bebouwingspercentage terrein 60%. Het plan is in strijd met de bij het bestemmingsplan behorende regels, omdat op de gronden bestemd voor ‘Kantoor’ geen supermarkt en geen woningen zijn toegestaan. [1] Daarnaast wordt de maximaal toegestane bouwhoogte overschreden. Om de omgevingsvergunning toch te kunnen verlenen is het college afgeweken van het bestemmingsplan. [2]

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de omgevingsvergunning van 28 juni 2023. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.1.
De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is de aanleiding voor het instellen beroep?
3.2
De vergunning maakt onder meer de bouw en exploitatie van een supermarkt mogelijk en het beroep beperkt zich hiertoe. Eisers zijn ook gevestigd in [plaats 2] en zijn concurrenten van de nieuw te vestigen supermarkt. Eisers vrezen dat de supermarkt wordt gebouwd zonder daadwerkelijk verzorgingsgebied. Zonder verzorgingsgebied is er geen behoefte aan de supermarkt en zullen volgens eisers onaanvaardbare ruimtelijke (leegstand)effecten optreden.
Waarom is het besluit volgens eisers gebrekkig?
3.3
Eisers betogen dat de omgevingsvergunning in strijd is met de Winkelvisie [plaats 2] (Winkelvisie) [3] omdat een goed functionerende winkelstructuur daarin het uitgangspunt is. Ook voorziet de ontwikkeling van het gebied niet in een nieuwe woonwijk als bedoeld in de Winkelvisie. Hierdoor wordt niet voldaan aan de beleidskeuze uit de Winkelvisie dat ‘elke nieuwe woonwijk’ de mogelijkheid moet krijgen om een (kleinschalige) supermarkt te realiseren. Zij betogen verder dat de behoefte aan een nieuwe supermarkt niet is aangetoond met de uitgevoerde toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking. [4] Daarnaast is de verlening van de vergunning in strijd met de instructieregel detailhandel van de Interim omgevingsverordening provincie Utrecht (Omgevingsverordening). [5] Uitgangspunt van die instructieregel is namelijk dat nieuwvestiging en uitbreiding van detailhandel dient plaats te vinden op locaties binnen ‘Bestaand winkelgebied’. Op dit uitgangspunt kan een uitzondering worden gemaakt als sprake is van detailhandel waaraan een aantoonbare behoefte bestaat. [6] Die behoefte is volgens eisers niet aangetoond.
3.4.
Eisers betogen daarnaast dat het college niet bevoegd was om de vergunning te verlenen, omdat het geen verklaring van geen bedenkingen (vvgb) heeft gevraagd van de gemeenteraad. [7] Volgens eisers was dat wel nodig, omdat het college in dit geval geen beroep kon doen op het besluit van de gemeenteraad van 22 mei 2019 waarin categorieën van gevallen zijn aangewezen waarvoor een vvgb niet vereist is. [8]
Wat is het standpunt van het college en vergunninghouder?
3.5.
Het college en vergunninghouder stellen zich primair op het standpunt dat het beroep van eisers niet kan slagen, gelet op het relativiteitsvereiste dat is neergelegd in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Artikel 8:69a Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt wegens een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Wat vinden eisers van het standpunt van het college en vergunninghouder?
3.6.
Eisers stellen zich op het standpunt dat artikel 8:69a Awb niet in de weg staat aan de inhoudelijke behandeling van hun beroep. Ten aanzien van het ontbreken van een vvgb brengen eisers naar voren dat het vereiste van een vvgb een procedurele norm betreft, op grond waarvan het college - bij niet naleving ervan - niet bevoegd is om een omgevingsvergunning te verlenen. Artikel 8:69a Awb ziet niet op dergelijke procedurele normen.
In welke gevallen kunnen concurrenten opkomen tegen de omgevingsvergunning?
3.7.
Met het beroep op de Winkelvisie, de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking, de Omgevingsverordening en het ontbreken van de vvgb stellen eisers zich op het standpunt dat de verlening van de vergunning in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De door eisers feitelijk ingeroepen onderliggende materiële norm is daarom de norm van een goede ruimtelijke ordening. Deze norm is neergelegd in de Wabo. [9] Dit is een algemene en open norm met een ruime reikwijdte. Deze norm strekt echter niet tot het vrijwaren van bedrijven tegen de vestiging van concurrerende bedrijven in hun verzorgingsgebied en marktsegment, maar beoogt, voor zover het om concurrenten gaat, een goed ondernemersklimaat te beschermen. [10] Om daarop een beroep te kunnen doen, dient aannemelijk te worden gemaakt dat de vergunning kan leiden tot relevante leegstand in de omgeving. Dit is ook het geval als een beroep wordt gedaan op een procedurele regel, zoals de eis dat een vvgb van de gemeenteraad nodig is. [11] De schending van een procedurele norm kan daarbij namelijk niet los worden gezien van de aan de procedurele norm ten grondslag liggende materiële norm, te weten, de norm van een goede ruimtelijke ordening, waarop eisers zich beroepen. [12] Dit betekent dat concurrenten die stellen dat ten onrechte geen vvgb is afgegeven dus ook feiten en omstandigheden naar voren moeten brengen die het oordeel rechtvaardigen dat de voorziene ontwikkeling tot een uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening relevante leegstand zal kunnen leiden.
Is sprake van relevante leegstand?
3.8.
Relevante leegstand is nog niet aannemelijk als de voorziene ontwikkeling leidt of kan leiden tot een verminderde vraag naar producten of diensten en daardoor tot daling van omzet en inkomsten van de eigen onderneming of de desbetreffende vestiging. Ook het enkele feit dat de voorziene ontwikkeling kan leiden tot beëindiging van de eigen bedrijfsactiviteiten ter plaatse en daardoor tot leegstand van een bedrijfsgebouw is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat zich relevante leegstand zal voordoen. [13] Dit kan anders zijn, als het bedrijfsgebouw dermate bijzondere bouwkundige of locatiespecifieke eigenschappen heeft, dat ander gebruik, niet of onder zeer bezwarende omstandigheden tot de mogelijkheden behoort. Relevante leegstand kan zich daarnaast ook voordoen als aannemelijk is dat het project kan leiden tot leegstand van omliggende winkelpanden en die leegstand relevant kan zijn voor het ondernemersklimaat.
3.9.
De rechtbank stelt vast dat eisers wel hebben gesteld dat onaanvaardbare ruimtelijke (leegstand)effecten optreden maar dit op geen enkele manier hebben onderbouwd. Eisers hebben geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die het oordeel rechtvaardigen dat de ontwikkeling van een nieuwe supermarkt tot een uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening relevante leegstand zal kunnen leiden. De enkele stelling dat een verzorgingsgebied ontbreekt omdat voor een gezonde exploitatie van de supermarkt 5.000 woningen nodig zijn is hiervoor onvoldoende. De stelling van eisers komt er namelijk op neer dat de een rendabele exploitatie van de voorziene supermarkt niet mogelijk is. Nog daargelaten wat er juist is van deze stelling, is hiermee niet gezegd dat dit zal leiden tot relevante leegstand.
Bestaat er aanleiding voor een correctie op de toepassing van het relativiteitsvereiste?
3.10.
Eisers hebben tijdens de zitting betoogt dat in dit geval aanleiding bestaat voor een correctie op de toepassing van het relativiteitsvereiste. Hierbij is een vergelijking gemaakt met de verwevenheidscorrectie die soms wordt toegepast in zaken waar regels voor natuurbescherming aan de orde zijn. Dergelijke regels zijn bedoeld om natuurgebieden en diersoorten te beschermen, maar individuele belangen van individuele personen of een bedrijf kunnen zo verweven zijn met het algemene natuurbeschermingsbelang dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. Voor deze correctie bestaat volgens eisers aanleiding vanwege het fundamentele belang van eisers bij het creëren van een gelijk speelveld voor supermarkten in [plaats 2] .
3.11.
De rechtbank is van oordeel dat wat eisers aanvoeren geen aanleiding geeft voor een correctie op de toepassing van het relativiteitsvereiste. Ten eerste bestaat geen aanleiding voor een correctie vanwege de verwevenheid van de belangen van eisers met de belangen die de normen die zij inroepen beogen te beschermen. Hiervoor is van belang dat een verwevenheidscorrectie naar het oordeel van de rechtbank alleen aan de orde kan komen bij normen die uitsluitend een algemeen belang lijken te behartigen en niet ook een (parallel) belang van individuen. Dit is juist bij de norm van een goede ruimtelijke ordening niet het geval, aangezien die norm, zoals hiervoor is toegelicht, wel mede een goed ondernemersklimaat beoogt te beschermen. In zoverre loopt dat belang dus parallel met dat van eisers. Voor zover eisers hebben gewezen op het belang van een gelijk speelveld voor supermarkt, begrijpt de rechtbank het standpunt van eisers zo dat zij hiermee een beroep doen op het gelijkheidsbeginsel. Het gelijkheidsbeginsel kan aanleiding geven voor een correctie op het relativiteitsvereiste. [14] Voor een succesvol beroep op het gelijkheidsbeginsel is echter vereist dat een bedrijf daadwerkelijk is benadeeld doordat aan dat bedrijf, in een situatie die wat betreft de geldende wettelijke voorschriften en de feiten voldoende vergelijkbaar is, verplichtingen zijn opgelegd waaraan zijn concurrent als gevolg van de schending van de betrokken norm niet hoeft te voldoen. [15] De rechtbank stelt vast dat eisers geen feiten of omstandigheden hebben aangevoerd waaruit volgt dat aan hen verplichtingen zijn opgelegd waaraan hun concurrenten niet hoeven te voldoen en dat zij in die zin daadwerkelijk zijn benadeeld. Voor een correctie op grond van het gelijkheidsbeginsel bestaat daarom ook geen aanleiding.
3.11
Het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb staat eraan in de weg dat het bestreden besluit als gevolg van het door eisers ingestelde beroep wordt vernietigd.

Conclusie en gevolgen

4. De rechtbank beoordeelt de beroepsgronden van eisers niet inhoudelijk, gelet op artikel 8:69a van de Awb. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning van 28 juni 2023 in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, voorzitter, mr. M.J.M. Verhoeven en mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, leden, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8.1 van de planregels.
2.Met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3.Vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Nieuwegein op 26 januari 2017, Gemeenteblad 2017, 16059.
4.Op grond van artikel 3.1.6. Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
5.Artikel 9.18 van de Omgevingsverordening.
6.Uit artikel 9.18 lid 2 onder a van de Omgevingsverordening.
7.Op grond van artikel 6.5 van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
8.
9.In artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo. Deze wet is ingetrokken per 1 januari 2024.
10.Zie ABRvS 7 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3106 en ABRvS 13 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2271.
11.ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1086.
12.Vgl. ABRvS 23 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3992, onder 3.2.
13.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3106, en meer recent de uitspraak van 13 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2271.
14.ABRvS 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:732.
15.ABRvS 5 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2281.